ECLI:NL:GHARL:2025:5608

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 september 2025
Publicatiedatum
12 september 2025
Zaaknummer
200.316.457/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Letselschadezaak met wijziging van eis na deskundigenbericht en beoordeling van causale toerekening

In deze letselschadezaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 september 2025 een tussenuitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een appellant die letselschade heeft geleden door een ongeval in 2004, waarbij hij letsel aan zijn scheenbeen, knie en enkel heeft opgelopen. Na een eerdere uitspraak van het hof in februari 2024, waarin een deskundige werd benoemd, heeft de appellant een wijziging van eis ingediend na het deskundigenbericht. Het hof heeft geoordeeld dat de wijziging van eis deels is toegestaan. De verzekeraar, Allianz Benelux N.V., heeft betoogd dat er geen causale toerekening is van de schade aan het ongeval, omdat de appellant zijn verdiencapaciteit niet heeft benut. Het hof heeft echter vastgesteld dat de appellant, ondanks zijn eigen schuld van 50% door het niet zoeken naar werk, recht heeft op schadevergoeding. De vordering tot vergoeding van tolk- en vertaalkosten is afgewezen, maar de appellant heeft recht op een deel van de buitengerechtelijke kosten. Het hof heeft de zaak verwezen naar de rol voor verdere uitlating door de appellant.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.316.457/01
zaaknummer rechtbank Overijssel 184625
arrest van 9 september 2025
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als eiser in conventie, gedaagde in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. Chr.D. de Vos te Assen,
tegen
Allianz Benelux N.V.,
die is gevestigd in Rotterdam,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna:
Allianz,
advocaat: mr. H.A. Kragt te Arnhem.

1.Het verdere verloop van de procedure bij het hof

1.1
In het arrest van 20 februari 2024 (het tussenarrest) [1] heeft het hof de heer E.M. [naam1] , rekenkundige bij het Nederlands Rekencentrum Letelschade (NRL), tot deskundige benoemd.
1.2 Na het arrest hebben de advocaat van Allianz op 26 februari 2024 en de advocaat van [appellant] op 28 februari 2024 een brief gestuurd naar het hof, met een reactie op het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 1 februari 2024.
1.3 De deskundige heeft op 4 februari 2025 zijn rapport uitgebracht.
1.4 Vervolgens heeft [appellant] een memorie na deskundigenbericht tevens wijziging van eis (met producties) ingediend en heeft Allianz een antwoordmemorie na deskundigenbericht tevens houdende antwoord memorie wijziging van eis ingediend.
1.5 Ten slotte heeft het hof een datum bepaald waarop arrest zal worden gewezen.

