ECLI:NL:GHARL:2025:4772

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
1 augustus 2025
Zaaknummer
200.335.773/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen broers over verduistering van geld en goederen met noodzaak voor deskundigenonderzoek

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een geschil tussen drie broers, waarbij de ene broer de andere broer beschuldigt van verduistering van geld en goederen. De appellanten, bestaande uit een vennootschap en twee natuurlijke personen, hebben hoger beroep ingesteld tegen eerdere vonnissen van de rechtbank Overijssel. De rechtbank had de vorderingen van de appellanten, die onder andere een verklaring voor recht en schadevergoeding vorderden, gedeeltelijk toegewezen, maar de vorderingen tot afgifte van documenten afgewezen. De appellanten vorderen nu in hoger beroep een aanzienlijk hoger bedrag dan eerder door de rechtbank is toegewezen. Het hof heeft vastgesteld dat er meerdere deskundigenonderzoeken nodig zijn om de zaak verder te kunnen beoordelen. De eerste stap is het inschakelen van een IT-deskundige om de beschikbaarheid van de administratie en e-mailarchieven te onderzoeken. Het hof heeft ook geoordeeld dat de appellanten niet ontvankelijk zijn in hun vorderingen die betrekking hebben op een van de appellanten die failliet is verklaard. De zaak is verwezen naar de rol voor verdere akten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.335.773/01
zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle 260642
arrest van 1 juli 2025
in de zaak van

1.[appellante1] B.V.,

die is gevestigd in Assen,
2. [appellant2] -GmbH,
die is gevestigd in Laar, Nordhorn (Duitsland),

3. [appellant3] ,

die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep hebben ingesteld,
en bij de rechtbank optraden als eisers in conventie en verweerders in reconventie,
hierna samen:
[appellanten]en ieder afzonderlijk
[appellante1],
[appellant2]en
[appellant3],
advocaat: mr. L.J. van Gastel te Amstelveen,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

die woont in [woonplaats2] ,
2. [geïntimeerde2] B.V.,
die is gevestigd in Almere,
die ook hoger beroep hebben ingesteld,
en bij de rechtbank optraden als gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
hierna samen:
[geïntimeerden]en ieder afzonderlijk
[geïntimeerde1]en
[geïntimeerde2],
advocaat: mr. M.B. Bollen te Almelo.

1.Het verloop van de procedure bij het hof

1.1.
[appellanten] hebben hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen die de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, op 8 maart 2023 en 27 september 2023 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop bij het hof blijkt uit:
• de dagvaarding en de hersteldagvaarding in hoger beroep
• de memorie van grieven (met producties)
• de akte overlegging productie tevens wijziging van eis
• de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep (met producties)
• de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep, tevens akte overlegging producties, tevens vermeerdering van eis
• het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 24 januari 2025 is gehouden.
1.2
Partijen hebben na de mondelinge behandeling nog onderhandeld over een minnelijke regeling. Zij hebben geen regeling bereikt en hebben het hof laten weten dat zij arrest vragen.

2.De kern van de zaak

2.1
[appellant3] en [geïntimeerde1] zijn broers. [geïntimeerde1] heeft jarenlang gewerkt in de bedrijven van [appellant3] . [appellant3] verwijt [geïntimeerde1] dat hij zich in die periode onrechtmatig geld en spullen van [appellanten] heeft toegeëigend.
2.2
[appellanten] hebben bij de rechtbank gevorderd dat de rechtbank uitspreekt (‘voor recht verklaart’) dat [geïntimeerden] onrechtmatig hebben gehandeld tegenover [appellanten] en aansprakelijk zijn voor de door [appellanten] geleden schade. Zij hebben gevorderd dat [geïntimeerde1] wordt veroordeeld tot betaling van ruim € 650.000,- aan [appellante1] en/of [appellant3] , van ruim € 73.000,- aan [appellant2] en/of [appellant3] , van ruim € 61.000,- aan [appellant3] en dat [geïntimeerde2] wordt veroordeeld tot betaling van ruim € 36.000,- aan [appellante1] en/of [appellant3] . Daarnaast hebben zij gevorderd dat [geïntimeerde1] wordt veroordeeld tot afgifte aan [appellanten] van - kort gezegd - het volledige e-mail archief en tot afgifte van de volledige administratie van de [naam partijen] vennootschappen.
2.3 [geïntimeerden] hebben verweer gevoerd en een tegenvordering ingesteld, die erop neerkomt dat de ten laste van [geïntimeerde1] gelegde beslagen worden opgeheven.
2.3
De rechtbank heeft de verklaring voor recht en de geldvorderingen van [appellanten] (maar voor aanzienlijk lagere bedragen) toegewezen. De vorderingen tot afgifte zijn afgewezen. De vordering van [geïntimeerde1] tot opheffing van de gelegde beslagen is door de rechtbank toegewezen.
2.4
De bedoeling van het hoger beroep van [appellanten] is dat de afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen, maar nu tot een hoger bedrag (ruim € 1.049.000,-) dan bij de rechtbank is gevorderd.
[geïntimeerden] willen dat het toegewezen bedrag wordt verlaagd met € 180.000,-.
2.5
Het hof kan nog niet op de vorderingen over en weer beslissen. Er zal eerst een onderzoek door een IT-deskundige moeten plaatsvinden en vervolgens een onderzoek door een financieel deskundige. Het hof geeft partijen de gelegenheid zich uit te laten over de persoon van de eerste (IT)-deskundige en de aan deze deskundige te stellen vragen. Dat wordt hierna uitgelegd. De bezwaren (grieven) zullen daarbij thematisch worden behandeld.

