ECLI:NL:GHARL:2025:4802

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
1 augustus 2025
Zaaknummer
200.348.303/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over voortzetting van een vennootschap onder firma na beëindiging

In dit kort geding hebben partijen, [appellant] en [geïntimeerde], de vraag voorgelegd wie van hen de onderneming van hun vennootschap onder firma mag voortzetten, nu deze is geëindigd. De vennootschap is opgeheven op 6 augustus 2024, maar er is onduidelijkheid over de voortzetting van de activiteiten. [appellant] heeft in hoger beroep vorderingen ingediend om met uitsluiting van [geïntimeerde] de onderneming voort te zetten, terwijl [geïntimeerde] ook vorderingen heeft ingediend om haar positie te beschermen. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij kan voldoen aan de voorwaarden om de onderneming voort te zetten, en dat [geïntimeerde] voorlopig de leiding over de onderneming moet behouden in het belang van de continuïteit van de zorg voor kwetsbare cliënten. Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd en [appellant] verboden om contact te zoeken met bepaalde gemeenten in verband met de onderneming. Tevens is [appellant] veroordeeld tot betaling van proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.348.303/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen 238085
arrest in kort geding van 29 juli 2025
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. M.R. van der Veen te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats2] ,
die ook hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. E.W. Kingma te Leeuwarden.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Na de memoriewisseling is de meervoudige mondelinge behandeling aanvankelijk bepaald op 31 januari 2025. Op verzoek van [geïntimeerde] bij brief van 24 januari 2025 heeft deze zitting geen doorgang gevonden en is met instemming van partijen een enkelvoudige mondelinge behandeling bepaald op 28 februari 2025. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). De zaak is vervolgens op verzoek van partijen een aantal keer aangehouden. Het karakter van het spoedappel is daarmee verloren gegaan. Hierna hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
In dit kort geding leggen partijen de vraag voor wie van partijen de onderneming van hun beider vennootschap onder firma mag voortzetten. [appellant] en [geïntimeerde] hebben ieder vorderingen ingediend die ertoe strekken dat zij met uitsluiting van de ander de onderneming mogen voortzetten.
2.2
[appellant] heeft (in conventie) bij de (voorzieningenrechter van de) rechtbank gevorderd:
I. [geïntimeerde] te verbieden zich op te houden op de locatie [adres1] 34B alsmede [adres1] 35 te [plaats1] ;
II. [geïntimeerde] te veroordelen om uiterlijk 48 uur na afgifte van het vonnis [appellant] in staat te stellen gebruik te maken van de bankrekening van VOF [naam1] bij de Rabobank;
III. [geïntimeerde] te veroordelen om uiterlijk 48 uur na afgifte van het vonnis de boekhouding en de volgende bescheiden, zaken en overige ter beschikking te stellen aan [appellant] :
Alle bankrekeningen en pinpassen
Het algemene e-mailadres: info@de4elementen.nl (nieuw contract met IT Company)
Zilliz (cliëntrapportage systeem)
Zoomshift (roostersysteem)
Camerabewaking (IT Company)
Verzekeringsinzicht (voor verzuim)
Exact online (boekhoudprogramma en voor de campingfacturen)
SBB (Stagemarkt)
Sectorplan Plus (subsidie voor studenten)
E-herkenning / Reconi naar [appellant] zijn telefoon (voor UWV, VOG aanvragen, etc.)
