ECLI:NL:GHARL:2025:5529

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 september 2025
Publicatiedatum
9 september 2025
Zaaknummer
200.330.285
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolg op prejudiciële vragen over bewindvoerder en artikel 4:193 BW in erfrechtelijke context

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een verzoekster die in hoger beroep is gegaan na een beschikking van de kantonrechter. De zaak betreft het erfrecht en de toepassing van artikel 4:193 BW, dat de termijn van drie maanden regelt voor het afleggen van een verklaring van verwerping, beneficiaire aanvaarding of zuivere aanvaarding van een nalatenschap. De verzoekster, die onder bewind stond, heeft op 4 juni 2024 prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad, die op 16 mei 2025 zijn beantwoord. De Hoge Raad oordeelde dat de bewindvoerder een wettelijke vertegenwoordiger is, maar dat de termijn van drie maanden kan worden verlengd. De verzoekster heeft op 19 augustus 2025 een mondelinge behandeling aangevraagd, waarin zij haar situatie uiteenzette. Het hof oordeelt dat de verzoekster niet binnen de termijn van drie maanden een verklaring van verwerping heeft afgelegd, waardoor de nalatenschap als beneficiair aanvaard wordt beschouwd. De verzoekster heeft aangevoerd dat het onaanvaardbaar is om de termijn van drie maanden strikt toe te passen, gezien haar omstandigheden. Het hof concludeert echter dat het vasthouden aan deze termijn niet onaanvaardbaar is en bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter. De zaak illustreert de complexiteit van erfrechtelijke procedures en de rol van de bewindvoerder in het proces.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.330.285
zaaknummer rechtbank Gelderland (team bewind en erfrecht), zittingsplaats Zutphen, 10564351
beschikking van 9 september 2025
in de zaak van
[verzoekster] ( [verzoekster] )
die woont in [woonplaats]
verzoekster in hoger beroep
advocaat: mr. E.J. Moll

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Op 4 juni 2024 heeft het hof prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad die zijn beantwoord op 16 mei 2025. [1] Op 23 mei 2025 heeft mr. Moll zich uitgelaten over de antwoorden van de Hoge Raad op de prejudiciële vragen. Hij heeft toen gemeld dat het bewind dat was ingesteld over de goederen van [verzoekster] , is geëindigd op 25 maart 2024. Dat betekent dat [verzoekster] vanaf dat moment zelf procesbevoegd is en in dit geding niet langer wordt vertegenwoordigd door haar bewindvoerder.
1.2.
Op 19 augustus 2025 heeft op uitdrukkelijk verzoek van [verzoekster] een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Het hof heeft daarvan een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal).