3.3. De relevante feiten

3.1
[appellant3] en [geïntimeerde1] zijn broers.
3.2
[appellant3] is (indirect) aandeelhouder en bestuurder van [appellante1] en van enkele andere vennootschappen, waaronder [naam partijen] Holding B.V., [naam partijen] Reiniging B.V., [naam partijen] Services B.V. en [naam partijen] Vastgoed en Verhuur B.V. Laatstgenoemde vennootschappen vormen een groep. [appellant3] is daarnaast (indirect) bestuurder van [appellant2] . Die vennootschap is op 11 februari 2021 in een uitspraak van het Amtsgericht Nordhorn failliet verklaard.
3.3
[geïntimeerde1] is bestuurder en aandeelhouder van [geïntimeerde2] .
3.4
[geïntimeerde1] is vanaf 23 juni 2003 in loondienst geweest bij [naam partijen] Holding. De arbeidsovereenkomst is geëindigd. Partijen verschillen van mening over de precieze einddatum en de reden van beëindiging.
3.5
Op 30 september 2020 heeft [appellant3] aangifte tegen [geïntimeerde1] gedaan van verduistering.
3.6
In een akte van cessie van 4 december 2020 hebben [naam partijen] Holding, [naam partijen] Vastgoed en Verhuur, [naam partijen] Reiniging en [naam partijen] Services hun vorderingen op [geïntimeerde1] en/of [geïntimeerde2] overgedragen aan [appellante1] .
3.7
[appellante1] heeft, na verkregen verlof, vanaf 11 december 2020 diverse conservatoire beslagen laten leggen ten laste van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] .

