ECLI:NL:GHARL:2025:6175

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 oktober 2025
Publicatiedatum
8 oktober 2025
Zaaknummer
200.350.491
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van vordering tot nakoming pensioenovereenkomst in hoger beroep

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, dat op 27 november 2024 werd uitgesproken. [appellant] was in dienst bij Sopra Steria Nederland B.V. (SSN) en stelde dat SSN in strijd heeft gehandeld met de pensioentoezegging, waardoor hij te weinig ouderdomspensioen heeft opgebouwd. Hij vorderde een bedrag van € 147.269,77, maar de kantonrechter wees deze vorderingen af. In hoger beroep heeft het hof de vorderingen van [appellant] eveneens afgewezen, omdat deze waren verjaard. Het hof oordeelde dat de verjaringstermijn van vijf jaar was verstreken, aangezien [appellant] al in 2008 op de hoogte was van de wijziging in de premieheffing die hij als tekortkoming beschouwde. Het hof benadrukte dat de verjaringstermijn begint te lopen op het moment dat de benadeelde voldoende zekerheid heeft over de schade en de aansprakelijke persoon. Het hof concludeerde dat [appellant] niet tijdig actie heeft ondernomen en dat het beroep op verjaring van SSN niet onaanvaardbaar was. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde [appellant] in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.350.491
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht: 11072003)
arrest van 7 oktober 2025
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats]
hierna: [appellant]
advocaat: mr. A.F. Wilson
tegen
Sopra Steria Nederland B.V.
die is gevestigd in Nieuwegein
hierna: SSN
advocaat: mr. A.W. van Leeuwen

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, (hierna: de kantonrechter) op 27 november 2024 tussen partijen heeft uitgesproken.
1.2
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
• de dagvaarding in hoger beroep
• de memorie van grieven met producties
• de memorie van antwoord
• het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 3 september 2025 is gehouden.
1.3
Hierna heeft het hof arrest bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1
[appellant] is in dienst geweest bij (rechtsvoorgangers) van SSN. Hierna worden ook die rechtsvoorgangers aangeduid met SSN. [appellant] vindt dat SSN heeft gehandeld in strijd met de pensioentoezegging, waardoor hij te weinig ouderdomspensioen heeft opgebouwd, en dat SSN hem daarvoor moet compenseren.
2.2
[appellant] heeft bij de kantonrechter gevorderd dat SSN wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 147.269,77 met nevenvorderingen. De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen. [appellant] is het met die afwijzing niet eens. De bedoeling van het hoger beroep is dat zijn vorderingen alsnog worden toegewezen.
2.3
Ook het hof wijst de vorderingen van [appellant] af, omdat deze zijn verjaard. Deze beslissing wordt hierna uitgelegd.

