Op 26 september 2025 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 29 maart 2024 bevestigd. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, wegens verkrachting. Het hof oordeelde dat de verdachte aanvankelijk een leugenachtige verklaring had afgelegd, wat bijdroeg aan het bewijs van de verkrachting. De rechtbank had de vordering van de benadeelde partij toegewezen, maar de benadeelde partij is in de procedure in hoger beroep overleden. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank op de vordering van de benadeelde partij bevestigd, maar verklaarde de moeder van de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding. Het hof oordeelde dat er geen causaal verband was tussen de verkrachting en het overlijden van de benadeelde partij. Het hof bevestigde het vonnis met aanvulling van een bewijsmiddel en de gronden, en oordeelde dat de rechtbank op juiste wijze had beslist over de bewezenverklaring, de kwalificatie, de opgelegde straf en de vordering van de benadeelde partij.