2.De verdere beoordeling

2.1.
Uit de antwoorden van de Hoge Raad volgt:
De bewindvoerder in een meerderjarigenbewind is een wettelijke vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 4:193 BW, behalve als de geërfde goederen niet onder het bewind zouden vallen.
De bewindvoerder moet binnen een termijn van drie maanden vanaf het tijdstip waarop de nalatenschap of een aandeel daarin de erfgenaam toekomt, een verklaring van verwerping, van beneficiaire aanvaarding of van zuivere aanvaarding afleggen. Voor verwerping heeft de bewindvoerder de machtiging van de kantonrechter nodig. De termijn van drie maanden kan op verzoek van de bewindvoerder overeenkomstig artikel 4:192 BW worden verlengd. Dit vloeit voort uit artikel 4:193 lid 1 BW, gelezen in samenhang met artikel 1:441 lid 5, eerste zin, BW.
De nalatenschap geldt als door de rechthebbende beneficiair aanvaard, indien de bewindvoerder de verklaring van verwerping, beneficiaire aanvaarding of zuivere aanvaarding niet binnen drie maanden of bij een verlenging van die termijn binnen de verlengde termijn aflegt.
2.2.
Het kan gebeuren dat een bewindvoerder binnen de termijn van artikel 4:193 lid 1 BW of binnen een verlengde termijn een machtiging tot verwerping heeft verzocht maar deze machtiging niet binnen de termijn is verleend, omdat de kantonrechter niet binnen die termijn beslist of omdat tegen een tijdige afwijzing van de machtiging hoger beroep wordt ingesteld. In dat geval is voor de vraag of de termijn is verlopen beslissend de datum waarop het verzoek om een machtiging voor verwerping te verlenen, is ingediend en niet de datum waarop de machtiging is verleend. [2] Aldus luidt ook de aanbeveling in de Handleiding erfrechtprocedures kantonrechter, die ook aanbeveelt te bepalen dat in zo’n geval in de machtigingsbeschikking een termijn van twee maanden op te nemen waarbinnen de wettelijk vertegenwoordiger de verklaring van verwerping dient af te leggen bij de rechtbank. [3]
2.3.
Erflaatster is de zus van [verzoekster] en is overleden op 1 januari 2023. Aan [verzoekster] komt vanaf 9 januari 2023 een aandeel in de nalatenschap van erflaatster toe. Op die dag heeft de (enige) erfgenaam die erflaatster had benoemd (haar broer [naam1] ) haar nalatenschap verworpen. Op dat moment zijn de ouders van erflaatster en haar andere broers en zussen uit eigen hoofde – voor zover zij op het ogenblik dat de nalatenschap is opengevallen bestonden (artikel 4:9 BW) – als erfgenamen bij versterf tot de nalatenschap van erflaatster geroepen (artikel 4:10 lid 1 letter b BW).
A. Is verwerpen van de nalatenschap ‘beschikken’
2.4.
Het hof heeft in de tussenbeschikking van 11 april 2024 geoordeeld dat verwerping een eenzijdige ongerichte rechtshandeling is die is aan te merken als het beschikken over goederen (rov. 3.6.2.). De Hoge Raad heeft in het kader van de beantwoording van de prejudiciële vragen geoordeeld dat het verwerpen van een nalatenschap niet valt onder ‘beschikken over een onder bewind staand goed’ als bedoeld in artikel 1:441 lid aanhef en letter a BW, omdat het bij de verwerpen van een nalatenschap niet zozeer gaat om het beschikken over een onder bewind staand goed, maar veeleer om het afwenden van aansprakelijkheid voor de schulden van de erflater (rov. 3.7.6.)). Dit brengt het hof tot een dienovereenkomstige heroverweging van zijn eerdere oordeel.
B. Geldt de nalatenschap als beneficiair aanvaard?
2.5.
Het hof oordeelt, gelet op de antwoorden van de Hoge Raad, op de prejudiciële vragen als volgt. De bewindvoerder heeft niet binnen de termijn van drie maanden nadat een aandeel in de nalatenschap van erflaatster aan [verzoekster] toekwam (uiterlijk op 9 april 2023) namens haar een verklaring van verwerping afgelegd of een verzoek om een machtiging de nalatenschap te verwerpen ingediend (rov. 2.2.). Dat betekent dat de nalatenschap door [verzoekster] als beneficiair aanvaard geldt.
C. Blijft de termijn van drie maanden buiten toepassing (beperkende werking redelijkheid en billijkheid)?
2.6.
[verzoekster] stelt dat het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat zij door de toepasselijkheid van artikel 4:193 BW gedwongen is de nalatenschap van erflaatster te vereffenen. Het hof begrijpt dat zij het onaanvaardbaar vindt strikt de hand te houden aan wat zij de fatale termijn van drie maanden noemt. Dit beroep op de onaanvaardbaarheidsexceptie is gegrond op de overeenkomstige toepassing van artikel 6:2 lid 2 BW buiten het verbintenissenrecht. [4]
