ECLI:NL:GHARL:2025:5969

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
200.345.861
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake overeenkomst van geldlening en betaling koopprijs aandelen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen [geïntimeerde] met betrekking tot een geschil over een vermeende overeenkomst van geldlening en de betaling van de koopprijs voor aandelen. [appellant] stelt dat hij in 2022 een bedrag van € 15.000,- heeft uitgeleend aan [geïntimeerde] op basis van een mondelinge overeenkomst, terwijl [geïntimeerde] betwist dat er sprake is van een lening en stelt dat het bedrag betrekking heeft op de verkoop van aandelen. De kantonrechter heeft de vordering van [appellant] afgewezen, wat heeft geleid tot het hoger beroep. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 augustus 2025 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de kantonrechter zijn opgenomen en heeft de correspondentie tussen partijen geanalyseerd. Het hof concludeert dat de € 15.000,- die door [appellant] is betaald, niet kan worden gekwalificeerd als een lening, maar als een tegenprestatie voor de verwerving van aandelen. Het hof wijst de vorderingen van [appellant] af en bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, waarbij [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.345.861
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen: 10454361)
arrest van 30 september 2025 (bij vervroeging)
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als eisende partij in conventie en verwerende partij in reconventie
hierna: [appellant]
advocaat: mr. B. Anik
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats2]
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde partij in conventie en eisende partij in reconventie
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. M.E. Haaijer

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Naar aanleiding van het arrest van 6 mei 2025 heeft op 26 augustus 2025 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[geïntimeerde] heeft in 2022 geld ontvangen tot een totaal bedrag van € 15.000,-. Volgens [appellant] was dit bedrag uitgeleend, op basis van een mondelinge overeenkomst tot geldlening. [geïntimeerde] heeft betwist dat sprake is van geleend geld. Volgens hem was sprake van een betaling voor de verkoop van een pakket aandelen. In hoger beroep heeft [appellant] nog een ander bedrag aan zijn vordering toegevoegd. Hij zou ook € 545,25 aan [geïntimeerde] hebben geleend. [geïntimeerde] ontkent dat ook.
2.2.
[appellant] heeft bij de kantonrechter gevorderd dat [geïntimeerde] hem het bedrag van € 15.000,-, vermeerderd met rente en kosten terugbetaalt.
2.3.
De kantonrechter heeft deze vordering afgewezen. De bedoeling van het hoger beroep is dat de (vermeerderde) vorderingen alsnog worden toegewezen.

3.Het oordeel van het hof

De feiten
3.1.
Het hof gaat uit van de feiten die de kantonrechter in het bestreden vonnis heeft opgenomen onder de overwegingen 2.2 tot en met 2.12. Het bezwaar van [appellant] dat de kantonrechter de feiten te beperkt heeft vastgesteld, treft geen doel. Het staat de rechter vrij om slechts die feiten vast te stellen die voor het oordeel nodig zijn. Wel brengt het hof een correctie aan op overweging 2.4 van het vonnis, zoals hierna opgenomen in overweging 3.2. Voor zover [appellant] klaagt dat aan de feiten een verkeerde of te beperkte betekenis c.q. waardering is gegeven, komt het hof daar bij de beoordeling nader op terug. Het hof vat de belangrijkste feiten als volgt samen.
3.2.
Tussen [appellant] en [geïntimeerde] bestond zowel een zakelijke als een privérelatie. [geïntimeerde] heeft samen met [naam1] via hun investeringsvennootschappen (PvdD Investments B.V. resp. EVH Investments B.V.) een vennootschap opgericht: Bot-Revolution B.V.. [appellant] heeft via zijn vennootschap [naam2] B.V. in mei 2022 20% van de aandelen in Bot-Revolution verworven. Dit geschiedde door middel van de uitgifte van extra aandelen. Van die uitgifte is een notariële akte opgemaakt. De betaling voor die aandelen is, zo blijkt uit de akte, buiten de notaris om geregeld.
3.3.
Op 12 augustus 2022 heeft [geïntimeerde] getekend voor de ontvangst van € 4.000,- contant. Tussen partijen is niet in geschil dat hij dit bedrag ook daadwerkelijk heeft ontvangen.
3.4.