4.4. De beoordeling van het geschil

Internationale aspecten
4.1
Omdat één van de procespartijen in Duitsland is gevestigd, heeft de zaak internationale aspecten, zodat allereerst moet worden onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is er kennis van te nemen. Dat is het geval: het geschil betreft een burgerlijke en handelszaak als bedoeld in artikel 1 van Brussel I. Ingevolge artikel 4 van deze verordening heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht.
Partijen en de rechtbank zijn ervan uitgegaan dat op het geschil Nederlands recht van toepassing is. Dat komt het hof juist voor en ook het hof zal daarvan uitgaan.
De positie van [appellant2]
4.2
is tijdens de procedure bij de rechtbank failliet verklaard. In het eindvonnis heeft de rechtbank overwogen dat uit een brief van de curator van 20 juli 2022 blijkt dat [appellant3] na betaling van een bedrag van € 29.000,- aan de curator de vordering van [appellant2] op [geïntimeerde1] namens [appellant2] kan instellen.
Dat volgt naar het oordeel van het hof inderdaad uit de brief, waar de curator onder meer schrijft dat [appellant3] het recht heeft om na betaling van genoemd bedrag de vorderingen van [appellant2] op [geïntimeerde1] “im eigenen Namen und auf eigene Rechnung geltend zu machten.”
4.3
Uit de brief volgt niet dat de curator ermee instemt dat de procedure voor wat betreft de vorderingen van [appellant2] op naam van [appellant2] wordt voortgezet. De curator geeft [appellant3] alleen het recht de vorderingen
op eigen naam en voor eigen rekeningte realiseren. De curator is na het eindvonnis niet zelf, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [appellant2] in hoger beroep gekomen. [appellant2] kan niet zelf in hoger beroep komen. Zij is om die reden niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
4.4
Overigens hebben [appellanten] geen grieven gericht tegen het oordeel van de rechtbank in het eindvonnis (5.32-5.36), dat de vorderingen van [appellant2] - afgezien van de vraag of deze verjaard zijn - niet toewijsbaar zijn, omdat ze onvoldoende zijn onderbouwd. Dat oordeel staat in hoger beroep dan ook niet ter discussie. Als het de bedoeling van [appellanten] is dat de vorderingen van [appellant2] in hoger beroep door [appellant3] geldend worden gemaakt, staat deze vaststelling aan de realisering van die bedoeling in de weg.
Vermeerderingen van eis4.5 In de procedure bij de rechtbank hebben [appellanten] uiteindelijk (na enkele eiswijzigingen) betaling van de volgende bedragen gevorderd:
a. € 650.524,90 van [geïntimeerde1] , te betalen aan [appellante1] en/of [appellant3] ;
b. € 61.600,- van [geïntimeerde1] , te betalen aan [appellant3] ;
c. € 36.239,- van [geïntimeerde2] , te betalen aan [appellante1] en/of [appellant3] .
In het onder a. vermelde bedrag is € 181.400,- begrepen vanwege het wegmaken van activa van [appellanten] door [geïntimeerde1] .
4.6
In de appeldagvaarding en de memorie van grieven hebben [appellanten] de hiervoor vermelde vorderingen gehandhaafd; zij hebben (onder meer) betaling gevorderd van de onder a. tot en met c. vermelde bedragen. Maar nadat [geïntimeerden] een memorie van antwoord hadden genomen, hebben [appellanten] bij akte hun eis gewijzigd. Zij vorderen nu dat [geïntimeerde1] veroordeeld wordt om € 1.049.031,31 te betalen aan [appellante1] en/of [appellant3] . Van dit bedrag is
€ 624.203,06 omschreven als ‘fraude’ en het restant als ‘discussieposten’. Het hof gaat ervan uit dat de wijziging alleen betrekking heeft op de onder a. en b. bedoelde vorderingen, en niet op de onder c. bedoelde vordering. Die ziet immers niet op [geïntimeerde1] , maar op [geïntimeerde2] . Hoe het gewijzigde bedrag zich verhoudt tot de onder a. en b. vermelde vorderingen, is het hof niet duidelijk. Zowel de vorderingen onder a. en b. als de gewijzigde vordering zijn opgebouwd uit talloze kleine posten. Maar waar de verschillen zitten, hebben [appellanten] niet toegelicht. Uit het door hen overgelegde Excel bestand wordt dat ook niet duidelijk. Een koppeling tussen dat bestand en de eerder overgelegde specificaties van de vordering ontbreekt. In het Excel bestand is het in de vordering onder a. begrepen bedrag voor het wegmaken van de activa niet opgenomen. Dat is waarschijnlijk een vergissing, omdat in de memorie van grieven wel bezwaar wordt gemaakt tegen de afwijzing door de rechtbank van deze vordering.
4.7