PGB Portaal
VECOZO (communicatie in de zorg)
Website van [naam1] en van de camping
Facebook van [naam1] en van Landgoed [naam1]
Algemene computer
Loonadministratie (loonstroken, loonrun, etc.);
IV. te bepalen dat [geïntimeerde] uiterlijk 48 uur na afgifte van het vonnis alle sleutels en alle goederen toebehorende aan VOF [naam1] dient in te leveren die zich in [plaats2] en [woonplaats2] bevinden en die dient af te leveren op de locatie [plaats1] waaronder de caravan met klaprozen, de yurt, combisteamer, keukenapparatuur, horecamaterialen en persoonlijke goederen van [appellant] ;
V. [geïntimeerde] te veroordelen om uiterlijk 48 uur na afgifte van het vonnis alle contracten die door haar eenmanszaak, personeelsleden, boekhouder en derden waaronder zorgaanbieders en/of deelnemers en/of bewindvoerders c.q. mentoren van de deelnemers terug te draaien/om te zetten en haar onmiddellijke medewerking te verlenen om de contracten met deze deelnemers te naam te stellen van VOF [naam1] ;
VI. te bepalen dat [geïntimeerde] uiterlijk 48 uur na afgifte van het vonnis haar eenmanszaak [naam1] [plaats1] dient uit te schrijven bij de Kamer van Koophandel en al haar handelingen dient te staken en gestaakt te houden;
VII. te bepalen dat [geïntimeerde] zich dient te onthouden van het doen van onjuiste en negatieve uitspraken aan het adres van [appellant] ;
VIII. de toegewezen bevelen te versterken met een dwangsom;
IX. [geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten.
2.3
In een kortgedingvonnis van 18 oktober 2024 heeft de (voorzieningenrechter van de) rechtbank in conventie, versterkt met een dwangsom:
  • [geïntimeerde] geboden om binnen drie dagen na betekening van het vonnis [appellant] toe te laten en te dulden dat [appellant] inzage heeft en behoudt in de volledige administratie van [naam1] ;
  • [geïntimeerde] geboden om binnen vier weken na betekening van het vonnis de naam van haar eenmanszaak ‘ [naam1] [plaats1] ’ te wijzigen in een naam die in voldoende mate afwijkt van de naam ‘ [naam1] ’ zodat niet in strijd met artikel 5 van de Handelsnaamwet wordt gehandeld, en deze wijziging ook in het handelsregister door te voeren.
Verder heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] afgewezen.
2.4
[geïntimeerde] heeft (in reconventie) bij de (voorzieningenrechter van de) rechtbank gevorderd:
1. (versterkt met een dwangsom) [appellant] te verbieden, zolang dit conflict tussen partijen niet is geëindigd:
  • op enigerlei wijze contact te zoeken of te hebben met medewerkers en cliënten van [naam1] ;
  • zich op het adres of in een straal van 2 kilometer van het adres van [naam1] te weten [adres1] 34 en 35, [plaats1] (gemeente Achtkarspelen) en van het adres [adres2] 44, [woonplaats2] (gemeente Westerkwartier) te bevinden, dan wel zich aldaar op te houden;
  • [geïntimeerde] , haar personeel of cliënten direct dan wel indirect dan wel op welke wijze dan ook te bedreigen, te beledigen of zich anderszins grievend over hen uit te laten;
2. [appellant] te veroordelen in de proceskosten.
2.5
In het kortgedingvonnis heeft (de voorzieningenrechter van) de rechtbank in reconventie, versterkt met een dwangsom, [appellant] verboden, tot het moment dat door hem aan alle voorwaarden van artikel 2 lid 5 van de vennootschapsovereenkomst is voldaan dan wel de vennootschap is vereffend als bedoeld in artikel 2 lid 12 van de overeenkomst, dan wel partijen een andersluidende afspraak hebben gemaakt op dit punt, op enigerlei wijze contact te zoeken of te hebben met medewerkers en cliënten van [naam1] . Verder heeft de rechtbank de vorderingen van [geïntimeerde] afgewezen.
2.6
In het kortgedingvonnis zijn zowel in conventie als in reconventie de proceskosten tussen partijen gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
2.7
De bedoeling van het hoger beroep van [appellant] is dat zijn afgewezen vorderingen onder I t/m IV alsnog worden toegewezen en dat de toegewezen vorderingen van [geïntimeerde] alsnog worden afgewezen. In hoger beroep heeft [appellant] zijn eis vermeerderd. [appellant] vordert in hoger beroep ook:
  • een onafhankelijk accountant te benoemen en te bepalen dat [geïntimeerde] medewerking moet verlenen ter zake de door het hof te benoemen onafhankelijke accountant die de jaarcijfers van 2022, 2023 en een voorlopige jaarrekening voor 2024 zal opstellen;
  • te bepalen dat [geïntimeerde] gehouden is alle van belang zijnde gegevens en bescheiden aan deze te benoemen accountant op eerst afroep ter beschikking te stellen;
en subsidiair, in het geval zijn vordering onder II niet wordt toegewezen:
- te bepalen dat [geïntimeerde] gehouden is een achterstallig bedrag aan beloning uit [naam1] aan [appellant] uit te keren van € 31.500,- (tot 30 november 2024) en te bepalen dat [geïntimeerde] daarna op iedere eerste van de daaropvolgende maand een bedrag van € 4.500,- aan [appellant] dient over te maken.