In een vergadering van aandeelhouders van Bot-Revolution op 27 september 2022 is gesproken over nog een verwerving van aandelen door [naam2] . In een door [naam1] geschreven whatsapp bericht, inhoudend een verslag van deze bijeenkomst, is vermeld:
(…)
[geïntimeerde] heeft 10% van zijn aandelen aan [appellant] verkocht. Hierdoor komt de verdeling tussen de aandeel houders als volgt eruit te zien ( [geïntimeerde] 30%, [appellant] 30%).
kosten voor deze aandelentransactie is € 15.000,-.
Betaling is onderling door [geïntimeerde] en [appellant] af gehandeld!
Datum overdracht: Beide heren zullen dit ook via de notaris vast moeten leggen.
De overdracht van de aandelen heeft niet plaatsgevonden.
3.5.
[geïntimeerde] heeft in 2022 privé een moeilijke periode doorgemaakt. Hij heeft in datzelfde jaar ook gewerkt voor Farmmodels, een eenmanszaak van [appellant] . Betalingen voor die werkzaamheden vonden plaats op factuurbasis.
3.6.
Vanaf november 2022 tot en met 5 januari 2023 is er veelvuldig app-verkeer geweest tussen [geïntimeerde] en [appellant] . Daarbij is gesproken over de terugbetaling van geld door [geïntimeerde] aan [appellant] .
3.7.
In een brief van [appellant] aan [geïntimeerde] van 14 december 2022 is onder meer opgenomen:
(…)
Bot-Revolution:
Ik heb medio 2022 10% van je aandelen gekocht voor € 15,000,-.
Een transactie waarvan jij jouw deel (tot op heden) niet nagekomen bent.
Graag ontvang ik schriftelijk, binnen 1 week, dus uiterlijk voor 25-12-2022 een nette
afbetalingsregeling voor de ontvangen € 15,000,- voor 10% van jouw aandelen.
Hou daarbij rekening met de wettelijke rente.
(…)
In diezelfde brief is ook opgenomen:
Mijn overzicht, buiten alles dat ik extra voor je gedaan en geregeld heb:
(…)
Ik heb privé bij je geschildert, ruim 12,5 uur.
Daar had jij een belofte tegenover gezet, bij mij terug werken.
Door jouw eigen keuzes gaat dat NOOIT gebeuren.
Ik zal daar 10 uur tegenoverzetten, voor hetzelfde uurloon dat jij wilde hebben.
Maakt het overzicht als volgt:
[appellant] € 299,00
Exedrine besteld € -50,00
[geïntimeerde] gewerkt uren 7,5 € 17,50 € 131,25
2x peukies € 10,00
[appellant] gewerkt bij [geïntimeerde] uren 10 € 17,50 € 175,00
[appellant] van [geïntimeerde] te goed buiten Bot-Rev om € 545,25
3.8.
In een e-mail van [geïntimeerde] aan [appellant] van 5 januari 2023 is onder meer opgenomen:
Onderwerp: Zoals besproken en afgesproken per whatsapp 05-01-2023 Aandelen transactie
Goedemiddag,
Zoals besproken zal ik het geld wat [appellant] betaald heeft voor mijn aandelen terugbetalen in 300 termijnen van 50 euro startende 01-02-2023. tot het bedrag van € 15.000 vijftienduizend euro.
Dit kan per bank worden overgemaakt en of contant warden betaald zoals besproken en
overeengekomen per whatsapp 05-01-2023.
(…)
3.9.
Na dit bericht zijn partijen niet gekomen tot verdere afspraken. Evenmin heeft betaling plaatsgevonden.
Het bedrag van € 15.000,-: overeenkomst van geldlening?
3.10.
[appellant] baseert zijn vorderingen op overeenkomsten van geldlening. Voor het bedrag van € 15.000,- is dat niet schriftelijk vastgelegd, maar het volgt volgens [appellant] uit een tweetal door [geïntimeerde] getekende kwitanties, een met betrekking tot de in 3.3 genoemde betaling van 12 augustus 2022 en een met betrekking tot betalingen op 27 juli 2022 en 2 augustus 2022. [geïntimeerde] heeft ontkend dat hij op 27 juli 2022 respectievelijk 2 augustus 2022 geld heeft ontvangen van [appellant] . De kwitantie waar [appellant] zich op beroept kent hij niet en de handtekening die daarop staat is volgens hem vervalst want gekopieerd van die onder de kwitantie van 12 augustus 2022. Van die laatste kwitantie merkt hij op dat daarvan een deel is weggelaten, want daarin stond dat het om de aandelentransactie ging.
3.11.