Al met al hebben [appellanten] met de wijziging van eis hun toch al niet eenvoudig te doorgronden vorderingen nog complexer gemaakt. De wijziging van eis is bovendien te beschouwen als een grief; wanneer [appellanten] worden gevolgd in hun gewijzigde eis, moet het vonnis van de rechtbank immers vernietigd worden. Op grond van de ‘in beginsel strakke regel’ dienen grieven uiterlijk in het eerste inhoudelijke processtuk in hoger beroep te worden aangevoerd. De wijziging van eis is later (in een akte na de memorie van antwoord) geformuleerd. Er is geen reden om in dit geval een uitzondering te maken op de genoemde regel. Niet valt in te zien dat [appellanten] het Excel bestand dat de grondslag vormt voor de wijziging van eis niet eerder hadden kunnen maken. Het bestand is gebaseerd op al bekende informatie. Het hof zal de wijziging van eis dan ook buiten beschouwing laten en zal daarom voor wat betreft de geldvorderingen op [geïntimeerde1] uitgaan van de onder a. en b. vermelde vorderingen.
4.8
In hun memorie van antwoord in incidenteel appel hebben [appellanten] hun vordering nogmaals vermeerderd. Zij willen nu dat hogere beslagkosten worden toegewezen dan door de rechtbank zijn toegewezen. Deze vordering is gebaseerd op een factuur van 19 juli 2024 van het deurwaarderskantoor dat de beslagen heeft gelegd. De memorie van grieven is op
19 maart 2024 ingediend, zodat het niet mogelijk was om de eis al in de memorie van grieven in verband met deze factuur te vermeerderen. Het hof ziet daarom reden voor deze vermeerdering van eis een uitzondering op de ‘in beginsel strakke regel’ aan te nemen en zal beslissen met inachtneming van deze wijziging van eis.
Waar gaat het in de procedure bij het hof nog over?
4.9
De rechtbank heeft in het eindvonnis de geschilpunten tussen partijen beschreven en daarop beslist. Het hof zal eerst nagaan tegen welke beslissingen door partijen bezwaar is gemaakt. Beslissingen waartegen geen bezwaar zijn gemaakt, staan bij het hof niet meer ter discussie.
4.1
Onder het kopje ‘overboekingen naar de privébankrekening van [geïntimeerde1] ’ heeft de rechtbank de volgende geschilpunten onderscheiden:
1) Salarisbetalingen. Het gaat om de stelling van [appellanten] dat [geïntimeerde1] zich ten onrechte in de jaren 2014 – 2019 een vaste autokostenvergoeding van € 600,- per maand heeft toegekend.
De rechtbank heeft de op die stelling gebaseerde vordering van [appellanten] afgewezen. [appellanten] hebben met grief 1 bezwaar gemaakt tegen deze beslissing.
2) Overige vorderingen op grond van productie 7 en 8 bij dagvaarding. Het gaat om een groot aantal overboekingen in de periode 2012 – 2019, waaronder de hierna onder 3) tot en met 7) te bespreken posten. Volgens de rechtbank hebben [appellanten] deze overboekingen, op de onder 3) tot en met 7) te bespreken posten na, onvoldoende onderbouwd. De op deze overboekingen gebaseerde vordering is daarom niet toewijsbaar. Tegen dit oordeel is grief 2 gericht.
3) Overboekingen van € 25.000,- en € 50.000,-. De rechtbank heeft € 25.000,- toegewezen. Tegen deze beslissing hebben partijen geen grief gericht.
4) Overboeking van € 40.000,-. Het gaat om een betaling van € 40.000,- van de rekening van [naam partijen] Holding op de privérekening van [geïntimeerde1] . Volgens [geïntimeerde1] is het bedrag (grotendeels) aangewend voor de betaling van belastingschulden van [appellant3] . De rechtbank heeft dit verweer gepasseerd en heeft de vordering toegewezen. [geïntimeerden] komen met grief I op tegen deze beslissing.
5) Overboeking van € 28.500,-. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen, omdat het bedrag is onttrokken aan de bankrekening van [naam partijen] Aannemingsbedrijf en eventuele vorderingen van [naam partijen] Aannemingsbedrijf niet onder de cessie vallen. [appellanten] komen in grief 6 (onder meer) tegen deze beslissing op.
6) Overboekingen van € 47.875,-, € 49.000,- en € 17.000,-. De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen, omdat ze onvoldoende onderbouwd zijn. [appellanten] komen in grief 6 tegen (onder andere) deze beslissing op.
7) Diverse contante opnames van in totaal € 154.730,-. De rechtbank heeft de vordering op dit punt afgewezen, omdat [appellanten] onvoldoende hebben onderbouwd dat [geïntimeerde1] geen toestemming had voor de opnames. [appellanten] komen in grief 6 (onder meer) tegen deze beslissing op.
4.11
Onder het kopje ‘overboekingen en transacties aan [geïntimeerde2] Holding’ heeft de rechtbank de volgende geschilpunten besproken:
8) Bedrag van € 23.050,-. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen, omdat deze deels ziet op overboekingen van de rekening van [naam partijen] Aannemingsbedrijf en voor het overige onvoldoende onderbouwd is. Grief 6 van [appellanten] ziet ook op deze beslissing.
9) Vordering € 13.189,-. Het bedrag is volgens de rechtbank niet traceerbaar in de bankafschriften en is daarmee onvoldoende toegelicht. In grief 6 maken [appellanten] (ook) bezwaar tegen deze beslissing.
4.12
Verder heeft de rechtbank nog op de volgende geschilpunten betreffende gevorderde bedragen beslist:
10) Onttrekkingen voor privékosten € 120.239,90. De vordering is als onvoldoende onderbouwd afgewezen. In grief 6 maken [appellanten] bezwaar tegen deze beslissing.