2.8
De bedoeling van het hoger beroep van [geïntimeerde] is dat haar afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen. [geïntimeerde] heeft in het lichaam van haar memorie van grieven in incidenteel appel onder “
VI. Eiswijziging [geïntimeerde]” haar eis vermeerderd en gevorderd:
  • (versterkt met een dwangsom) [appellant] te gebieden te stoppen met het (op negatieve wijze) benaderen van contractpartijen en derden (waaronder maar niet beperkt tot mentoren en bewindvoerders) dit naast het reeds opgelegde verbod op contact met cliënten en medewerkers;
  • (versterkt met een dwangsom) [appellant] te gebieden om het wachtwoord van de website van de vennootschap aan [geïntimeerde] te overhandigen binnen 24 uur na betekening van het arrest;
  • (versterkt met een dwangsom) [appellant] te gebieden om haar binnen een termijn van 30 dagen na betekening van het arrest te laten weten of hij bereid en in staat is om de vennootschap voort te zetten en met haar af te rekenen conform het bepaalde in artikel 2.5 van de vennootschapsakte.
Deze eisvermeerdering komt niet terug in het petitum van de memorie van grieven in incidenteel appel.
2.9
Het hof zal het kortgedingvonnis van 18 oktober 2024 bekrachtigen en (versterkt met een dwangsom) aan [appellant] een contactverbod opleggen. Na de feiten te hebben opgesomd, zal het hof uitleggen op grond van welke argumenten het hof tot dit oordeel is gekomen.

3.De feiten

3.1
[appellant] en [geïntimeerde] zijn met ingang van 1 januari 2021 een vennootschap onder firma met elkaar aangegaan met de naam “ [naam1] ”. Het doel van de vennootschap is maatschappelijke opvang voor volwassenen met verblijfsaccommodatie en 24-uurs opvang en de exploitatie van een camping met haven.
3.2
In een brief van 7 februari 2024 heeft [geïntimeerde] onder verwijzing naar en het citeren van artikel 2 lid 1 van de vennootschapsakte aan [appellant] de vennootschap opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van 6 maanden.
3.3
Artikel 2 lid 1 van de vennootschapsakte luidt:

2. Beëindiging
1. De vennootschap eindigt 6 maanden nadat een van de firmanten schriftelijk of bij deurwaardersexploot aan de andere firmant de vennootschap opzegt.
3.4
De vennootschap onder firma is geëindigd op 6 augustus 2024.
3.5
In een brief van 7 augustus 2024 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] laten weten dat hij een beroep doet op artikel 2.5 van de vennootschapsakte en dus gebruik maakt van het recht om de activiteiten van de vennootschap voort te zetten.
3.6
Artikel 2.5. van de vennootschapsakte luidt:
“Is de vennootschap (jegens een of meer van de firmanten) beëindigd doordat het bepaalde in artikel 2.1. (…) toepassing heeft gevonden, dan heeft defirmant:
- die niet heeft opgezegd (…)
(…)
het recht om:a. de activiteiten van de vennootschap onder dezelfde handelsnaam (en hetzelfde Kamer van Koophandel nummer) voort te zetten, hetzij alleen, hetzij met anderen; en:
b. alle tot het vennootschapsvermogen behorende vermogensbestanddelen over te (laten) nemen c.q. zich te laten toedelen,c. en alle goederen over te nemen die in gebruik en genot of in economisch (mede)eigendom de vennootschap zijn ingebracht,mits:a. hij het verlangen daartoe binnen een maand na het eindigen van de vennootschap schriftelijk te kennen geeft aan de andere firmant (…)b. hij aan de andere firmant (…) in geld uitkeert de werkelijke waarde van (zijn aandeel in) dit vermogen c.q. deze goederen (dus inclusief de eventuele voorbehouden stille reserves en/of goodwill, voor zover op dat moment nog aanwezig);
c. hij alle schulden van de vennootschap voor zijn rekening neemt en voldoet (ervan uitgaande dat er een positieve waarde is).
