In deze zaak heeft Dexia Nederland B.V. hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden, die op 12 maart 2025 is gegeven. De kantonrechter had een verzoek van Dexia om een voorlopig getuigenverhoor te gelasten, gedeeltelijk toegewezen. Dexia wilde getuigen horen om haar bewijspositie te versterken met betrekking tot de advisering door een tussenpersoon, maar het verzoek om oud-medewerkers van de Stichting Toezicht Effectenverkeer (STE) te horen, werd afgewezen. Dexia stelde dat de kantonrechter onvoldoende belang had gezien in het horen van deze oud-medewerkers.
In hoger beroep verzocht Dexia het gerechtshof om de beschikking van de kantonrechter te vernietigen en het oorspronkelijke verzoek volledig toe te wijzen. Het hof oordeelde echter dat Dexia niet-ontvankelijk was in haar hoger beroep. Dit was gebaseerd op het nieuwe bewijsrecht dat op 1 januari 2025 in werking is getreden, waarbij het rechtsmiddelenverbod van artikel 200 lid 2 Rv van toepassing was. Het hof stelde vast dat de procedure bij het hof een nieuwe procedure was, en dat het verzoek van Dexia om een voorlopig getuigenverhoor niet voldeed aan de voorwaarden voor ontvankelijkheid, omdat de bodemzaak al aanhangig was. Dexia had niet aangetoond dat er sprake was van een doorbrekingsgrond voor het rechtsmiddelenverbod, waardoor het hof de zaak afwees.
De beslissing van het hof werd op 25 augustus 2025 openbaar uitgesproken, waarbij Dexia werd verklaard niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.