[appellant] heeft geen aanvullend bewijs bijgebracht van de betwiste contante betalingen aan [geïntimeerde] , laat staan van de door hem gestelde overeenkomst van geldlening. De originele kwitanties zou hij niet hebben, want die zouden bij [geïntimeerde] zijn. Hoe hij dan aan de kopieën komt, kon hij desgevraagd ter zitting van het hof niet aangeven. Aan zijn ter zitting van het hof gedane mededeling dat er getuigen aanwezig zouden zijn geweest bij de betalingen, gaat het hof voorbij, want dat is een geheel nieuwe stelling, waartegen [geïntimeerde] terecht bezwaar heeft gemaakt. Bovendien zou dat nog niet betekenen dat daarmee ook het bewijs is geleverd van betaling op basis van een overeenkomst van geldlening. Daarbij wijst het hof op het volgende.
3.12.
In de whatsapp correspondentie tussen [appellant] en [geïntimeerde] wordt [geïntimeerde] door [appellant] aangesproken. [appellant] maakte aanspraak op door hem betaalde bedragen, waaronder de € 15.000,-. In dezelfde periode van de whatsapp correspondentie heeft [appellant] de brief geschreven van 14 december 2022, hierboven opgenomen onder overweging 3.7. In die brief wordt door [appellant] een duidelijke relatie gelegd tussen de betaling van € 15.000,- aan [geïntimeerde] en de afgesproken aandelentransactie. Het standpunt van [appellant] dat dit sloeg op de verwerving van aandelen in mei 2022 volgt het hof niet. Die aandelen heeft [appellant] immers wel verkregen. Niet door verkoop door [geïntimeerde] , maar door een extra uitgifte tegen een overeengekomen betaling van € 30.000,-. Bovendien blijkt uit de notariële akte van die aandelenuitgifte, dat op het moment van het passeren van de akte, 5 mei 2022 er al was betaald door storting op een rekening die door de vennootschap was opgegeven.
3.13.
De stelling van [appellant] dat de zin “
Een transactie waarvan jij jouw deel (tot op heden) niet nagekomen bent”zou slaan op het feit dat [geïntimeerde] geen werk meer verrichtte voor Bot-Revolution is een zeer onwaarschijnlijke uitleg van de brief van 14 december 2022. Bovendien levert die uitleg geen positief bewijs op van het bestaan van de door [appellant] gestelde overeenkomst van geldlening.
3.14.
In de whatsapp correspondentie heeft [geïntimeerde] ook steeds een onderscheid gemaakt tussen bedragen die hij privé verschuldigd zou zijn en die zakelijk waren. Als [appellant] hem op 15 december 2022 aanspreekt over de verschuldigdheid van geld door [geïntimeerde] , antwoordt die met een voorstel om een tikkie te sturen van € 104,50 en voegt daaraan toe:
Ik heb het over de contanten. Die moet ik nog afrekenen.
Het eene is particulier en het andere is zakelijk het particuliere wil ik graag afhandelen.
En eventuele zakelijke kom ik op een later stadium. Want ik kan geen afspraken maken die ik niet kan nakomen.
[appellant] antwoordt hierop:
Je snapt zelf wel dat ik niet akkoord kan gaan, ik mis de € 15.000,- + wettelijke rente, dus bij deze wijs ik jouw voorstel af.
De reactie van [geïntimeerde] is vervolgens:
Ik probeer het 1x tot een oplossing te komen voor het particuliere gedeelte. Stuur me een tikkie is dat opgelost. Zoals ik al eerder zei het zakelijke kom ik terug wanneer ik financieel daartoe in staat ben. (…)
3.15.
Uit deze correspondentie, in samenhang gezien met de brief van [appellant] van 14 december 2022 en de e-mail van [geïntimeerde] van 5 januari 2023, opgenomen onder overweging 3.8 van dit arrest, blijkt dat de € 15.000,- die [appellant] heeft betaald de tegenprestatie was voor de door [geïntimeerde] te leveren aandelen aan [appellant] , in ieder geval niet dat sprake was van een geldlening door [geïntimeerde] privé.
3.16.