De betaling als genoemd in de laatste zin, hoeft niet eerder plaats te vinden dan aan het einde van het boekjaar, volgende op het boekjaar waarin de vennootschap eindigt.
Indien de rekening van de niet-voortzettende firmant echter een debetsaldo geeft, zal deze verplicht zijn om binnen 3 maanden na het eindigen van de vennootschap het tekort aan te zuiveren.
De waarde wordt – zo veel als mogelijk is – bepaald aan de hand van de op te stellen slotbalans c.q. uittredingsbalans en winst- en verliesrekening.
Bij de berekening van de werkelijk waarde van (het aandeel in) het vermogen c.q. de goederen van de vennootschap wordt rekening gehouden met het feit dat het wegvallen van een firmant van invloed kan zijn op de goodwill van de vennootschap.
3.7
Het kortgedingvonnis van 18 oktober 2024 is aan [geïntimeerde] op 24 oktober 2024 betekend. Op 29 oktober 2024 heeft [appellant] de administratie ontvangen van boekhouder [naam2] . Verder heeft [appellant] maandelijks de bankafschriften van de vennootschapsrekening van de Rabobank ontvangen.

4.Het oordeel van het hof

Eiswijzigingen van zowel [appellant] als [geïntimeerde]
4.1
heeft geen bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van eis van [appellant] . Het hof ziet ook geen reden om de eisvermeerdering van [appellant] buiten beschouwing te laten en zal dan ook beslissen op de vermeerderde eis van [appellant] .
4.2
Hoewel de eiswijziging van [geïntimeerde] (kennelijk per abuis) in de memorie van grieven in incidenteel appel niet in een petitum is opgenomen, wordt de vordering naar het oordeel van het hof in het lichaam van die memorie voldoende duidelijk weergegeven. Voor [appellant] was die nieuwe vordering kenbaar en daartegen heeft hij ook in de memorie van antwoord in het incidenteel appel verweer gevoerd. [appellant] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van eis van [geïntimeerde] en het hof ziet geen reden om de eisvermeerdering van [geïntimeerde] buiten beschouwing te laten. Het hof zal beslissen op de vermeerderde eis van [geïntimeerde] .
Spoedeisend belang
4.3
[appellant] en [geïntimeerde] hebben naar het oordeel van het hof ook in hoger beroep nog een spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorzieningen en wel om dezelfde reden als bij de voorzieningenrechter. Bij het uitblijven van een voorziening dreigt de continuïteit van de onderneming die zorg biedt aan kwetsbare mensen in gevaar te komen.
Voortzetting van de onderneming
4.4
In dit kort geding leggen partijen de vraag voor wie van partijen de onderneming van de vennootschap onder firma mag voortzetten. [appellant] en [geïntimeerde] hebben ieder vorderingen ingediend die ertoe strekken dat zij met uitsluiting van de ander de onderneming mogen voortzetten. Het hof zal de grieven die partijen tegen het beroepen vonnis hebben gericht, thematisch bespreken.
4.5
In dit kort geding moet het hof een inschatting maken of de vorderingen in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Daarbij geldt dat in een kort geding-procedure in de regel geen plaats is voor verdere bewijslevering.
