ECLI:NL:GHARL:2025:6418

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
23/135
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en proceskostenvergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende B.V. tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) van € 1.325 was opgelegd. Belanghebbende had bezwaar gemaakt, waarop de Inspecteur de aanslag had verminderd tot € 1.032 en een kostenvergoeding had toegekend. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde. Tijdens de zitting in hoger beroep op 1 oktober 2025, heeft belanghebbende verklaard geen aanspraak te maken op immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Tevens werd gesteld dat de puntwaarde van de kostenvergoeding in bezwaar ten onrechte was vastgesteld op € 265. Het Hof oordeelde dat het betoog van belanghebbende faalde, verwijzend naar eerdere arresten van de Hoge Raad. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en het Hof zag geen grond voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, en dr. J.W.J. de Kort als griffier, en is openbaar uitgesproken op 14 oktober 2025.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/135
uitspraakdatum: 14 oktober 2025
Uitspraak van de tiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 29 november 2022, nummer AWB 21/4891 in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Centrale Administratieve Processen/Team auto bpm(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd van € 1.325.
1.2.
Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft in zijn uitspraak op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd tot € 1.032 en belanghebbende een kostenvergoeding toegekend.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Op 27 november 2024 en 2 april 2025 hebben regiezittingen plaatsgevonden waar BPM-zaken aan de orde zijn geweest die bij het Hof aanhangig waren en waarin de gemachtigde van belanghebbende namens verschillende belanghebbenden als procesvertegenwoordiger optrad, waaronder de onderhavige zaak. In het kader van deze regiezittingen hebben partijen over en weer stukken uitgewisseld.
1.6.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2025. Namens belanghebbende is [naam1] verschenen. Namens de Inspecteur zijn [naam2] en [naam3] verschenen.

2.Feiten

2.1.
Aan belanghebbende is ter zake van de registratie in het Nederlandse kentekenregister van een uit een andere Lidstaat van de Europese Unie afkomstige gebruikte personenauto van het merk Nissan Qashqai met dagtekening 19 maart 2021 een naheffingsaanslag BPM opgelegd ten bedrage van € 1.325.
2.2.
Daartegen heeft belanghebbende op 16 april 2021 bezwaar aangetekend. Bij uitspraak op bezwaar van 3 september 2021 heeft de Inspecteur dat bezwaar gegrond verklaard, de naheffingsaanslag verminderd tot € 1.032 en belanghebbende een kostenvergoeding toegekend van € 530, gebaseerd op een puntwaarde van € 265.
2.3.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft dat beroep bij uitspraak van 29 november 2022 ongegrond verklaard.
2.6.
Belanghebbende heeft op 29 december 2022 hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank aangetekend.
2.7.
Bij brief van 18 maart 2024 heeft het Hof partijen bericht dat de behandeling van de zaak in hoger beroep wordt aangehouden tot dat de Hoge Raad arrest heeft gewezen over de kwestie van de zogenoemde herleidingsmethode. De Hoge Raad heeft dat arrest op 11 juli 2025 gewezen (HR 11 juli 2025, ECLI:NL:HR:2025:1134).

3.Geschil

In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag moet worden vernietigd. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
Belanghebbende heeft ter zitting desgevraagd verklaard geen aanspraak te maken op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Voorts heeft belanghebbende ter zitting van het Hof (voor het eerst) gesteld dat bij het toekennen van de kostenvergoeding in bezwaar ten onrechte een puntwaarde van € 265 is gehanteerd.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende herhaalt in hoger beroep haar door de Rechtbank verworpen betoog dat de naheffingsaanslag op basis van de zogenoemde herleidingsmethode moet worden vernietigd. Gelet op HR 11 juli 2025, ECLI:NL:HR:2025:1134, faalt dit betoog.
4.2.
Belanghebbende heeft (voor het eerst) ter zitting van het Hof gesteld dat, gelet op HR 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060, de Inspecteur bij het toekennen van de kostenvergoeding voor bezwaar ten onrechte een puntwaarde van € 265 heeft gehanteerd.
4.3.
Belanghebbende heeft de door de Inspecteur in de uitspraak op bezwaar toegekende kostenvergoeding in beroep bij de Rechtbank niet bestreden. Haar grieven zagen louter op de naheffingsaanslag. Dit betekent dat de beslissing van de Inspecteur inzake de kostenvergoeding in bezwaar met diens uitspraak op bezwaar onherroepelijk is komen vast te staan. Alsdan kan die beslissing niet voor het eerst in hoger beroep tot voorwerp van het geschil worden gemaakt (vgl. HR 25 april 2025 ECLI:NL:HR:2025:673 en HR 21 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:419).
4.3.
Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen grond voor vergoeding van het griffierecht en/of proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2025.
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (R. den Ouden)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.