Uitspraak
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
3.De toelichting op de beslissing van het hof
zoals door partijen in onderling overleg overeen te komen’. Nadere afspraken over een rentepercentage en/of termijnen zijn nadien nooit gemaakt. Hetzelfde geldt voor de afspraak in de schuldbekentenis. Ook in de schuldbekentenis is afgesproken dat de vordering een jaarlijkse rente zal dragen ‘
zoals door partijen in onderling overleg overeen te komen’ en ook hierna is het niet tot nadere gesprekken over een rentepercentage gekomen. Beiden hebben ter zitting verklaard dat de rente nooit meer onderwerp van gesprek tussen hen is geweest. Partijen hebben dus niets gedaan om invulling aan de afspraken te geven door een rentepercentage en/of termijnen af te spreken.
In goed overleg zijn wij toen tot de verdeling € 750/€ 1.250 gekomen.’ De vrouw heeft dat bevestigd. Van het bedrag van € 2.000 per maand werden de vaste lasten van de woning en de lasten verbonden aan de nutsvoorzieningen betaald en ook de gezamenlijke boodschappen/levensmiddelen en etentjes buiten de deur. De maandelijkse inleg was volgens beiden kostendekkend. Nu de vrouw heeft voldaan aan haar bijdrageplicht zoals die door partijen gezamenlijk is afgesproken, kan het hof de man in zijn stelling, dat de vrouw te weinig heeft bijgedragen, niet volgen. Datzelfde geldt voor de bijdrage van de vrouw in de kosten van de huishouding in de periode vanaf mei 2023. Vanaf dat moment stort de vrouw € 460 per maand op de gezamenlijke rekening. Dat is haar bijdrage in de vaste lasten verbonden aan de woning en in de kosten van de nutsvoorzieningen. Omdat partijen toen al niet meer een gemeenschappelijke huishouding voerden en ieder, zoals ter zitting door beiden is verklaard, voor zichzelf boodschappen deed en ook van gezamenlijke etentjes geen sprake meer was, was een bijdrage voor levensmiddelen voor hen samen niet meer nodig. Omdat de vrouw dus ook vanaf mei 2023 aan haar bijdrageverplichting voor de lasten verbonden aan de woning heeft voldaan, heeft de man niets meer van haar te vorderen. Voor de premiezorgverzekering evenzo. De man heeft ter zitting verklaard dat ieder altijd de eigen premie voldeed en dat dit ook zo was afgesproken. Dat is in overeenstemming met het verweer dat door de vrouw is gevoerd. Dat de man die afspraak nu niet meer reëel vindt, kan niet tot een ander oordeel leiden. De grieven II en III falen.