11) Sponsoring. De rechtbank heeft het gevorderde bedrag van € 14.750,- toegewezen. Geen van partijen heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
12) Onttrekkingen [appellant2] . Tegen het oordeel van de rechtbank dat de vordering onvoldoende onderbouwd is, zoals hiervoor al is overwogen, is geen bezwaar gemaakt.
13) Onttrekkingen Duitse privérekening [appellant3] . Het door [appellante1] gevorderde bedrag van
€ 11.500,- is afgewezen, deels omdat het niet onder de cessie valt en deels omdat de vordering volgens de rechtbank verjaard is. (Alleen) tegen die laatste beslissing is grief 3 van [appellanten] gericht.
14) Achterhouden bedrijfsmiddelen. Van de vordering van € 181.400,- is € 150.000,- toegewezen. [appellanten] zijn het niet eens met afwijzing van € 31.400,- (grief 5 van [appellanten] ), [geïntimeerden] komen met grief II op tegen toewijzing van € 150.000,-.
Plan van behandeling
4.13
Het hof zal voordat het ingaat op de verschillende hiervoor vermelde posten eerst enkele algemene geschilpunten bespreken.
Verjaring
4.14
[geïntimeerden] hebben aangevoerd dat een deel van de vordering van [appellanten] verjaard is. Volgens hen geldt een verjaringstermijn van vijf jaren en is die termijn steeds ingegaan op de dag na iedere overboeking die door [appellanten] ter discussie wordt gesteld. De rechtbank heeft het beroep op verjaring gehonoreerd voor wat betreft een deel van de hiervoor onder 13) bedoelde vordering. Omdat het verjaringsverweer ook andere (afgewezen) vorderingen betreft en niet uit te sluiten valt dat het om die reden in het kader van de devolutieve werking van het hoger beroep besproken zal moeten worden, zal het hof het verweer nu bespreken.
4.15
Partijen zijn het erover eens dat in dit geval de verjaringstermijn van artikel 3:310 lid 1 BW geldt. Het gaat om een termijn van vijf jaren die ingaat op de dag volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Volgens [appellanten] zijn zij pas medio 2020 met de schade bekend geworden. Zij wijzen er in dat verband op dat [geïntimeerde1] de administratie deed, dat [appellant3] zich niet met administratieve zaken bezighield, ook geen kennis nam van bankafschriften en dergelijke maar daarin volledig op [geïntimeerde1] vertrouwde.
4.16
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet de eis dat de benadeelde bekend is geworden met zowel de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon zo worden opgevat dat het hier gaat om een daadwerkelijke bekendheid, zodat het enkele vermoeden van het bestaan van schade dan wel het enkele vermoeden welke persoon voor de schade aansprakelijk is, niet volstaat. De verjaringstermijn van art. 3:310 lid 1 BW begint pas te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van de door hem geleden schade in te stellen. Daarvan zal sprake zijn als de benadeelde voldoende zekerheid - die niet een absolute zekerheid behoeft te zijn - heeft verkregen dat schade is veroorzaakt door tekortschietend of foutief handelen van de betrokken persoon. Het antwoord op de vraag op welk tijdstip de verjaringstermijn is gaan lopen, is afhankelijk van de relevante omstandigheden van het geval. [1] Verjaring is een bevrijdend verweer. Stelplicht en bewijslast betreffende de daadwerkelijke bekendheid van de benadeelde met de schade en de aansprakelijke persoon rusten daarom op de aansprakelijke persoon.
4.17 [geïntimeerden] hebben gesteld dat [appellant3] zich wel degelijk inliet met de administratie en ook kennisnam van bankafschriften. Die werden speciaal voor hem uitgeprint. Zij hebben deze stelling ook onderbouwd met verklaringen van enkele voormalige medewerkers van de [naam partijen] -groep. [appellanten] hebben gemotiveerd bestreden dat [appellant3] kennis heeft genomen van de verschillende ter discussie staande overboekingen en onttrekkingen. Ook zij beroepen zich op schriftelijke verklaringen van betrokken derden.
4.18
Gelet hierop hebben [geïntimeerden] nog niet bewezen dat [appellant3] daadwerkelijk bekend was met de schade. Allereerst staat nog steeds ter discussie of [appellant3] kennisnam van de bewuste overboekingen. Maar ook als hij er al van heeft kennisgenomen, hoeft dat nog niet te betekenen dat hij voldoende zekerheid had dat de overboekingen onterecht waren; dat sprake was van onttrekkingen door [geïntimeerde1] ten koste van [appellanten] Daarvoor zou bewijslevering noodzakelijk zijn. [geïntimeerden] hebben echter op dit punt geen bewijsaanbod gedaan. Het hof ziet geen reden hen ambtshalve tot bewijslevering toe te laten.
4.19
De conclusie is dat het beroep van [geïntimeerden] op verjaring faalt. [2]
Afgifte back-up boekhouding en e-mailboxen4.20 [appellanten] hebben afgifte van een back-up van de boekhouding gevorderd. Tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank hebben partijen daarover de volgende afspraak gemaakt:

In mei 2020 is door [geïntimeerde1] een back-up gemaakt van de boekhouding op de g-schijf (Citrix) over de periode 2012-2020. Partijen hebben afgesproken dat gedaagden die back-up aan eisers verstrekken.’
Partijen zijn aan deze afspraak gebonden. Of [appellanten] , indien deze afspraak niet zou zijn gemaakt, aanspraak zouden hebben gehad op afgifte van de boekhouding is daarom niet relevant.
4.21
De rechtbank heeft de vordering tot afgifte van de back-up afgewezen, omdat niet vaststaat dat [geïntimeerde1] die back-up nog heeft. Die beslissing volgde op een discussie tussen partijen of [geïntimeerde1] na de mondelinge behandeling wel de volledige back-up had verstrekt. Volgens [appellanten] zou het om ruim 300 Gb gaan, terwijl [geïntimeerde1] maar ongeveer 119 Gb verstrekt heeft. In het licht van die discussie begrijpt het hof de beslissing van de rechtbank zo dat [geïntimeerde1] de data waarover hij beschikte heeft verstrekt en dat hij niet kan worden veroordeeld tot het verstrekken van meer data dan waarover hij beschikt.
4.22
Het is het hof niet duidelijk welke gegevens de back-up van de boekhouding per mei 2020 zou moeten bevatten, welke gegevens daarvan [geïntimeerde1] heeft ontvangen van de leverancier van het boekhoudpakket en welke gegevens hij heeft afgestaan. Om die reden kan het hof nog niet beslissen over de vordering tot afgifte. Om een beslissing te kunnen nemen, is een onderzoek door een deskundige noodzakelijk. Die deskundige zal moeten beoordelen:
- uit welke gegevens de back-up bestond die door [geïntimeerde1] is gemaakt;
- welke gegevens daarvan door [geïntimeerde1] aan [appellanten] zijn verstrekt;
- of, en zo ja welke, gegevens niet door [geïntimeerde1] aan [appellanten] zijn verstrekt.
Gelet op wat hiervoor is overwogen over de positie van [appellant2] hoeft het onderzoek van de deskundige zich niet uit te strekken tot de boekhouding van [appellant2] .
4.23
Partijen hebben afgesproken dat [geïntimeerden] hun medewerking zullen verlenen om de e-mailadressen die zijn genoemd in randnummer 52 van de inleidende dagvaarding aan [appellanten] over te dragen, met dien verstande dat over het adres [geïntimeerde1] -bv.com nog aanvullende afspraken zullen worden gemaakt.
Volgens [appellanten] zijn [geïntimeerden] deze afspraak niet nagekomen, doordat slechts een beperkt deel van het e-mail archief (1,5 Gb van slechts drie adressen, terwijl er ongeveer 50Gb zou moeten zijn), is overgedragen. [geïntimeerden] hebben aangevoerd dat zij hebben voldaan aan de gemaakte afspraak.
4.24
De rechtbank heeft overwogen dat onvoldoende aannemelijk is dat [geïntimeerde1] nog over meer beschikt dan hij heeft overgedragen. [appellanten] bestrijden dat. Zij wijzen erop dat uit correspondentie uit oktober 2020 tussen [appellant3] en ITWORXX, destijds het automatiseringsbedrijf waarmee de [naam partijen] -groep werkte, blijkt dat het e-mailarchief toen naar schatting een omvang van 50 Gb had.
4.25
Ook hier zal een onderzoek door een deskundige duidelijkheid moeten verschaffen. De deskundige dient te onderzoeken:
- of [geïntimeerde1] het volledige e-mailarchief van de e-mailadressen heeft overgedragen;
- zo nee, welke onderdelen ontbreken;
- of [geïntimeerde1] beschikt (heeft) over de ontbrekende onderdelen;
- of de ontbrekende onderdelen nog te achterhalen zijn, en zo ja op welke wijze;
- of e-mails zijn gewist en, indien dat het geval is, of die nog zijn terug te halen.
4.26
Naar het oordeel van het hof hebben [appellanten] ook aanspraak op het e-mailadres (en het archief van) [geïntimeerde1] -bv.com. Het gaat om een zakelijk e-mailadres, dat aan [appellanten] toebehoorde. [appellanten] hebben er ook belang bij kennis te kunnen nemen van de correspondentie van en met dit adres, omdat die informatie licht kan werpen op het geschil tussen partijen.
Onttrokken goederen4.27 Volgens [appellanten] hebben [geïntimeerden] gereedschappen en voorraden van hen verkocht en de opbrengst zelf behouden. Het zou gaan om goederen met een taxatiewaarde per februari 2015 van € 265.000,-. De daardoor door hen geleden schade hebben zij
- conservatief - begroot op € 150.000,-. Daarnaast maken zij aanspraak op € 31.400,-. Dit bedrag hebben [geïntimeerden] ontvangen voor de verkoop van pompen en machineonderdelen die eigendom waren van [appellanten]