2.Het oordeel van het hof

Wat heeft het hof in het tussenarrest beslist?2.1 Het hof heeft in het tussenarrest over de schade van [appellant] wegens verlies verdienvermogen - kort gezegd - het volgende beslist:
- voor de situatie zonder ongeval moet ervan worden uitgegaan dat [appellant] vanaf 1 juli 2004 een inkomen zou hebben gehad gelijk aan 110% van het minimumloon;
- voor de situatie met ongeval moet zowel voor de periode van 1 juli 2004 tot 1 juli 2012 als voor de situatie vanaf 1 juli 2012 (tot aan pensioengerechtigde leeftijd) worden uitgegaan van het feitelijk inkomen van [appellant] ;
- als over de periode vanaf 1 juli 2012 sprake is van schade vanwege verlies verdienvermogen (doordat het inkomen met ongeval lager is dan het inkomen zonder ongeval) dient [appellant] de helft van deze schade zelf te dragen, omdat [appellant] zijn schadebeperkingsplicht heeft geschonden door geen werk meer te zoeken.
2.2
Het hof heeft de heer [naam1] tot deskundige benoemd om op basis van de genoemde uitgangspunten de schade vanwege verlies verdienvermogen te berekenen.
2.3
Verder heeft het hof bepaald dat de vordering van [appellant] tot vergoeding van € 64.000,- aan tolk- en vertaalkosten (naast het al toegewezen bedrag van € 15.000,-) niet toewijsbaar is en dat [appellant] aanspraak heeft op vergoeding van een deel van de door hem gevorderde buitengerechtelijke kosten, maar niet op vergoeding van wettelijke rente over deze kosten.
De brief van mr. Kragt en de consequenties daarvan voor de beslissingen in het tussenarrest2.4 Allianz heeft zowel bij de rechtbank als bij het hof aangevoerd dat geen sprake is van schade als gevolg van verlies verdienvermogen vanwege het ongeval. Het verdienvermogen van [appellant] met ongeval is volgens haar gelijk aan diens verdienvermogen zonder ongeval. Dat [appellant] zijn verdienvermogen zonder ongeval niet realiseert kan niet aan haar worden toegerekend, maar is het gevolg van zijn eigen keuze, aldus Allianz.
2.5
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is de juridische grondslag van deze stelling van Allianz aan de orde geweest. Mr. Kragt heeft, desgevraagd, aangegeven dat bij [appellant] sprake is van eigen schuld. Dat is ook vastgelegd in het proces-verbaal. In haar brief aan het hof naar aanleiding van het proces-verbaal wijst zij erop dat zij ook heeft aangegeven dat Allianz het doen en nalaten van [appellant] plaatst in de sleutel van art. 6:162 BW “(causaliteit ontbreekt, derhalve geen schade)”. Die toevoeging is correct.
Het hof heeft dit verweer van Allianz nog niet besproken en zal dat alsnog doen.
2.6
Het hof gaat er daarbij vanuit dat, zoals in het tussenarrest is vastgesteld, [appellant] in 2004 letsel heeft opgelopen aan het scheenbeen, de knie en de enkel en daarvoor in 2004 en 2005 is geopereerd. In 2012 is hij opnieuw geopereerd. Bij die operatie is plaatmateriaal uit de enkel verwijderd. Tussen 2007 en 2012 heeft [appellant] geregeld gewerkt. Vanaf 2012 niet meer, omdat [appellant] meende niet in staat te zijn om te werken en om die reden ook niet solliciteerde. Daarover heeft het hof in het tussenarrest het volgende overwogen:

5.13 [appellant] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij na de operatie in 2012 niet meer heeft gesolliciteerd omdat hij vond dat hij vanwege pijnklachten niet kon werken. Volgens [appellant] is hij om die reden nog steeds niet tot werken in staat. De ook door [appellant] onderschreven rapporten van orthopedisch chirurg [naam2] , psychiater [naam3] en verzekeringsgeneeskundige [naam4] bieden echter geen steun voor de juistheid van die gedachte. Uit deze rapporten volgt dat er inderdaad sprake is van enkele beperkingen. [naam4] heeft die beperkingen uitgewerkt in een beperkingenlijst. Uit het op dit punt niet bestreden rapport van arbeidsdeskundige [naam5] blijkt dat die beperkingen op zichzelf niet aan het verrichten van loonvormende arbeid in de weg staan.5.14 Het tweede rapport van [naam2] en de andere rapporten zijn enkele jaren na het ongeval opgesteld en geven dus niet zonder meer antwoord op de vraag of [appellant] in 2012 ook niet in staat was te werken. In dit verband is van belang dat [appellant] aanvoert dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat hij niet alleen geconfronteerd is met fysieke beperkingen maar ook met psychische klachten. Het rapport van psychiater [naam3] biedt inderdaad steun voor de gedachte dat [appellant] rond 2012 psychische klachten heeft ontwikkeld die [appellant] zelf in verband brengt met het ongeval. Volgens [naam3] lijken die klachten verbonden met “de omineuze betekenis die hij geeft aan de prognose van zijn lichamelijke klachten.
” Het hof gaat ervan uit dat [naam3] doelt op het feit dat [naam2] in zijn eerste expertiserapport, van september 2010, heeft geconcludeerd dat nog geen sprake is van een eindtoestand vanwege de te verwachten (langzaam progressieve) degeneratieve veranderingen van de rechterknie. In het licht van dit alles is voldoende aannemelijk dat [appellant] in 2012 psychische klachten heeft gehad omdat hij bang was dat de situatie van zijn rechterknie verder zou verslechteren. Die angst is, gelet op het tweede rapport van [naam2] uit oktober 2015 onterecht gebleken, maar toen dat duidelijk werd, zat [appellant] al drie jaren thuis.
Verder overwoog het hof in het tussenarrest dat Allianz ten onrechte niets heeft gedaan om [appellant] te helpen te re-integreren en dat de mogelijkheden voor [appellant] om betaald werk te vinden door het ongeval nog verder - hij had al een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt - zijn beperkt.
2.7
Het hof ziet geen reden om terug te komen op deze overwegingen. Allianz verzoekt daar trouwens ook niet om. Uit deze overwegingen volgt al dat aannemelijk is dat [appellant] in 2012 psychische klachten had ten gevolge van de (achteraf onterecht gebleken) angst dat de situatie van zijn rechterknie zou verslechteren en om die reden na de operatie niet meer aan de slag is gegaan. Het (condicio sine qua non) verband tussen de operatie in 2014 en het ongeval staat niet ter discussie; indien het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden, zou er geen noodzaak tot deze operatie hebben bestaan. Het verband tussen het ongeval en de psychische klachten van [appellant] (en diens keuze om niet meer aan de slag te gaan) is gelet op het voorgaande ook voldoende aannemelijk. Er kan niet van worden uitgegaan dat [appellant] dezelfde beslissing ook zou hebben genomen indien hem het ongeval, waardoor hij enkele operaties, waaronder die in 2012, moest ondergaan, niet zou zijn overkomen.
2.8
Voor het geval Allianz meent dat de keuze van [appellant] om niet aan de slag te gaan niet in redelijkheid aan haar kan worden toegerekend (en haar beroep op artikel 6:162 BW als een beroep op artikel 6:98 BW moet worden opgevat), geldt het volgende. Het is aan Allianz om de omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen die meebrengen dat de schade van [appellant] niet in zodanig verband staat met het ongeval dat deze niet in redelijkheid aan haar kan worden toegerekend. Als zij zich er in dat verband op beroept dat [appellant] zijn verdiencapaciteit ten onrechte niet te gelde heeft gemaakt, maakt het voor de stelplicht en bewijslast, anders dan mr. Kragt in haar brief schrijft, niet uit of zij die omstandigheden aan een beroep op artikel 6:98 BW of aan een beroep op artikel 6:101 BW ten grondslag legt.
2.9
Gelet op het feit dat sprake is van letselschade door de schending van een verkeers- of veiligheidsnorm kan de schade die het gevolg is van de (onjuiste) keuze van [appellant] om niet meer aan het werk te gaan toch in redelijkheid aan het ongeval worden toegerekend. Daarbij is ook van belang dat [appellant] voor het ongeval al een kwetsbare positie had op de arbeidsmarkt, door het ongeval nog minder mogelijkheden had en Allianz niets heeft gedaan om hem te helpen re-integreren.
2.1