4.6
[geïntimeerde] heeft de vennootschap opgezegd als gevolg waarvan [appellant] op grond van artikel 2.5 van de vennootschapsakte het recht heeft om de onderneming voort te zetten als hij voldoet aan de in dat artikel vermelde drie cumulatieve voorwaarden onder a, b en c. [appellant] heeft dat recht ingeroepen. [appellant] heeft voldaan aan de voorwaarde onder a. Met zijn brief van 7 augustus 2024 heeft [appellant] tijdig (want binnen een maand na het einde van de vennootschap) aan [geïntimeerde] te kennen gegeven dat hij de onderneming wil voortzetten. [geïntimeerde] betwist dat [appellant] heeft voldaan of zal voldoen aan de in artikel 2.5 van de vennootschapsakte aan de voortzetting verbonden voorwaarden, vermeld onder b en c.
4.7
Vanwege die betwisting ligt het in dit kort geding op de weg van [appellant] om aannemelijk te maken dat hij in staat is om [geïntimeerde] uit te kopen (voorwaarde b) en om de schulden van de vennootschap voor zijn rekening te nemen en te voldoen (voorwaarde c).
4.8
Naar het oordeel van het hof kan in dit kort geding in het midden blijven of de in artikel 2.5 van de vennootschapsakte opgenomen bepaling dat betaling pas aan het einde van het volgende boekjaar hoeft plaats te vinden, op voorwaarde b ziet of op voorwaarde c of op beide. Omdat de vennootschap in augustus 2024 is geëindigd, zal [appellant] ook volgens zijn eigen stellingen, eind dit jaar (2025) [geïntimeerde] haar aandeel in het vermogen van de vennootschap moeten betalen en de schulden van de vennootschap voor zijn rekening moeten nemen en voldoen.
4.9
[appellant] heeft – ondanks het verweer van [geïntimeerde] op dit punt – niet onderbouwd dat en welk bedrag hij [geïntimeerde] kan betalen. Het is het hof gebleken dat beide partijen ervan uitgaan dat de onderneming een waarde heeft, maar dat zij (nog) niet de hoogte van de waarde weten. Daarvoor zijn onder meer de cijfers van boekjaar 2022 van belang, maar die staan nog niet vast. Op de zitting bij het hof heeft [geïntimeerde] verklaard dat de voormalige accountant de cijfers over het boekjaar 2022 klaar heeft liggen, maar deze pas wil verstrekken nadat beide vennoten antwoord hebben gegeven op zijn vragen. Verder heeft [geïntimeerde] op de zitting bij het hof verklaard dat doordat de cijfers er over 2022 nog niet zijn, de huidige accountant niets kan doen met de cijfers van boekjaren 2023 en 2024. [appellant] heeft niet verklaard dat het anders zit. Dat betekent dat tot op heden onduidelijk is hoe hoog het bedrag is dat [appellant] aan [geïntimeerde] moet betalen.
4.1
[appellant] heeft geen duidelijkheid verschaft over zijn financiële situatie. Op de zitting bij het hof heeft [appellant] gesteld dat degene met wie hij de onderneming wil voortzetten geld heeft, maar [appellant] heeft dat niet concreet gemaakt. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat [appellant] [geïntimeerde] kan betalen. Wat er in dit dossier aan aanknopingspunten ligt, duidt eerder op het tegendeel. [appellant] is de onderneming begin 2021 met [geïntimeerde] begonnen vlak nadat hij uit de schuldsanering kwam en de boerderij van waaruit de onderneming wordt gevoerd is eigendom van alleen [geïntimeerde] . [appellant] heeft kortom niet aannemelijk weten te maken dat hij kan voldoen aan de voorwaarde onder b.
4.11
In deze procedure heeft [appellant] geen woorden gewijd aan de voorwaarde dat hij de schulden van de vennootschap voor zijn rekening zal nemen. [appellant] heeft daarom niet aannemelijk weten te maken dat hij zal kunnen voldoen aan de voorwaarde onder c.
4.12
Dit betekent dat de vorderingen van [appellant] die ertoe strekken dat hij met uitsluiting van de ander de onderneming mag voortzetten niet een zodanig kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de gevorderde voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Grieven 1 en 2 van [appellant] slagen niet.