de gegeven omstandigheden
2.7.
In dit geding zijn de volgende omstandigheden ‘gegeven’.
A. Op 9 april 2023, het tijdstip dat de termijn van drie maanden van artikel 4:193 lid 1 BW verstreek, wist [verzoekster] nog niet dat erflaatster was overleden en dat zij erfgenaam was. De bewindvoerder is pas na het verstrijken van die termijn op 21 april 2023 op de hoogte geraakt van het overlijden van erflaatster door een bericht van de Belastingdienst. In die brief staat:
“U krijgt deze brief omdat u contactpersoon bent, executeur of iets krijgt uit de erfenis van [naam2] , (…) die is overleden op 1 januari 2023. U moet misschien aangifte erfbelasting doen.”
De bewindvoerder heeft [verzoekster] daarvan op 17 mei 2023 in kennis gesteld.
De ouders van erflaatster waren op 1 januari 2023 niet meer in leven. Op de mondelinge behandeling van 31 augustus 2023 heeft [verzoekster] verteld dat ze thuis met zes kinderen waren: erflaatster, haar broer [naam1] , [verzoekster] zelf, haar oudste broer [naam3] , haar zus [naam4] en haar broer [naam5] . [naam3] en [naam5] zijn beiden voor erflaatster overleden. [naam3] heeft twee zoons. [naam5] had geen kinderen of afstammelingen. [naam1] en zijn twee dochters [naam6] en [naam7] hebben de nalatenschap van erflaatster verworpen. Op dit moment zijn volgens de opgave van [verzoekster] de andere erfgenamen van erflaatster:
  • de zoons van haar broer [naam3] , te weten [naam8] en [naam9] ;
  • alle kleinkinderen van haar broer [naam1] ;
  • haar zus [naam4] .
De kleinkinderen van [naam1] zijn nog minderjarig.
[verzoekster] heeft al heel lang geen contact meer met haar familie.
Volgens opgave van [verzoekster] is de nalatenschap negatief. Goederen zijn er niet (meer). Haar broer [naam1] heeft de bankpas en de bankpapieren van erflaatster meegenomen en in mei 2023 versnipperd. Een vriendin van erflaatster die het geld van erflaatster beheerde en boodschappen voor haar deed, heeft [verzoekster] verteld dat er nog zo’n € 1.500 tot € 2.000 op de bankrekening stond. De uitvaart van erflaatster is geregeld door haar beste vriendin en dier man; erflaatster was goed verzekerd. Er is nog wel een schuld aan Woonzorg van ruim € 10.000. Woonzorg heeft op 20 juni 2023 aan de bewindvoerder opgave gedaan van de volgende kosten:
  • woningontruiming € 3.086,15
  • achterstallige huur € 1.304,14
  • herstel nicotine woning € 6.068,57 (offerte)
Van andere schulden van de nalatenschap is niet gebleken.
2.8.
Bij de vaststelling van wat redelijkheid en billijkheid eisen moet rekening worden gehouden met algemeen erkende rechtsbeginselen, met de in Nederland levende rechtsovertuigingen, en de maatschappelijke en persoonlijke belangen die bij dit geval zijn betrokken (artikel 3:12 BW). Deze gezichtspunten zijn benoemd op de mondelinge behandeling van 19 augustus 2025.
2.9.
Voor een antwoord op de vraag of, en zo ja welke, algemeen erkende rechtsbeginselen of in Nederland levende rechtsovertuigingen en welke maatschappelijke belangen hier een rol kunnen spelen is van belang wat in de tussenbeschikking van 11 april 2024 onder verwijzing naar de parlementaire geschiedenis is overwogen over de strekking van artikel 4:193 BW (rov. 3.7.).
De strekking van artikel 4:193 BW is drieledig:
De rechtspositie van een erfgenaam over wiens of wier goederen een bewind is ingesteld mag niet te lang onzeker zijn.
Het risico dat die erfgenaam een negatieve nalatenschap krijgt moet worden vermeden.
De afwikkeling van de nalatenschap kan plaatsvinden volgens de regels voor de wettelijke vereffening zonder kosten te maken voor het afleggen van een verklaring van beneficiaire aanvaarding en de inschrijving daarvan in het boedelregister.
Het gaat dan om rechtszekerheid en om de bescherming van een kwetsbare persoon. Het gaat ook om duidelijkheid voor de schuldeisers van een nalatenschap over de erfgenamen en de wijze van afwikkeling van die nalatenschap. Bij die strekking past de keuze van de wetgever voor een termijn van drie maanden vanaf het tijdstip waarop (een aandeel in) de nalatenschap toekomt aan de erfgenaam die een wettelijke vertegenwoordiger en de mogelijkheid verlenging daarvan te vragen voor afloop van die termijn. Daarbij past niet een termijn die pas gaat lopen vanaf het moment dat de wettelijke vertegenwoordiger ermee bekend is geraakt dat de rechthebbende (een aandeel in) een nalatenschap toekomt. Dat dient niet de rechtszekerheid, de rechtsbescherming en de duidelijkheid voor schuldeisers die met artikel 4:193 BW zijn beoogd.