3.De toelichting op de beslissing van het hof

de achtergrond van de zaak
3.1
[appellant] is van 15 november 1999 tot 1 april 2025 in dienst geweest bij SSN. Een pensioentoezegging in de zin van de toen geldende Pensioen- en Spaarfondsenwet (PSW) maakt onderdeel uit van zijn arbeidsvoorwaarden. De pensioentoezegging houdt volgens de schriftelijke arbeidsovereenkomst in dat SSN een premiepercentage van de pensioengrondslag beschikbaar stelt zodat de werknemer een voorziening kan treffen in het licht van een ouderdomspensioen, een arbeidsongeschiktheidspensioen en een weduwen- en wezenpensioen. [appellant] heeft ter uitvoering van de pensioentoezegging een verzekering afgesloten met Nationale Nederlanden (NN). Dit is een verzekeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 2 lid 4 onder c PSW (een zogeheten C-polis) en heeft het karakter van een premieregeling. De inhoud van de pensioenovereenkomst is vastgelegd in de pensioenbrief van 1 december 1999.
de grondslagen van de vordering
3.2
[appellant] stelt dat SSN zonder zijn instemming de pensioenovereenkomst niet correct heeft uitgevoerd. SSN heeft vanaf 2004 een premie voor opbouw van het nabestaandenpensioen (NP) gehanteerd van 1,4% per dienstjaar en een jaarlijks samengestelde stijging van 3%. Overeengekomen is een vast bedrag aan premie zonder indexering of stijging. Door deze handelwijze is een deel van de aan de totale pensioenovereenkomst toekomende premie aangewend voor het NP en onttrokken aan het ouderdomspensioen (OP) en is er minder OP opgebouwd. Zijn vordering strekt ertoe het door hem geleden nadeel in de opbouw van zijn OP te compenseren. [appellant] legt aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag:
(i) primair: nakoming van de pensioenovereenkomst
(ii) subsidiair: schadevergoeding wegens gebrekkige nakoming van de pensioenovereenkomst, dan wel wegens een door SSN gepleegde onrechtmatige daad.
SSN betwist dat zij de pensioenovereenkomst niet (correct) is nagekomen of dat zij onrechtmatig heeft gehandeld. Haar verplichting bestaat uit (niet meer dan) het beschikbaar stellen van pensioenpremie en daaraan is voldaan. Voor zover [appellant] problemen heeft met de wijze waarop de pensioenovereenkomst is uitgevoerd moet hij zich wenden tot de pensioenuitvoerder NN. Daarnaast beroept SSN zich op verjaring van de vorderingen van [appellant] . Het hof zal eerst dit (meest verstrekkende) verjaringsverweer van SSN bespreken.
verjaring
toetsingskader
3.3
Voor zowel de vordering tot nakoming (i) als die tot schadevergoeding (ii) geldt een (korte) verjaringstermijn van vijf jaar. Voor de nakomingsvordering geldt dat die termijn aanvangt na de dag waarop de schuldeiser met de tekortkoming bekend is geworden (artikel 3:311 lid 1 BW). De verjaringstermijn voor de schadevergoedingsvordering begint de dag na die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden (artikel 3:310 lid 1 BW). Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet de eis van bekendheid subjectief worden opgevat: het hier gaat om een daadwerkelijke bekendheid met de tekortkoming respectievelijk met de schade en de aansprakelijke persoon. De verjaringstermijn van art. 3:310 lid 1 BW begint pas te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van de door hem geleden schade in te stellen. Daarvan zal sprake zijn als de benadeelde voldoende zekerheid – die niet een absolute zekerheid behoeft te zijn – heeft verkregen dat schade is veroorzaakt door tekortschietend of foutief handelen van de betrokken persoon. Het antwoord op de vraag op welk tijdstip de benadeelde voldoende zekerheid heeft verkregen dat schade is veroorzaakt door tekortschietend of foutief handelen van de betrokken persoon, is afhankelijk van de relevante omstandigheden van het geval [1] .
vooraf
3.4
[appellant] heeft de rechtsvordering (op beide grondslagen) ingesteld door het aanhangig maken van deze procedure op 12 april 2024. [appellant] beroept zich er niet op dat er voor dit moment een stuitingshandeling heeft plaatsgevonden. Om het begin van de verjaringstermijn vast te stellen gaat het er dus om wanneer [appellant] op de hoogte is gekomen van het feit dat er sprake was van een tekortkoming in de nakoming van de pensioenovereenkomst, dan wel wanneer hij wist dat hij schade leed door onrechtmatig handelen van SSN.
de standpunten van partijen
3.5
Volgens SSN was dat op 8 oktober 2008. Toen is een nieuwe pensioenovereenkomst gesloten waarin de premie voor NP is vastgelegd waartegen [appellant] zich nu verzet. Hij wist toen dat de NP-dekking in zijn ogen te hoog was en dat dat ten koste ging van de OP-opbouw. [appellant] werd bijgestaan door een adviseur en hij had dus toen kunnen constateren dat hij (in zijn visie) schade leed. Hij had binnen vijf jaar nadien aan de bel moeten trekken. [appellant] betwist dat. Hij stelt dat hij pas in juli 2022 op de hoogte is gekomen. [appellant] wist wel dat er vanaf 2004 een (in zijn visie) te hoge NP-premie werd berekend, maar hij dacht dat dat het noodzakelijke gevolg was van een wetswijziging (de wet Witteveen). In juli 2022 is hij er via NN achter gekomen dat die aanname onjuist is en dat de wijziging in de premieheffing daar niet mee te maken had.
de vorderingen zijn verjaard
3.6
Het hof oordeelt dat de verjaringstermijn van vijf jaar is verlopen, omdat [appellant] vanaf (in elk geval) 28 november 2008 op de hoogte was van de wijziging in de premieheffing die in zijn ogen een tekortkoming of onrechtmatige daad van SSN oplevert en dat dat ten koste ging van zijn OP-opbouw. Hij was toen ook daadwerkelijk in staat om zijn vordering in te stellen. Hij wist met voldoende zekerheid dat (naar hij stelt zonder zijn instemming) er een andere NP-premie werd gehanteerd én dat hij daardoor schade leed in zijn OP-opbouw. Dit oordeel wordt als volgt toegelicht.
3.7
[appellant] is bij de uitvoering van de pensioenovereenkomst bijgestaan door zijn adviseur Acadium Bastion . Op 9 januari 2006 schrijft NN aan Acadium Bastion over de pensioenverzekering van [appellant] :
“-Het NP bij vóóroverlijden dient verzekerd te worden op basis van 1,225%”.
[appellant] heeft met deze aanpassing ingestemd op advies van zijn adviseur Acadium Bastion en deze aanpassing is daarna gecontinueerd. Uit de stellingen van [appellant] volgt dat er in de periode 2001-2006 veelvuldig fouten zijn gemaakt in het beheer en de uitvoering van de pensioenovereenkomst en dat de pensioenovereenkomst per 1 juli 2004 niet voldeed aan de eisen die voortvloeiden uit de wijziging in het pensioenstelsel door de gelding van de wet Witteveen. In 2006 heeft SSN aansprakelijkheid daarvoor erkend en compensatie toegezegd.
3.8
Daarna, in 2007 en 2008, is er veelvuldig contact geweest tussen (adviseurs van) partijen en NN over de uitvoering van de pensioenovereenkomst en de manier waarop de compensatie het best zou kunnen plaatsvinden. Er speelde in die periode ook een overname van Solvision , de oude werkgever van [appellant] , door Ordina , rechtsvoorganger van SSN, en een project om de pensioenvoorwaarden van beide ondernemingen te harmoniseren (Harp). Montae Advies was als pensioenadviseur door de overnemende partij Ordina ingeschakeld; de pensioenadviseur van Solvision was Bridge Economy . In die periode is er een brief door NN gestuurd van 7 januari 2008 aan Montae Advies B.V . over het pensioen van [appellant] . Daarin staat dat de “
Witteveen-aanpassingen” onder meer bestaan uit “
nabestaandenpensioen bij vooroverlijden o.b.v. 1,4% per dienstjaar, stijging voor pensioendatum 3%”.
3.9
Door Montae Advies is in april 2008 een memo geschreven met [appellant] als geadresseerde, waarin wordt geadviseerd om de individuele pensioenverzekering bij NN stop te zetten per 1 januari 2009 en per die datum over te gaan naar de Ordina pensioenregeling. Er is een (ook cijfermatige) vergelijking gemaakt tussen beide regelingen. In de notitie staat over het NP:

Wat betreft het partnerpensioen bij overlijden voor de 65 jarige leeftijd zit er een verschil in de huidige dekking in uw polis bij NN en de dekking bij de Ordina regeling. In beide gevallen is de dekking gebaseerd op een fictieve eindloonregeling, waarbij de huidige polis een percentage kent van 1,4 van de pensioengrondslag en bij de Ordina regeling 1,25% van de pensioengrondslag van toepassing is. In beide regelingen wordt het partnerpensioen na ingang met 3% jaarlijks en samengesteld geïndexeerd.”
[appellant] heeft ervoor gekozen om de pensioenregeling bij NN voort te zetten. De afspraken daarover zijn vastgelegd in een brief van 8 oktober 2008 van SSN aan [appellant] . In die brief staat dat NN is verzocht om de huidige regeling per 1 januari 2009 aan te passen naar een zogenoemde flatrate regeling waarbij de minimale fiscale franchise gehanteerd zal worden, en dat de reden van deze aanpassing de wet Witteveen is. Verder is een compensatie toegezegd voor het verschil tussen de oorspronkelijke pensioentoezegging en de aangepaste polis. [appellant] heeft hiermee ingestemd door ondertekening van de brief.
3.1
Vanaf dat moment gold dus tussen partijen deze pensioenovereenkomst. Uit deze gang van zaken valt ook af te leiden dat [appellant] toen wist dat de premie voor het NP niet een vast bedrag was zonder indexatie (hetgeen volgens hem in de oorspronkelijke pensioentoezegging was afgesproken), maar dat een premie gold van een percentage van zijn pensioengrondslag met een jaarlijkse stijging van 3%. Met die wijziging heeft [appellant] in 2006 uitdrukkelijk ingestemd, na advies van zijn pensioenadviseur Bastion Arcadion . En door de ondertekening van de brief van oktober 2008, waaraan de memo van april van dat jaar met de daarin genoemde NP-premie voorafging, is hij ook met voortzetting daarvan akkoord gegaan.
3.12
Op 28 november 2008 schrijft [appellant] aan Montae Advies dat hij een door die adviseur gedane opgave heeft vergeleken met de oorspronkelijke pensioentoezegging. Hij schrijft verder (kennelijk naar aanleiding van eerdere mailwisseling die niet in het geding is gebracht) dat hem de reden van het ingaan van een nieuwe polis per 1-1-2007 ontgaat en dat het hem duister is op basis van welke pensioenbrief en inhoud die polis is gebaseerd. De e-mail vervolgt:

Uit een vergelijking door mij van deze nieuwe polis met mijn oorspronkelijke polis lijken de verschillen minimaal. Een substantieel verschil echter zie ik ten aanzien van het uit te keren bedrag bij mijn overlijden. Dat bedrag is inmiddels ruimschoots verdubbeld en benaderd nu bijna 1 M€. Dit zal ongetwijfeld ook zijn invloed hebben op de onderliggende premie die hiervoor wordt onttrokken uit de premiebijdragen voor mijn pensioen.Gaarne verneem ik daarom alsnog wat de reden is van de nieuwe polis en de gewijzigde overlijdensrisicodekking per 1-1-2007. Tevens verneem ik graag of de hogere overlijdensrisicoverzekering tot extra premieonttrekking leidt uit mijn pensioenpremies en in welke omvang?
Montae Advies antwoordt aan [appellant] dat deze vraag uitgezet zal worden bij Bridge Economy .
3.13
Uit het dossier blijkt niet dat er een (schriftelijk) antwoord is gekomen op deze vraag van [appellant] . Het hof heeft [appellant] daarnaar gevraagd tijdens de mondelinge behandeling. [appellant] verklaarde dat hij mondeling het antwoord kreeg dat deze wijziging nodig was door de wet Witteveen en dat hij daarop is afgegaan. Ook NN had dat immers al aangegeven en hij is (als leek) afgegaan op de meningen van de deskundigen hierover. Het hof heeft daar op zichzelf begrip voor, maar het feit dat [appellant] in een onjuiste veronderstelling leefde over de oorzaak van de aanpassing van de pensioenpremie NP doet er niet aan af dat [appellant] wel wist dat die aanpassing was doorgevoerd (hij had daar op advies van zijn eigen pensioenadviseur Bastion Arcadium zelf mee ingestemd) en dat hij daardoor schade leed in zijn OP-opbouw. Dat blijkt duidelijk uit zijn hiervoor genoemde e-mail van 28 november 2008. Daarmee is de verjaringstermijn ook aangevangen op die datum.
3.14
Als [appellant] er inderdaad ten onrechte vanuit ging dat de aanpassing moest plaatsvinden door de wetswijziging Witteveen en hij hier pas in 2022 achter is gekomen, betekent dit niet dat hij pas toen schade leed, zoals hij stelt. In elk geval heeft [appellant] niet onderbouwd waarom dit SSN valt aan te rekenen. Hij beroept zich in dit verband op een e-mailwisseling tussen hem en NN. NN schrijft hem op 5 februari 2024:

Het indexeren van het NP is géén verplichting die voortvloeit uit de wet Witteveen. De toegepaste 3% was een keuze (…) Ook het opbouwpercentage voor het NP was destijds namelijk een keuze van werkgever/werknemer”.
[appellant] denkt, zo heeft hij op de mondelinge behandeling verklaard, dat de wijziging in 2007 in het kader van de harmonisatie van arbeidsvoorwaarden na de overname ten onrechte is doorgevoerd en dat de premie NP toen door SSN is aangepast aan de collectieve regeling. Dit is echter een niet onderbouwde veronderstelling die niet strookt met de feiten omdat, zoals hiervoor is aangegeven, de aanpassing van de NP-premie al in 2006 is gedaan. [appellant] heeft daarmee ingestemd na advies van zijn toenmalig pensioenadviseur Bastion Arcadium . Dat is dus zijn eigen keuze geweest. Als hij bij het maken van die keuze uitging van een (achteraf onjuist gebleken) veronderstelling dat dat het onvermijdelijke gevolg was van de wet Witteveen, kan hij dit SSN niet aanrekenen, maar heeft zijn eigen pensioenadviseur hem kennelijk niet goed voorgelicht. NN heeft in 2008 geschreven dat de wijziging in de premie voor het NP kwam door de wet Witteveen (zie de onder 3.8 genoemde brief van NN aan Montae Advies ) en is daar vele jaren later blijkbaar op teruggekomen, zo volgt uit de door [appellant] als productie 6 bij dagvaarding overgelegde e-mailwisseling tussen hem en NN. [appellant] niet heeft onderbouwd waarom SSN van deze mededelingen van NN een verwijt te maken valt.
3.15
De rechtsvorderingen van [appellant] zijn dus verjaard op 28 november 2013.
beroep op verjaring is niet onaanvaardbaar
3.16
Het hof oordeelt dat in de omstandigheden van het geval het beroep op verjaring van SSN naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is. Het hof moet terughoudend zijn bij de toepassing van artikel 6:2/6:248 lid 2 BW, waarop
[appellant] zich in dit verband beroept. Hoewel het hof begrijpt dat het voor [appellant] teleurstellend is dat hij de door hem gestelde pensioenovereenkomst niet meer inhoudelijk aan de rechter kan voorleggen, ligt de omstandigheid dat hij niet eerder aan de bel heeft getrokken in zijn risicosfeer. [appellant] heeft zich vanaf in elk geval 2002 met regelmaat met zijn pensioen bezig gehouden (ook al was dat voor andere onderdelen dan die in deze zaak aan de orde het gevolg van fouten van zijn werkgever of pensioenuitvoerder). Hij heeft ook geen schroom gevoeld om dat aan te kaarten richting SSN. Bovendien werd hij bijgestaan door een pensioenadviseur. Gelet hierop valt niet in te zien dat van hem niet gevergd kan worden dat hij na 2008 (tenminste) een stuitingshandeling verrichtte. SSN heeft veelvuldig met behulp van pensioenadviseurs nabetalingen gedaan voor de pensioenovereenkomst van [appellant] vanwege toen door hem aangekaarte fouten. SSN hoefde er geen rekening meer mee te houden dat [appellant] op (slechts) een onderdeel van de pensioenovereenkomst, namelijk over het NP, nog vele jaren een (schadevergoedings-)vordering tegen haar zou instellen. SSN stelt ook dat de situatie niet meer is terug te draaien ( [appellant] heeft de dekking van het NP al die jaren gehad en heeft die nog steeds) en dat is door [appellant] onvoldoende gemotiveerd betwist.
slotsom
3.17
Het hoger beroep slaagt dus niet en het hof zal het vonnis van de kantonrechter bekrachtigen. [appellant] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening [2] .
3.19
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 27 november 2024;
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van SSN:
- € 6.803,- aan griffierechten
- € 7.144,- aan salaris van de advocaat van [appellant] (2 procespunten x tarief V);
bepaalt dat deze proceskosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.E.F. Hillen, D.W.J.M. Kemperink en H.M.J. van den Hurk en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2025.

Voetnoten

1.HR 21 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:653
2.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853