ECLI:NL:GHARL:2025:5194

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 augustus 2025
Publicatiedatum
25 augustus 2025
Zaaknummer
200.355.853/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van Dexia Nederland B.V. tegen beschikking kantonrechter inzake voorlopig getuigenverhoor

In deze zaak heeft Dexia Nederland B.V. hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden, die op 12 maart 2025 is gegeven. De kantonrechter had een verzoek van Dexia om een voorlopig getuigenverhoor te gelasten, gedeeltelijk toegewezen. Dexia wilde getuigen horen om haar bewijspositie te versterken met betrekking tot de advisering door een tussenpersoon, maar het verzoek om oud-medewerkers van de Stichting Toezicht Effectenverkeer (STE) te horen, werd afgewezen. Dexia stelde dat de kantonrechter onvoldoende belang had gezien in het horen van deze oud-medewerkers.

In hoger beroep verzocht Dexia het gerechtshof om de beschikking van de kantonrechter te vernietigen en het oorspronkelijke verzoek volledig toe te wijzen. Het hof oordeelde echter dat Dexia niet-ontvankelijk was in haar hoger beroep. Dit was gebaseerd op het nieuwe bewijsrecht dat op 1 januari 2025 in werking is getreden, waarbij het rechtsmiddelenverbod van artikel 200 lid 2 Rv van toepassing was. Het hof stelde vast dat de procedure bij het hof een nieuwe procedure was, en dat het verzoek van Dexia om een voorlopig getuigenverhoor niet voldeed aan de voorwaarden voor ontvankelijkheid, omdat de bodemzaak al aanhangig was. Dexia had niet aangetoond dat er sprake was van een doorbrekingsgrond voor het rechtsmiddelenverbod, waardoor het hof de zaak afwees.

De beslissing van het hof werd op 25 augustus 2025 openbaar uitgesproken, waarbij Dexia werd verklaard niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.355.853
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden 11429507
beschikking van 25 augustus 2025
in de zaak van
Dexia Nederland B.V.
die is gevestigd in Amsterdam
hierna:
Dexia
advocaat: mr. J.M.K.P. Cornegoor
en
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats1]
hierna:
[geïntimeerde]
advocaat: mr. J.B. Maliepaard

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Dexia heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof (hierna: het hof) tegen de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden, op 12 maart 2025 heeft gegeven. Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • het beroepschrift
  • de uitlating over de ontvankelijkheid van Dexia
  • de uitlating over schriftelijke afdoening van de ontvankelijkheid van [geïntimeerde]
  • de uitlating over schriftelijke afdoening van de ontvankelijkheid van Dexia.

2.De kern van de zaak

2.1.
[geïntimeerde] heeft Dexia bij dagvaarding van 2 oktober 2024 gedagvaard omdat hij een overeenkomst van effectenlease heeft gesloten met Dexia en stelt daarbij te zijn geadviseerd door tussenpersoon “ [naam1] ” waarmee Dexia bekend had moeten zijn. Op grond van artikel 41 van de toenmalige Nadere regeling toezicht effectenverkeer 1999 (hierna: NR 1999) heeft Dexia daarmee onrechtmatig gehandeld, aldus [geïntimeerde] . [naam1] is een handelsnaam van [naam2] (hierna: [naam2] ).
2.2.
Dexia heeft de kantonrechter bij verzoekschrift d.d. 29 november 2024 verzocht een voorlopig getuigenverhoor te gelasten, waarbij Dexia heeft verzocht getuigen te horen om haar bewijspositie te concretiseren ten aanzien van de stelling van [geïntimeerde] dat [naam1] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had met betrekking tot die advisering. Dexia heeft verzocht om [geïntimeerde] en [naam2] als getuigen te horen. Daarnaast heeft Dexia verzocht om drie oud-medewerkers van de Stichting Toezicht Effectenverkeer (STE) als getuigen te horen. Het betreft de heren [naam3] , [naam4] en [naam5] . De kantonrechter heeft bij beschikking van 12 maart 2025 het verzoek met betrekking tot [geïntimeerde] en [naam2] toegewezen. Het verzoek met betrekking tot de oud-medewerkers van de STE is afgewezen, omdat de kantonrechter van oordeel is dat Dexia hierbij onvoldoende belang heeft. Dexia heeft volgens de kantonrechter geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat de oud-medewerkers van de STE/AFM (AFM is de opvolger van de STE) in de zaak van [geïntimeerde] concreet kunnen aangeven dat geen sprake is geweest van advisering door [naam1] .
2.3.
Dexia komt in hoger beroep van die beschikking. Dexia verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en het oorspronkelijk verzoek alsnog volledig toe te wijzen. In de kern komt dit erop neer dat Dexia wil dat haar verzoek tot het horen van de heren [naam3] , [naam4] en [naam5] (oud-medewerkers van de STE/AFM) alsnog wordt toegewezen.
2.4.
Het hof zal Dexia niet-ontvankelijk verklaren in haar hoger beroep en licht dat hierna toe.