De conclusie is dat het causaal verband tussen de schade vanwege verlies verdienvermogen na juli 2012 en het ongeval niet is doorbroken door de onjuiste beslissing van [appellant] om niet meer aan het werk te gaan en dat deze schade ook in redelijkheid aan het ongeval kan worden toegerekend. Dat [appellant] ten onrechte niet meer aan het werk is gegaan levert wel 50% eigen schuld op, zoals het hof in het tussenarrest heeft beslist. De brief van mr. Kragt leidt dan ook niet tot een ander oordeel.
De brief van mr. De Vos en de consequenties daarvan voor de beslissingen in het tussenarrest
2.11
Mr. de Vos heeft er in zijn brief op gewezen dat zijn antwoord op de vraag of de facturen van het door [appellant] ingeschakelde letselschadebureau zijn betaald, te beknopt is weergegeven. De zin “Als Ammar een factuur had opgesteld dan was die niet betaald.” Is te beknopt. De zin zou moeten luiden: “Als Ammar een factuur had opgesteld dan was die ook niet betaald door Allianz. Dit terwijl Ammar over een factuur dan wel direct BTW had moeten afdragen.”
2.12
Het hof zal het proces-verbaal op deze wijze lezen. Dat maakt het oordeel van het hof dat over de buitengerechtelijke kosten geen wettelijke rente verschuldigd is, niet anders. Wanneer [appellant] geen wettelijke rente verschuldigd is aan het door hem ingeschakelde letselschadebureau heeft hij geen aanspraak op vergoeding van wettelijke rente. De wettelijke rente vormt dan immers geen schade. De beweegredenen van het bureau hem (nog) geen factuur te sturen, maken dat niet anders.
De eisvermeerderingen2.13 [appellant] heeft in zijn memorie zijn eis op diverse onderdelen vermeerderd. Allianz heeft zich daartegen verzet. Het hof zal de verschillende eisvermeerderingen bespreken. Het stelt daarbij voorop dat volgens artikel 130 Rv de eiser bevoegd is zijn eis te veranderen of te vermeerderen zolang de rechter nog geen einduitspraak heeft gedaan. De rechter moet beoordelen of in het licht van de actuele omstandigheden de eiswijziging toelaatbaar is. Daarbij gaat het erom of sprake is van onredelijke bemoeilijking van de verdediging dan wel onredelijke vertraging van het geding. In hoger beroep is deze mogelijkheid tot verandering of vermeerdering van de eis in de tijd beperkt. De oorspronkelijk eiser mag zijn eis in beginsel niet later dan in zijn memorie van grieven of memorie van antwoord nog veranderen of vermeerderen. Dat vloeit voort uit de vaste rechtspraak over de tweeconclusieregel, die ook van toepassing is op een wijziging van eis. [2] Een uitzondering op deze regel is onder meer mogelijk indien met de eiswijziging of eisvermeerdering aanpassing wordt beoogd aan pas na de memorie van grieven of van antwoord voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden en de eiswijziging of eisvermeerdering ertoe strekt te voorkomen dat het geschil aan de hand van inmiddels achterhaalde of onjuist gebleken (juridische of feitelijke) gegevens zou moeten worden beslist, of dat - indien nog mogelijk - een nieuwe procedure zou moeten worden aangespannen om het geschil alsnog aan de hand van juiste en volledige gegevens te kunnen doen beslissen.
2.14
Het hof stelt vast dat [appellant] zijn (bij de rechtbank in reconventie ingestelde) vordering aanvankelijk nogal vaag heeft gehouden. Hij vorderde dat de rechtbank zijn schade op € 1.000.000,-, te vermeerderen met wettelijke rente, zou schatten. Dit bedrag betrof, volgens de toelichting erop, de schade vanwege verlies aan verdienvermogen, huishoudelijke werkzaamheden en zelfwerkzaamheid. Daarnaast maakte hij aanspraak op smartengeld, vertaalkosten en medische kosten. De rechtbank heeft laatstgenoemde posten toegewezen tot een bedrag van € 32.000,-. Vermeerderd met € 7.429,65 wegens buitengerechtelijke kosten heeft Allianz daarvoor een bedrag van € 59.141,47 (inclusief wettelijke rente) aan [appellant] betaald. In de procedure bij de rechtbank heeft [appellant] laatstgenoemd bedrag op zijn vordering in mindering gebracht.
2.15
In de memorie van grieven heeft [appellant] zijn eis vermeerderd. Hij vorderde niet alleen € 1.000.000,- minus € 59.141,47, maar ook diverse andere bedragen aan kosten van buitengerechtelijke bijstand en reiskosten. Het hof heeft in het tussenarrest geoordeeld dat deze eisvermeerdering toelaatbaar is.
2.16
In de memorie van grieven heeft [appellant] bezwaar gemaakt tegen het oordeel van de rechtbank over de schade vanwege verlies verdienvermogen (de grieven I en II) en tegen het oordeel van de rechtbank over de buitengerechtelijke kosten (grief III). De procedure in hoger beroep had dan ook na de genoemde eiswijziging alleen betrekking op de schade vanwege verlies verdienvermogen en op de buitengerechtelijke kosten.
2.17
In zijn memorie na deskundigenbericht maakt [appellant] ook aanspraak op pensioenschade. Hij stelt vast dat de deskundige de pensioenschade niet heeft berekend. [appellant] heeft de deskundige wel gevraagd dat te doen, maar die heeft in zijn rapport aangegeven dat hij daartoe geen opdracht heeft gekregen van het hof:

Omdat de schade berekend moet worden tot de pensioengerechtigde leeftijd, is een pensioenopbouw en een werkgeversbijdrage pensioenpremie niet in de berekening opgenomen.”
2.18
Deze vaststelling van de deskundige is correct. Het hof heeft de deskundige niet gevraagd eventuele pensioenschade te berekenen. [appellant] heeft geen pensioenschade gevorderd en aan het door hem gevorderde bedrag van € 1.000.000,- heeft hij ook niet ten grondslag gelegd dat hij pensioenschade heeft geleden. Pensioenschade vormt ook geen onderdeel van schade vanwege verlies verdienvermogen. De grieven van [appellant] houden ook niet in dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met pensioenschade. De vraag of [appellant] ook pensioenschade heeft geleden, maakte dan ook geen deel uit van de rechtsstrijd in hoger beroep (en, zoals volgt uit wat hiervoor is overwogen, ook niet van de rechtsstrijd in de procedure bij de rechtbank).
2.19
De vordering tot vergoeding van pensioenschade is dan ook een nieuwe vordering. En de vermeerdering van eis met deze vordering houdt dus een nieuwe grief in. De grief is te laat geformuleerd en het hof ziet geen reden voor een uitzondering op de ‘in beginsel strakke regel’ dat grieven in de memorie van grieven, en niet later, moeten worden geformuleerd. Het ligt voor de hand dat [appellant] naar aanleiding van het rapport van de deskundige heeft vastgesteld dat hij ‘nog iets moest’ met pensioenschade, maar dat had [appellant] ook ruimschoots eerder kunnen bedenken. Het rapport vormt voor wat betreft de pensioenschade dan ook geen na de memorie van grieven voorgevallen feit dat een uitzondering zou rechtvaardigen. Het hof laat dan nog daar of indien wel sprake zou zijn van zo’n nieuw feit de goede procesorde zich niet verzet tegen de vermeerdering van eis; als het hof de eisvermeerdering zou toestaan, is immers een aanvullend deskundigenbericht noodzakelijk.
2.2
De conclusie is dat het hof de vermeerdering van eis betreffende de pensioenschade buiten beschouwing zal laten.
2.21
[appellant] vordert ook voor het eerst dat Allianz een aantal garanties afgeeft, te weten een belastinggarantie, een participatiewet-garantie en een huur- en zorgtoeslaggarantie. Deze garanties komen erop neer dat het door de deskundige berekende schadebedrag ook daadwerkelijk (‘netto’) aan [appellant] ten goede komt en dat hij dit bedrag dat hij van Allianz ontvangt niet geheel of gedeeltelijk aan derden (gemeente, belastingdienst) moet afdragen dan wel gedeeltelijk moet gebruiken om inkomsten die wegvallen vanwege het ontvangen van het schadebedrag, te compenseren.
2.22
[appellant] heeft deze garanties niet eerder gevorderd, maar ze vloeien naar het oordeel van het hof voort uit het deskundigenrapport, dat in zoverre wel als een na de memorie van grieven voorgevallen feit te beschouwen is. Met de garanties wordt voorkomen dat [appellant] per saldo minder schade vanwege verlies verdienvermogen ontvangt dan waar hij aanspraak op heeft. De garanties vloeien daarom voort uit de ingestelde vordering tot vergoeding van schade vanwege verlies verdienvermogen. De vordering tot het afgeven van deze garanties valt binnen de grenzen van de rechtsstrijd. Er is ook geen aanvullend deskundigenonderzoek nodig om deze vorderingen te kunnen beoordelen.
2.23
Het hof zal de vorderingen betreffende de genoemde garanties dan ook beoordelen.
Een nieuw inhoudelijk stuk, dat om een reactie van [appellant] vraagt2.24 Allianz heeft bij haar memorie na deskundigenbericht een rapport van een door haar ingeschakelde rekenkundige overgelegd. [appellant] heeft nog niet op dat rapport gereageerd en is daartoe ook niet in de gelegenheid gesteld. Omdat het hof niet op voorhand kan vaststellen dat [appellant] geen belang heeft bij een inhoudelijke reactie, zal het hof hem in de gelegenheid stellen bij akte op het rapport te reageren.

3.3. De beslissing

Het hof:
3.1
Verwijst de zaak naar de rol van 7 oktober 2025 voor akte uitlating productie door [appellant] .
3.2
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, J.E. Wichers en J.C.J. Dute, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
9 september 2025.

Voetnoten

2.HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959.