2.10.
[verzoekster] heeft verteld dat zij een persoonlijk belang heeft bij verwerping van de nalatenschap. Zij kan er niets aan doen dat zij niet binnen de termijn van drie maanden heeft verworpen of een machtiging daarvoor heeft verzocht. Er is lang een bewind op haar goederen geweest vanwege schulden. Dat bewind is vorig jaar opgeheven. Zij is bang dat zij als erfgename van erflaatster opnieuw met schulden wordt geconfronteerd. Zij heeft al heel lang (meer dan 20 jaar) geen contact meer met haar familie. Zij wil hoe dan ook verwerpen, ook als de nalatenschap positief is. Dat is, zo zegt zij, om emotionele en principiële redenen. Op de mondelinge behandeling heeft ze gezegd dat ze haar familie haat.
2.11.
Het hof is van oordeel dat het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is vast te houden aan de termijn van drie maanden en aan de automatische beneficiaire aanvaarding na het verstrijken van de termijn van drie maanden. In dit geval heeft artikel 4:193 BW precies het effect gehad dat daarmee is beoogd. Het heeft rechtszekerheid geboden in die zin dat de rechtspositie van [verzoekster] niet te lang onzeker is gebleven. Het heeft rechtsbescherming geboden, omdat de risico’s die gepaard gaan met het erfgenaamschap van een negatieve nalatenschap zijn vermeden en zij niet bang hoeft te zijn dat zij opnieuw met schulden wordt geconfronteerd. Het heeft ten slotte ook duidelijkheid geboden voor schuldeisers over de vraag wie tot de erfgenamen behoren en wat de wijze van afwikkeling is. Daar staat tegenover dat [verzoekster] niet de gelegenheid heeft gehad de nalatenschap te verwerpen en dat zij nu met een aantal neven, achterneven en -nichten en haar zus [naam4] de nalatenschap van erflaatster moet afwikkelen, terwijl dat het laatste is dat ze wil. Dat is onvoldoende om te oordelen dat het dit geval onaanvaardbaar is om aan de termijn van drie maanden vast te houden. De gevolgen van de beneficiaire aanvaarding zijn beperkt. In de eerste plaats omdat, zolang de kantonrechter niet anders bepaalt, in dit geval sprake is van een zogeheten ‘lichte’ vereffening (artikel 4:221 lid 1 BW). De erfgenamen moeten in dat geval een boedelbeschrijving maken (artikel 4:211 lid 3 BW)., Als het juist is dat er in dit geval op de sterfdatum geen goederen waren en dat er slechts één schuldeiser is, is de boedelbeschrijving al bijna gereed. Zij kunnen verder volstaan met de oproeping van en verdere correspondentie met de bekende schuldeiser(s) per brief (artikel 4:214 leden 2, 3 en 4 BW). Zij moet de kantonrechter wel meedelen dat de nalatenschap een tekort vertoont (artikel 4:199 lid 2 BW). De wet biedt [verzoekster] bovendien mogelijkheden de gevolgen van een beneficiaire aanvaarding voor zichzelf te verzachten, al zal zij daarvoor wel verzoeken moeten doen aan de rechtbank of de kantonrechter. Zo kan zij vragen een professionele vereffenaar te benoemen (artikel 4:203 lid 1 BW) of om opheffing van de vereffening te bevelen (artikel 4:209 lid 1 BW). Zij kan de kantonrechter ook vragen te bepalen dat zij de bevoegdheden van alle vereffenaars samen alleen mag uitoefenen (artikel 4:198 BW).
Slotsom
2.12.
De slotsom is dat de grieven van [verzoekster] en ook het beroep dat zij heeft gedaan op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, falen. Het hof zal de beschikking van de kantonrechter van 28 juni 2023 bekrachtigen.

3.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 28 juni 2023;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, M.H.F. van Vugt en E. de Boer, en is in het openbaar uitgesproken op 9 september 2025.

Voetnoten

1.HR 16 mei 2025, ECLI:NL:HR:2025:758
2.Hof Arnhem-Leeuwarden 26 juni 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:5920. In gelijke zin Hof Den Haag
3.Handleiding erfrechtprocedures kantonrechter. Algemene aanwijzingen voor verzoekers, versie 10.0 (september 2024), zoals vastgesteld door het LOVCK, te raadplegen op Handleiding erfrechtprocedures kantonrechter (rechtspraak.nl).