4.13
Op grond van de vennootschapsakte spreekt een voortzetting van de onderneming door [geïntimeerde] na opzegging niet voor zich, omdat zij degene is geweest die heeft opgezegd en in de akte niet een regeling is opgenomen dat een opzeggende partij kan voortzetten als bijvoorbeeld de niet-opzeggende vennoot niet in staat of bereid is de onderneming voort te zetten. In dat geval zal op andere wijze over de financiële afwikkeling van de beëindigde vennootschap en al dan niet met voortzetten van de onderneming moeten worden beslist.
[geïntimeerde] mag de onderneming tijdelijk voortzetten
4.14
De huidige stand van zaken is dat de vennootschap onder firma is geëindigd, dat er in financiële zin afgewikkeld moet worden en dat tot op heden onduidelijk is of de onderneming wordt voortzet en zo ja, door wie.
4.15
In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat partijen nog maar in beperkte mate in staat zijn om gezamenlijk datgene te doen dat nodig is om te waarborgen dat de dagelijkse aansturing van de onderneming doorgang vindt. Partijen zijn tot op heden niet in staat geweest in onderling overleg houdbare afspraken te maken over een vruchtbare samenwerking en/of de beëindiging daarvan. In het belang van de continuïteit van de onderneming, en daarmee in het belang van de zorg voor kwetsbare cliënten en van partijen, is het dus ook in hoger beroep zo dat voorlopig gekozen moet worden.
4.16
De voorzieningenrechter heeft tot uitgangspunt genomen dat de feitelijke situatie waarin met name [geïntimeerde] de dagelijkse leiding heeft over de onderneming vooralsnog gehandhaafd moet blijven, in ieder geval totdat duidelijk is of [appellant] al dan niet de onderneming zal (kunnen) voortzetten.
4.17
[appellant] heeft in hoger beroep aangevoerd dat [geïntimeerde] niet de leiding heeft over de onderneming omdat zij na het vonnis meer in Egypte verblijft dan aanwezig is bij de onderneming. [geïntimeerde] betwist dat zij als gevolg daarvan niet de leiding over de onderneming heeft gehad. [geïntimeerde] voert aan dat haar zoon is belast met de dagelijkse leiding en dat zij dagelijks contact met hem heeft als zij afwezig is. Verder voert [geïntimeerde] aan dat zij haar telefoon en laptop mee heeft genomen en vanuit Egypte werkzaamheden voor de onderneming heeft verricht. [appellant] heeft daar onvoldoende tegenover gesteld. [appellant] wijst erop dat [geïntimeerde] van 6 december 2024 tot de datum van de zitting bij het hof € 60.000,- van de bankrekening van de onderneming heeft opgenomen. Dit zegt onvoldoende. [geïntimeerde] heeft in die periode de onderneming immers alleen voortgezet. Uit niets blijkt dat deze onttrekkingen in het nadeel van de onderneming zijn geweest. Net als de voorzieningenrechter gaat het hof ervan uit dat [geïntimeerde] de dagelijkse leiding over de onderneming heeft.
4.18
[appellant] heeft niet aannemelijk weten te maken dat de onderneming bij hem beter af is dan bij [geïntimeerde] . Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [geïntimeerde] de onderneming in 2011 is begonnen en dat zij beschikt over zorgdiploma’s en [appellant] niet. Verder heeft [geïntimeerde] stukken in het geding gebracht die haar stellingen op dit punt kunnen ondersteunen. Het hof heeft daarbij het oog op:
  • verklaringen van acht medewerkers, van de huisbankier (die een hypothecaire lening heeft verstrekt van ongeveer € 850.000,-), van een medefinancier (die een lening heeft openstaan van ongeveer € 50.000,-) en van een bewindvoerder/mentor (die ongeveer 8 jaar samenwerkt met de onderneming), waarin wordt uitgesproken dat zij meer vertrouwen hebben in [geïntimeerde] dan in [appellant] ;
  • een verslag van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) van 12 augustus 2024 waarin staat dat het handelen van [appellant] een rode draad is in de meldingen met klachten die de inspectie vanaf 2019 ontving;
  • een e-mail van een financieel adviseur van [geïntimeerde] van 9 september 2024 waarin hij zijn voornemen uit om bij de politie tegen [appellant] aangifte te doen van bedreiging op 21 augustus 2024.