3.De toelichting op de beslissing van het hof

Het nieuwe bewijsrecht is van toepassing
3.1.
Op 1 januari 2025 is de Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht [1] in werking getreden. De nieuwe regels gelden voor gerechtelijke procedures die op of na 1 januari 2025 zijn gestart. Als een procedure vóór 1 januari 2025 is aangespannen, blijft het oude bewijsrecht gelden totdat de procedure bij die instantie is geëindigd. Dat volgt uit artikel XIIA van de Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht, dat het overgangsrecht regelt.
3.2.
Volgens Dexia moet haar hoger beroep worden beoordeeld volgens de regels zoals die golden onder het oude bewijsrecht, omdat het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor vóór 2025 (namelijk in 2024) is gedaan. Het destijds geldende recht blijft daarom op de procedure van toepassing. Daarnaast is artikel 200 lid 2 Rv niet op de onderhavige situatie van toepassing, omdat deze bepaling ziet op ‘voorlopige bewijsverrichtingen’, waarmee ingevolge artikel 196 Rv wordt bedoeld een bewijsverrichting die voorafgaand aan het aanhangig maken van de bodemprocedure (of voorafgaand aan de inschrijving daarvan op de rol) wordt verzocht. In deze zaak was ten tijde van het verzoek de bodemzaak al aanhangig. Naar de letter van de wet is in dit hoger beroep dus artikel 358 Rv van toepassing gebleven, aldus Dexia. Verder kan volgens Dexia uit de parlementaire geschiedenis worden afgeleid dat de nieuwe rechtsregels pas vanaf de volgende instantie van toepassing zijn en dat de nieuwe regels geen toepassing vinden op de mogelijkheid van het instellen van beroep of op de termijn van het instellen van een rechtsmiddel. Onverkorte toepassing van het nieuwe artikel 200 lid 2 Rv zou in een geval als het onderhavige ook ongerijmde gevolgen hebben. Zo werd de procedure bij de kantonrechter beheerst door het oude recht en de kantonrechter kon daarom niet bepalen dat er een rechtsmiddel openstaat tegen zijn beschikking. Ook zou bij onverkorte toepassing van artikel 200 lid 2 Rv de beroepstermijn in gevallen waarin uitspraak is gedaan in de periode van 1 oktober 2024 tot en met 31 december 2024, per 1 januari 2025 van rechtswege bekort zijn, aldus telkens Dexia.
3.3.
Het hof oordeelt als volgt. De procedure bij het hof, die is aangevangen met de indiening van het beroepschrift ter griffie van het gerechtshof op 12 juni 2025 [2] , is een afzonderlijke procedure bij een nieuwe instantie. Omdat het beroepschrift na 1 januari 2025 bij het hof is ingediend, is het nieuwe bewijsrecht van toepassing op de procedure in hoger beroep. [3] Daarvoor is niet van belang dat voor de procedure bij de kantonrechter het oude bewijsrecht geldt en dat die procedure nog niet volledig is geëindigd (in die zin dat het verzoek van Dexia door de kantonrechter deels is toegewezen en dat de kantonrechter in zoverre dus ook een voorlopig getuigenverhoor heeft bevolen). Dat is immers een andere procedure die aanhangig is bij een andere instantie. Ook de gedachte dat de appeltermijn van beschikkingen gewezen vanaf 1 oktober (of: begin november) tot en met 31 december 2024 van rechtswege wordt bekort doet hieraan niet af. Dit is een gevolg van de wetswijziging. De wetgever heeft met deze wetswijziging beoogd om vertraging en verdere juridisering en escalatie van het geschil te voorkomen. De beoogde doelstellingen van de waarheidsvinding, het inschatten van de eigen procespositie en het vinden van een buitengerechtelijke oplossing voor het geschil rechtvaardigen volgens de wetgever een kortere beroepstermijn. [4] Dat de kantonrechter in een door het ‘oude’ bewijsrecht beheerste procedure niet de mogelijkheid zou hebben om – met de oog op de toepassing van het nieuwe bewijsrecht op het hoger beroep – te bepalen dat er hoger beroep openstaat tegen zijn beschikking, valt overigens ook niet in te zien.