4.28
De vordering van € 31.400,- is toewijsbaar. [appellanten] hebben facturen overgelegd tot een totaalbedrag van € 31.400,- betreffende de verkoop door [geïntimeerden] van pompen en machineonderdelen. [geïntimeerden] hebben niet (gemotiveerd) weersproken dat deze pompen en machineonderdelen eigendom waren van [appellanten]
4.29
Het taxatierapport betreft twee panden, een kantoorpand ( [adres] 11) en een opslaglocatie ( [adres] 14). [appellanten] hebben in het licht van het verweer van [geïntimeerden] onvoldoende onderbouwd dat [geïntimeerden] goederen uit het kantoorpand, dat eigendom is van [appellanten] , hebben ontvreemd. De opslaglocatie is van [geïntimeerden] en werd aan [appellanten] verhuurd. Vanaf september 2020 werd de voorzijde van de opslaglocatie aan een derde verhuurd. De activa van [appellanten] die aanwezig waren aan de voorzijde werden verhuisd naar de achterzijde. Op enig moment heeft [geïntimeerde1] aan [appellant3] de toegang tot de achterzijde ontzegd. Na de mondelinge behandeling hebben [appellanten] , in december 2021op basis van een tijdens de mondelinge behandeling gemaakte afspraak, de achterzijde leeggehaald.
4.3
[appellanten] zijn er bij hun vordering vanuit gegaan dat alle in het taxatierapport vermelde activa zijn ontvreemd. Dat uitgangspunt is om meerdere redenen onjuist:
- allereerst ziet het taxatierapport ook op de activa in het kantoorpand. Volgens het rapport hebben die activa een waarde van € 85.490,-;
- vervolgens is niet aannemelijk geworden dat ook het camerabewakingssysteem, de telefooninstallatie en de computernetwerkinstallatie (met bekabeling), die onder het kopje ‘algemeen’ is opgenomen in het rapport, ontvreemd is;
- ten slotte waren in december 2021 nog goederen aanwezig in de toen door [appellanten] ontruimde achterzijde van de opslagloods. Welke goederen nog aanwezig waren, is het hof niet bekend. [appellanten] hebben in de procedure bij de rechtbank een lijst (productie 63 bij de akte van 20 april 2022) overgelegd, maar hebben die lijst - kennelijk bij vergissing - niet in de procedure bij het hof overgelegd.
Bovendien dateert het rapport van februari 2015, meer dan vijf jaren voordat de in het rapport getaxeerde goederen zouden zijn ontvreemd. Er kan dan ook niet zonder meer van worden uitgegaan dat de in het rapport vermelde goederen ook in september 2020 nog aanwezig waren en al helemaal niet dat deze goederen toen nog de waarde hadden die er in het rapport aan wordt toegekend.
4.31
Het hof zal [appellanten] in de gelegenheid stellen om productie 63 alsnog bij akte over te leggen. [appellanten] dienen vervolgens nauwkeurig aan te geven welke van de in het taxatierapport vermelde goederen vermeld staan op de als productie 63 overgelegde lijst, welke goederen volgens hen ontbreken en of deze goederen nog wel aanwezig waren toen [geïntimeerde1] hun de toegang tot de opslagloods ontzegde.
[geïntimeerden] kunnen op deze akte reageren, waarna het hof verder over dit geschilpunt kan beslissen.
Hoe nu verder?4.32 Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof al aangegeven dat in deze zaak een financieel deskundige benoemd zal moeten worden om helderheid te brengen in de veelal niet eenvoudig te doorgronden financiële gegevens. De kernvraag voor die deskundige is of de overboekingen en onttrekkingen een zakelijke grondslag hebben doordat ze ten goede zijn gekomen aan [appellanten] Indien dat het geval is, hebben [appellanten] geen schade geleden en is hun vordering tot terugbetaling om die reden niet toewijsbaar. Indien dat niet het geval is, is de vordering van [appellanten] alleen dan niet toewijsbaar indien [geïntimeerde1] de overboekingen en onttrekkingen in opdracht of met toestemming van [appellant3] heeft verricht, zoals hij heeft gesteld.
4.33
Het is nu nog te vroeg om een financieel deskundige te benoemen. Het ligt voor de hand dat die deskundige zal moeten beschikken over de complete administratie over de jaren 2012 - 2020, of in elk geval dat de aanwezigheid van de complete administratie het werk van de financieel deskundige vergemakkelijkt. Om die reden zal eerst het hiervoor aangekondigde onderzoek door een IT-deskundige naar de beschikbaarheid van de administratie (en de e-mails) moeten plaatsvinden. Als dat onderzoek is afgerond, kan heen financieel deskundige onderzoek doen.