4.19
Voorts weegt het hof mee dat als [appellant] de onderneming niet kan overnemen, op andere wijze over de afwikkeling van de geëindigde vennootschap zal moeten worden beslist. Op basis van de stand van zaken op dit moment is aannemelijk dat [geïntimeerde] in staat zal zijn de onderneming op enigerlei wijze voort te zetten en financieel af te rekenen met [appellant] . Volledigheidshalve voegt het hof hieraan toe dat voorshands niet aannemelijk is dat het non-concurrentiebeding in artikel 8 van de vennootschapsovereenkomst in dat geval aan die voortzetting door [geïntimeerde] in de weg staat.
4.2
Gelet op het voorgaande acht het hof aannemelijker dat in een bodemprocedure beslist zal worden dat [geïntimeerde] de onderneming mag voortzetten. Daarnaast lijkt gezien het voorgaande, het handhaven van de leiding door [geïntimeerde] vooralsnog ook in het belang van de continuïteit van de onderneming (en het behoud van de waarde van de onderneming). Bij deze stand van zaken en na afweging van alle betrokken belangen dient de keuze voor de partij die de onderneming tijdelijk mag voortzetten ook naar het voorlopig oordeel van het hof op [geïntimeerde] te vallen.
4.21
Grief 3 van [appellant] slaagt niet. Grieven 4 (het afwijzen van: een aan [geïntimeerde] op te leggen verbod bij de onderneming aanwezigheid te zijn, het [appellant] in staat stellen gebruik te maken van de bankrekeningen, het door [geïntimeerde] afgeven van sleutels en goederen), 5 (het toewijzen van een aan [appellant] op te leggen verbod om contact te hebben met cliënten en medewerkers) en 6 (het afwijzen van een aan [geïntimeerde] op te leggen gebod om de gehele administratie over te dragen aan [appellant] ) van [appellant] liggen in het verlengde daarvan en slagen daarom ook niet.
Het hof zal geen onafhankelijk accountant benoemen
4.22
Na de mondelinge behandeling bij het hof is de zaak aangehouden om partijen in staat te stellen om samen met hun advocaten een bespreking met de voormalige accountant over het boekjaar 2022 te hebben omdat dit wellicht ertoe leidt dat die cijfers worden afgegeven, waarna ook de cijfers over 2023 en 2024 door de nieuwe accountant kunnen worden opgemaakt. Kennelijk is dit niet gelukt. Nog daargelaten dat een kort geding als dit zich niet leent voor nader feitenonderzoek door middel van een deskundigenbenoeming, valt – zonder toelichting, die ontbreekt – niet in te zien dat een door het hof te benoemen accountant als deskundige zonder de cijfers over het boekjaar 2022 wel de cijfers over 2023 en 2024 zou kunnen opmaken. De bij eisvermeerdering ingestelde primaire vorderingen van [appellant] zullen worden afgewezen.
[appellant] hoeft [geïntimeerde] niet als gevorderd binnen 30 dagen te berichten over voortzetting
4.23
Niet kan worden toegewezen het door [geïntimeerde] in hoger beroep gevorderde aan [appellant] (versterkt met een dwangsom) op te leggen gebod om haar binnen een termijn van 30 dagen na betekening van het arrest te laten weten of hij bereid en in staat is om de vennootschap (de onderneming) voort te zetten en met haar af te rekenen conform het bepaalde in artikel 2.5 van de vennootschapsakte. [geïntimeerde] heeft daar geen grondslag voor gesteld. Deze vordering zal worden afgewezen.