Dexia is niet-ontvankelijk in haar hoger beroep
3.4.
Artikel 200 lid 2 Rv (nieuw bewijsrecht) bevat een rechtsmiddelenverbod. Dat houdt in dat tegen een beslissing op een verzoek om (onder meer) een voorlopig getuigenverhoor geen hoger beroep openstaat, tenzij de rechter anders bepaalt.
3.5.
Dexia stelt dat geen sprake is van een voorlopige bewijsverrichting in de zin van artikel 196 lid 1 Rv en dat daarom het rechtsmiddelenverbod van artikel 200 lid 2 Rv niet geldt. Dexia miskent hiermee dat artikel 196 lid 1 Rv voorwaarden stelt voor de ontvankelijkheid van een verzoek tot een voorlopige bewijsverrichting, namelijk dat de bodemzaak nog niet aanhangig mag zijn, althans niet op de rol mag zijn ingeschreven. De constatering dat een bodemzaak reeds aanhangig is, zoals hier door Dexia is gesteld, zou dan bij de kantonrechter onder het nieuwe recht hebben geleid tot niet-ontvankelijkheid van de verzoeker. Als eenmaal een procedure over het geschil is gestart en de zaak al door de rechter wordt behandeld, dan zal een partij in de bodemprocedure het verzoek moeten doen om te worden toegelaten tot nadere bewijslevering, bijvoorbeeld door het horen van getuigen in de procedure. Het gaat in die situatie niet langer om een voorlopige bewijsverrichting. [5] In het onderhavige geval heeft Dexia echter een nieuwe procedure gestart met een verzoek dat zij zelf heeft omschreven als een voorlopig getuigenverhoor, wat onder het nieuwe recht als een verzoek om een voorlopige bewijsverrichting moet worden aangemerkt. Het aanhangig zijn van een bodemzaak, althans inschrijving daarvan op de rol, is anders dan Dexia stelt geen beletsel om het onderhavige verzoek als een voorlopige bewijsverrichting te kwalificeren.
3.6.
Op grond van het voorgaande is sprake van een verzoek tot een voorlopige bewijsverrichting waarop het rechtsmiddelenverbod van artikel 200 lid 2 Rv ziet. Vast staat dat de kantonrechter geen hoger beroep heeft opengesteld tegen zijn beslissing om het verzoek tot voorlopig getuigenverhoor voor wat betreft de oud-medewerkers van de STE/AFM af te wijzen. Dit maakt dat Dexia op grond van artikel 200 lid 2 Rv geen hoger beroep kan instellen en niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar verzoek. Daarnaast is het beroep niet ingesteld binnen de in artikel 200 lid 2 Rv genoemde termijn van vier weken, zodat ook om die reden het beroep van Dexia niet-ontvankelijk is. Dexia heeft niet aangevoerd dat sprake is van een doorbrekingsgrond ten gevolge waarvan het rechtsmiddelenverbod niet zou gelden.

4.De beslissing

Het hof:
- verklaart Dexia niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Kuiper, C. Bakker en A.A.J. Smelt, en is in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2025.

Voetnoten

1.Wet van 6 maart 2024 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enige andere wetten in verband met de vereenvoudiging en modernisering van het bewijsrecht,
2.Art. 359 Rv.
3.Zie ook de conclusie van AG De Bock van 4 juli 2025, ECLI:NL:PHR:2025:753 onder 4.4.