4.34
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor een akte, eerst door [appellanten] en dan door [geïntimeerden] Partijen dienen zich in deze akte uit te laten over het aantal deskundigen, de persoon en het voorschot op de kosten (met opgave van uurtarief en het aantal geschatte uren dat de door partijen aangezochte deskundige(n) hebben opgegeven) van de deskundige(n) en de aan de deskundige(n) te stellen vragen (mede in het licht van het hiervoor overwogene onder 4.22, 4.25 en 4.26). In hun akte dienen [appellanten] ook de in 4.31 vermelde vragen te beantwoorden.
[geïntimeerden] kunnen op de akte van [appellanten] reageren.
Volledigheidshalve wijst het hof erop dat het hof voornemens is [appellanten] te belasten met het voorschot van de IT-deskundige(n).
4.35
Het hof heeft in dit tussenarrest al een aantal beslissingen genomen. Uit het voorgaande volgt dat er in elk geval nog twee deskundigenberichten moeten plaatsvinden voordat het hof eindarrest kan wijzen. In elk geval, omdat afhankelijk van de uitkomst van de deskundigenberichten na het tweede deskundigenbericht mogelijk nog getuigenbewijs zal moeten plaatsvinden. Dat betekent dat er voorlopig nog geen einde komt aan deze procedure, dat beide partijen de nodige tijd en geld aan de procedure zullen moeten besteden en een proceskostenrisico voor een fors bedrag lopen. De ook aan het slot van de mondelinge behandeling gestelde vraag blijft of mede uit een kosten-baten analyse en in verband met de familieverhouding een minnelijke regeling te verkiezen is. Dat staat partijen uiteraard ook in dit stadium vrij. Als partijen een regeling treffen kan daarvan ook mededeling aan het hof worden gedaan op de hierna genoemde roldatum.
Tussenconclusies
4.36.
[appellant2] zal in het eindarrest niet ontvankelijk worden verklaard. Doordat [appellanten] niet heeft gegriefd tegen de overwegingen van de rechtbank betreffende de vorderingen van [appellant2] kan [appellant3] de vorderingen van deze Duitse vennootschap op [geïntimeerden] in deze procedure niet geldend maken.
4.37
De door [appellanten] gedane wijziging van eis bij akte nadat de memorie van antwoord van [geïntimeerden] is genomen wordt niet toegelaten. Het hof laat de eiswijziging in de memorie van antwoord in het incidenteel appel toe. Dit betekent dat het hof zal oordelen over de vorderingen zoals hiervoor opgenomen in rechtsoverweging 4.5 vermeerderd met de hogere beslagkosten als genoemd in rechtsoverweging 4.8.
4.38
Er is niet gegriefd tegen de toegewezen bedragen van € 25.000,- (onder het kopje ‘overboekingen naar de privébankrekening van [geïntimeerde1] ’) en € 14.750,- (sponsoring). Het hof zal in het eindarrest die onderdelen van het vonnis bekrachtigen. Verder zal het hof de vordering van € 31.400 aan onttrokken goederen betreffende de verkoop door [geïntimeerden] van pompen en machineonderdelen toewijzen.
4.39
Het beroep van [geïntimeerden] op verjaring faalt.
4.40 [appellanten] worden in de gelegenheid gesteld om productie 63 alsnog bij akte over te leggen, voorzien van een behoorlijke en nauwkeurige toelichting. [geïntimeerden] zullen in de gelegenheid worden gesteld op die akte te reageren. Daarna zal het hof op dit geschilpunt verder beslissen.
4.41
Het hof zal eerst een IT-deskundige benoemen. Nadat de rapportage is uitgebracht en daarop is beslist overweegt het hof een financieel deskundige te benoemen. De beslissing of nog getuigen moeten worden gehoord wordt aangehouden.

5.De beslissing

Het hof:
5.1
Verwijst de procedure naar de rol van 12 augustus 2025 voor akte overeenkomstig het bepaalde in 4.34 aan de zijde van [appellanten]
5.2
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, D.H. de Witte en A.L. Goederee, en is door de rolraadsheer in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2025.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld HR 22 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:627, met verwijzing naar eerdere rechtspraak.
2.Grief 3 van [appellanten] slaagt.