Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep
- de memorie van grieven
- de memorie van antwoord
- het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 7 juli 2025 is gehouden.
2.De kern van de zaak en de beslissing
3.De toelichting op de beslissing van het hof
.De vragen vereisen een juridische beoordeling die door een rechter in kort geding kunnen worden beantwoord.
geeneigenaar was van de woning en dat
hijop dat moment rechthebbende van de woning was (geworden). Dat er erfgenamen waren, had [appellant] ook redelijkerwijs kunnen weten. In het artikel in [naam1] uit 2008, dat hij zelf heeft ingebracht als productie 3 bij conclusie van antwoord, staat immers vermeld dat na het overlijden van de broers in 2002 “
de erven het onderling niet eens (konden) worden.” en ook in de brief aan de officier van justitie schrijft [appellant] dat zijn bewoning “
niet ten koste gaat van de belangen van de eigenaar”. Daarbij komt dat op de mondelinge behandeling bij het hof [appellant] nog heeft gezegd dat er in die tijd (2008) veel mensen aan de deur kwamen die zeiden dat de woning van hen was en mensen die ‘dit en dat’ kwamen halen, zoals hout. Hieruit zou [appellant] ook hebben kunnen afleiden dat er dus een eigenaar van de woning was en dat één van die mensen aan de deur weleens de eigenaar had kunnen zijn. Het hof is dus vooralsnog van oordeel dat [appellant] niet te goeder trouw was toen hij in september 2008 zijn intrek in de woning nam.
als eigenaarvan de woning en niet als gebruiker. Het feit dat hij gas, water en licht betaalde en stond ingeschreven bij de Gemeente Stichtse Vecht en Basisregistratie Persoonsgegevens zegt nog niets over de vraag wie eigenaar van de woning was. Dat hij bepaalde wie er wel of niet in de woning mocht is een logisch gevolg van het feit dat hij de woning in gebruik had genomen, maar niet zonder meer dat hij dat deed omdat hij de eigenaar ervan was.
als erfgenaam van de nalatenschapis gaan gedragen. Gesteld noch aannemelijk is dat tussen [appellant] en de erflater enige band (familiair of anderszins) heeft bestaan. Uit het feit dat [appellant] de woning is gaan bewonen, volgt naar verkeersopvattingen dus niet zonder meer dat hij dit deed als (vermeend) erfgenaam. Bovendien blijkt uit het eerder genoemde bericht in de lokale krant en de brief aan de officier van justitie dat [appellant] met de buitenwereld deelde dat hij de woning in gebruik heeft genomen vanwege zijn urgente woningnood. [appellant] pretendeert dus ook naar buiten toe geen erfgenaam te zijn. Dit alles maakt dat er geen sprake is van inbezitneming van de nalatenschap. [appellant] komt dus geen beroep op artikel 3:100 BW toe.
welbewuststilzitten.
uiterlijk op 17 augustus 2025moet verlaten.