[geïntimeerde] hoeft [appellant] geen achterstallige beloning uit te keren
4.24
[appellant] vordert € 31.500,- aan beloning tot 30 november 2024 en voor daarna doorbetaling van de maandelijkse uitkering die hij kreeg. [appellant] gaat er ten onrechte aan voorbij dat de vennootschap onder firma op 6 augustus 2024 is geëindigd. [geïntimeerde] betwist dat [appellant] als vennoot nog enig bedrag toekomt. [geïntimeerde] voert aan dat [appellant] tot en met augustus 2014 meer geld uit de vennootschap heeft ontvangen dan hem op basis van de gemaakte afspraken toekwam. [appellant] heeft geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd waaruit iets anders blijkt. [appellant] komt dus geen verdere betaling als vennoot toe, ook niet voor de periode tot 6 augustus 2024. Niets duidt erop dat [appellant] in de relevante periode op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaamheden heeft verricht. De omstandigheid dat [appellant] één van de vennoten was verdraagt zich daar ook niet mee. Bovendien heeft [appellant] al langere tijd geen werkzaamheden verricht. De omstandigheid dat [appellant] beschikbaar was voor werkzaamheden brengt dus niet mee dat [geïntimeerde] [appellant] daarvoor moet betalen. Daar is geen rechtsgrond voor. Deze subsidiaire vordering van [appellant] zoals die in hoger beroep bij eisvermeerdering is ingesteld, zal worden afgewezen.
[appellant] mag voorlopig geen contact opnemen met (bepaalde) contractspartijen van de onderneming
4.25
[geïntimeerde] heeft voldoende aannemelijk weten te maken dat de gemeenten Leeuwarden, Achtkarspelen en Tytsjerksteradiel door berichten van [appellant] de samenwerking met de onderneming hebben beëindigd. [geïntimeerde] heeft de betreffende berichten van de gemeenten in het geding gebracht. Er is daarom voldoende aanleiding om [appellant] , versterkt met een dwangsom, (ook) te verbieden om op enigerlei wijze contact te zoeken of te hebben met deze gemeenten en met andere gemeenten die bij [naam1] contractspartij zijn voor zover het gaat om onderwerpen die verband houden met die onderneming. Het hof zal de vordering van [geïntimeerde] voor het overige afwijzen. [geïntimeerde] heeft het belang van door haar gevorderde contactverbod, gelet op het daartegen gevoerde verweer, verder onvoldoende concreet onderbouwd.
Wachtwoord(en) van de website vragen partijen gezamenlijk op
4.26
Op de zitting bij het hof hebben partijen verklaard bereid te zijn om mee te werken aan het opvragen van (het) wachtwoord(en) van de website. Daarom is er geen belang meer om aan [appellant] een gebod op te leggen om het wachtwoord van de website te overhandigen. Deze vordering van [geïntimeerde] zal worden afgewezen.
De conclusie
4.27
Het hoger beroep van [appellant] slaagt niet. Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld zal het hof [appellant] tot betaling van de proceskosten in het door hem ingestelde (principaal) hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [1]
4.28
Het hof bepaalt dat in het (incidenteel) hoger beroep van [geïntimeerde] elke partij zijn eigen kosten moet dragen (compensatie van proceskosten) omdat partijen ieder deels gelijk/ongelijk hebben gekregen.
4.29
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

5.De beslissing

Het hof:
5.1
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen van 18 oktober 2024;
5.2
verbiedt [appellant] tot het moment dat door hem aan alle voorwaarden van artikel 2 lid 5 van de overeenkomst is voldaan dan wel de vennootschap is vereffend als bedoeld in artikel 2 lid 12 van de overeenkomst, dan wel partijen een andersluidende afspraak hebben gemaakt op dit punt, op enigerlei wijze contact te zoeken of te hebben met de gemeenten Leeuwarden, Achtkarspelen en Tytsjerksteradiel en andere gemeenten die contractspartij zijn of zijn geweest bij [naam1] voor zover het gaat om onderwerpen die verband houden met die onderneming;
5.3
veroordeelt [appellant] om aan [geïntimeerde] een dwangsom te betalen van € 250,- per overtreding van de veroordeling onder 5.2, tot een maximum van € 5.000,- is bereikt;
5.4
veroordeelt [appellant] in het door hem ingestelde (principaal) hoger beroep tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] :
€ 349,- aan griffierecht,
€ 2.428,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (2 procespunten x appeltarief II);
5.5
bepaalt in het (incidenteel) hoger beroep van [geïntimeerde] dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.7
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.H. de Witte, J.H. Kuiper en A.A.J. Smelt en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
29 juli 2025.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI: NL:HR:2022:853.