Het bezwaar van [appellant] dat geen gewicht is toegekend aan zijn stelling dat een aandelentransactie alleen via een notaris kan worden gedaan en dat de verklaring van [naam1] niet juist is beoordeeld, is ongegrond. Vaststaat dat de overdracht van de aandelen nog niet heeft plaatsgevonden. Dat er nog geen notariële akte is, is dus niet verwonderlijk. Dat [appellant] en [geïntimeerde] de betaling apart van de overdracht hebben geregeld is kennelijk in hun relatie niet ongebruikelijk, want ook de uitgifte van de aandelen op 5 mei 2022 geschiedde nadat de betaling daarvoor al had plaatsgevonden. Dat zij dit zo hebben afgesproken blijkt uit het door [naam1] opgemaakte verslag van de vergadering van aandeelhouders van 27 september 2022. Dat dit (nog) niet in de juiste vorm als notulen is opgemaakt, betekent niet dat de daarin vermelde afspraken niet zouden zijn gemaakt.
3.17.
[appellant] heeft zich nog op het standpunt gesteld dat [geïntimeerde] heeft erkend dat hij het bedrag van € 15.000,- privé zou betalen, ongeacht of dit een privéschuld dan wel het uitvloeisel van de aandelentransactie is. Dat wordt door het hof verworpen. Duidelijk is dat in de (tamelijk informele) correspondentie privé en zakelijk (waarbij [geïntimeerde] bestuurder is van zijn investeringsmaatschappij, die de aandelen hield) door elkaar lopen. Toch maakt [geïntimeerde] steeds dat onderscheid door te wijzen op “privé en zakelijk”. Hieruit kan het hof niet afleiden dat hij zich in privé heeft willen verbinden tot betaling van
€ 15.000,-, nog los van de vraag of dit dan als geldlening moet worden gezien, wat immers de grondslag is van de vordering. De e-mail van 5 januari 2023 werpt in dit verband geen ander licht op de zaak. Het hof merkt hierover nog op dat de (toenmalige) advocaat van [appellant] op 27 januari 2023 [geïntimeerde] wees op deze “erkenning”, waarop [geïntimeerde] een dag erna al liet weten dat het om zijn B.V. ging. Gezien de wijze waarop [appellant] en [geïntimeerde] met elkaar communiceerden, kan uit de e-mail van 5 januari 2023 dan ook geen erkenning van een privéschuld worden afgeleid.
3.18.
Als het hof ten aanzien van het bedrag van € 15.000,- de balans opmaakt, kan het tot geen andere conclusie komen dan dat de overeenkomst van geldlening aan [geïntimeerde] privé niet is komen vast te staan. Tegenover de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] dat daarvan sprake is, heeft [appellant] dit onvoldoende toegelicht en blijft de bewijslast bij hem rusten. Aan het door [appellant] gedane algemene bewijsaanbod gaat het hof overigens voorbij, omdat hij niet voldoende heeft gespecificeerd waaruit dit bewijs zou bestaan en dat dit relevant zou zijn voor de conclusie dat sprake is van een overeenkomst van geldlening door [geïntimeerde] privé.
Het bedrag van € 545,25
3.19.
In hoger beroep heeft [appellant] zijn vordering vermeerderd met een bedrag van € 545,25. Volgens [appellant] is ook hier sprake van een geldlening. Het hof kan hem hierin niet volgen. In zijn brief van 14 december 2022 noemt hij een aantal posten die komen op een bedrag van € 545,25, maar dat zijn geen posten die (zonder nadere toelichting, die ontbreekt) kwalificeren als geldlening. De later overgelegde (onderliggende) stukken maken dit niet anders. Gezien de tekst van de brief lijkt het er eerder op dat [appellant] financieel de balans opmaakte en diverse aanschaffingen dan wel eerder (als vriendendienst) verrichte werkzaamheden alsnog in rekening wilde brengen bij [geïntimeerde] . Dat betekent niet dat dit een geldlening is geweest. Die posten zijn overigens door [geïntimeerde] al in de whatsapp correspondentie grotendeels betwist, maar hij biedt aan een bedrag van € 104,50 te betalen. Dat voorstel is door [appellant] afgewezen, en ook daar kan het hof geen lening afleiden, zodat het hof ook niet op basis daarvan tot een toewijzing van enig bedrag kan komen.
De overige grieven
3.20.
De overige grieven van [appellant] (tegen de weergave van zijn standpunten door de rechtbank, de afwijzing van zijn accessoire vorderingen en de veroordeling in de proceskosten) leiden niet tot een andere uitkomst en behoeven geen afzonderlijke bespreking.
De conclusie
3.21.
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof [appellant] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [1]
3.22.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen van 14 juni 2024;
4.2.
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] :
€ 798,- aan griffierecht
€ 2.428,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (2 procespunten x appeltarief II)
4.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J. Sap, G.R. den Dekker en G.P. Oosterhoff en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 september 2025.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.