ECLI:NL:HR:2025:419

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
24/03393
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vergoeding van kosten rechtsbijstand bij naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 maart 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de vergoeding van kosten van rechtsbijstand in verband met een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen. De belanghebbende, vertegenwoordigd door S.M. Bothof, had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag, die op 7 augustus 2024 het hoger beroep van de belanghebbende gegrond had verklaard en de naheffingsaanslag had verminderd. De zaak betreft de vraag of de vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand die aan de belanghebbende was toegekend, correct was vastgesteld door de Inspecteur.

De belanghebbende had eerder bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de beschikking inzake belastingrente, waarbij de Inspecteur een vergoeding van € 538 had toegekend voor de kosten van rechtsbijstand. De belanghebbende stelde echter dat deze vergoeding te laag was en dat deze vastgesteld moest worden op basis van een hogere waarde per punt, zoals vermeld in een eerder arrest van de Hoge Raad. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet gehouden was om ambtshalve te onderzoeken of de Inspecteur de juiste waarde per punt had gehanteerd, aangezien de belanghebbende in de eerdere procedures geen klachten had geuit over de toegekende vergoeding.

De Hoge Raad verklaarde het cassatieberoep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van het Gerechtshof in stand blijft. De Hoge Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de zaak benadrukt het belang van het indienen van klachten over vergoedingen in eerdere rechtsprocedures om deze in latere stadia aan de orde te kunnen stellen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer24/03393
Datum21 maart 2025
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 7 augustus 2024, nr. BK-23/709 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 22/3598), betreffende een op de voet van artikel 7:15, lid 2, Awb toegekende vergoeding van kosten in verband met de behandeling van het bezwaar tegen een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door S.M. Bothof, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.

2.Uitgangspunten in cassatie

2.1
Aan belanghebbende is op 2 juni 2021 een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen opgelegd. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is tevens belastingrente in rekening gebracht. Een beroepsmatig optredende rechtsbijstandverlener heeft namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen die naheffingsaanslag en die beschikking. Bij uitspraak op bezwaar van 17 mei 2022 heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag en de beschikking inzake belastingrente verminderd.
2.2
Bij het doen van de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbende op de voet van artikel 7:15, lid 2, Awb een vergoeding toegekend voor de kosten van rechtsbijstand in verband met de behandeling van het bezwaar. Die vergoeding heeft hij op grond van artikel 1, aanhef en letter a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht in samenhang gelezen met punten 1 en 2 van onderdeel A5 en punt 1 van onderdeel B2 van de bij dat besluit behorende bijlage (hierna: de Bijlage; tekst 2022) vastgesteld op € 538, uitgaande van 2 punten (bezwaarschrift en hoorzitting), wegingsfactor 1, en een waarde per punt van € 269.
2.3
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld, omdat volgens haar de naheffingsaanslag en de beschikking inzake belastingrente moeten worden vernietigd dan wel verder moeten worden verminderd. Belanghebbende heeft in beroep geen klachten aangevoerd tegen de hiervoor in 2.2 bedoelde vergoeding van kosten van rechtsbijstand. De Rechtbank heeft bij uitspraak van 26 juni 2023 het beroep ongegrond verklaard.
2.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Zij heeft in hoger beroep uitsluitend grieven aangevoerd over de naheffingsaanslag en de beschikking inzake belastingrente.
Het Hof heeft het hoger beroep bij uitspraak van 7 augustus 2024 gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verder verminderd. Om die reden heeft het Hof belanghebbende op de voet van artikel 8:75, lid 1, Awb een vergoeding toegekend voor de kosten van rechtsbijstand die verband hielden met de behandeling van het beroep en het hoger beroep.
In rechtsoverweging 6.2 van zijn uitspraak heeft het Hof overwogen dat de Inspecteur aan belanghebbende voor de kosten van rechtsbijstand in verband met de behandeling van het bezwaar al een vergoeding heeft toegekend en dat het die beslissing in stand laat.

3.Beoordeling van de klacht

3.1
Het cassatieberoep is ingesteld onder aanvoering van één klacht, te weten dat de vergoeding voor de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar tot een te laag bedrag is vastgesteld. Volgens de klacht moet die vergoeding, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060, worden vastgesteld met inachtneming van de in punt 2 van onderdeel B2 van de Bijlage (tekst 2024) vermelde waarde per punt van € 624.
3.2
De juistheid van een beslissing van de inspecteur op een verzoek als bedoeld in artikel 7:15, lid 2, Awb om een vergoeding van kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, kan met het instellen van beroep tegen die uitspraak op bezwaar bij de belastingrechter aan de orde worden gesteld, ook als dat beroep uitsluitend die beslissing betreft.
3.3
In dit geval heeft de Inspecteur belanghebbende bij uitspraak op bezwaar een vergoeding toegekend voor de kosten van rechtsbijstand in verband met de behandeling van het bezwaar. Uit de stukken van het geding blijkt niet dat belanghebbende voor de Rechtbank over deze beslissing van de Inspecteur heeft geklaagd. Het geschil voor de Rechtbank en het Hof betrof uitsluitend de naheffingsaanslag en de beschikking inzake belastingrente, en niet de bij de uitspraak op bezwaar gegeven beslissing om kosten in verband met de behandeling van het bezwaar aan belanghebbende te vergoeden.
Onder deze omstandigheden was het Hof niet gehouden om bij toepassing van artikel 8:75, lid 1, Awb ambtshalve te onderzoeken of de Inspecteur bij het vaststellen van de vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand in verband met de behandeling van het bezwaar de juiste waarde per punt heeft gehanteerd. Het Hof heeft zonder nadere overweging de hiervoor in 2.2 weergegeven beslissing van de Inspecteur in stand mogen laten. Daarop stuit de klacht af.

4.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2025.