ECLI:NL:GHARL:2025:6554

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
200.343.701
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over zaterdagtoeslag en rechtsgeldige afspraken in arbeidsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van My Logistics B.V. tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter, waarin een werknemer, aangeduid als [werknemer], een vordering heeft ingesteld voor het niet ontvangen van zaterdagtoeslag. De werknemer stelt dat hij recht heeft op een bruto nabetaalbedrag van € 5.202,27, vermeerderd met wettelijke verhoging, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. My Logistics betwist deze vordering en stelt dat er rechtsgeldige afspraken zijn gemaakt over de arbeidsomvang en de betaling van de zaterdagtoeslag. Het hof heeft de procedure voortgezet na een mondelinge behandeling en heeft de inhoud van een eerder tussenarrest overgenomen. Het hof oordeelt dat een deel van de vordering nog moet worden toegelicht, dat een ander deel vaststaat en dat voor weer een ander deel een handschriftdeskundige moet worden benoemd. Het hof concludeert dat My Logistics gehouden is om de zaterdagtoeslag te betalen, omdat de gemaakte afspraken in strijd zijn met de cao. De werknemer heeft zijn recht op betaling van de zaterdagtoeslag niet verspeeld door het niet tijdig indienen van klachten. Het hof heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling en het benoemen van een deskundige om de handtekening op de urenstaten te onderzoeken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.343.701
zaaknummer rechtbank Gelderland 10355060
arrest van 21 oktober 2025
in de zaak van
My Logistics B.V., (
My Logistics)
die is gevestigd in Apeldoorn,
advocaat: mr. A. Tel,
tegen
[werknemer], (
[werknemer])
die woont in [woonplaats] ,
advocaat: mr. H.H. Jansen.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 3 juni 2025 hier over.
1.2
Naar aanleiding daarvan heeft op 26 augustus 2025 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
My Logistics vindt dat zij aan ex-werknemer [werknemer] geen zaterdagtoeslag hoeft na te betalen. Er zijn rechtsgeldige afspraken met hem gemaakt zodat dat niet hoeft. Bovendien heeft [werknemer] nooit geklaagd over de manier waarop My Logistics met de zaterdagtoeslag omging, en hij gaat ook uit van een verkeerde omvang van de vordering. Volgens [werknemer] zijn geen afspraken gemaakt en heeft My Logistics de cao overtreden. Van hem kon ook niet worden verlangd eerder te klagen dan na afloop van zijn arbeidsovereenkomst, terwijl zijn vordering is gebaseerd op vermeldingen op de loonstroken.
2.2
[werknemer] heeft bij de kantonrechter - voor zover in hoger beroep nog van belang - gevorderd dat My Logistics aan hem aan zaterdagtoeslag € 5.202,27 bruto nabetaalt, vermeerderd met wettelijke verhoging, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten en met veroordeling van My Logistics in de proceskosten.
2.3
De kantonrechter heeft deze vorderingen voor een belangrijk deel toegewezen. De bedoeling van het hoger beroep van My Logistics is dat de toegewezen vorderingen alsnog worden afgewezen. Partijen zijn het er daarbij over eens dat alleen over de periode 5 maart 2019 tot en met 30 september 2021 hoeft te worden beoordeeld of zaterdagtoeslag is verschuldigd.

3.Het oordeel van het hof

Inleiding
3.1
Het hof zal oordelen dat een deel van de vordering nog moet worden toegelicht, dat een ander deel van de vordering vaststaat en dat voor weer een ander deel van de vordering een handschriftdeskundige moet worden benoemd. Dat wordt hierna uitgelegd.
De feiten
3.2
[werknemer] is op 5 maart 2019 in dienst getreden bij My Logistics in de functie van chauffeur op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. De overeengekomen arbeidsomvang bedroeg 40 uur per week.
3.3
Op de arbeidsovereenkomst is de cao Beroepsgoederenvervoer van toepassing
verklaard (hierna: de cao). De cao luidt, voor zover van belang, als volgt:
Artikel 1KarakterDe bepalingen in deze CAO hebben een standaardkarakter, tenzij uitdrukkelijk anders is aangegeven. (…)
Artikel 13Loonbetaling
1. De in artikel 25 genoemde functielonen worden per 4 weken of per maand betaald.(…)
Artikel 26a
Loonberekening
1.a. De functielonen gelden voor 160 diensturen per periode van 4 weken, respectievelijk 174 diensturen per maand. (…)
2.b. De diensturen moeten door de werknemer worden geregistreerd op een door de
werkgever te verstrekken urenverantwoordingsstaat. (…)
2.c. De urenverantwoordingsstaat dient minimaal de navolgende gegevens te bevatten:
-
- de datum
-
- de diensttijd alsmede de dagtotalen daarvan
-
- de rusttijd
-
- de pauzes
-
- correcties
-
- de naam en handtekening van de chauffeur
2.d. De werknemer ontvangt na controle door de werkgever een voor akkoord getekend
exemplaar van de urenverantwoordingsstaat terug.
2.e. De werknemer dient binnen drie maanden na ontvangst van de urenverantwoordingsstaat als bedoeld onder 2.d schriftelijk aan de werkgever eventuele bezwaren kenbaar te maken. Wanneer de werknemer van dat recht geen gebruik maakt, geldt de urenverantwoordingsstaat vanaf dat moment als bewijs. (…)
Artikel 30Verplichte tijd-voor-tijd-regeling1. Diensturen die op maandag t/m vrijdag worden verricht en de 220 uur per betalingsperiode van vier weken te boven gaan, dienen te worden vergoed in vrije tijd. (…)
Artikel 31Vrijwillige tijd-voor-tijd-regeling.1. De werkgever kan in overleg met de OR/personeelsvertegenwoordiging of bij het ontbreken daarvan met de individuele werknemer(s) een vrijwillige tijd-voor-tijd-regeling op een lagere grens vaststellen dan de grens, genoemd in art. 30 leden 1 (…), doch nimmer lager dan 160 uur per betalingsperiode van 4 weken. Ook diensturen gemaakt op zaterdag kunnen in de vrijwillige tijd-voor-tijd regeling worden betrokken.(…)8. De door werkgever en OR/personeelsvertegenwoordiging dan wel individuele werknemers ondertekende vrijwillige tijd-voor-tijd regeling wordt schriftelijk vastgelegd en gemeld aan het secretariaat van CAO-partijen, Postbus 3008, 2700 KS Zoetermeer. Regelingen die niet zijn ondertekend of niet zijn aangemeld of in strijd zijn met de hierboven genoemde randvoorwaarden, worden geacht niet te zijn overeengekomen. (…)
Artikel 33Vergoeding diensturen op zaterdag, zondag en feestdagen1. Alle diensturen op zaterdag worden vergoed door betaling van het uurloon vermeerderd met een toeslag van 50%. (…)”
3.4
In artikel 5.3 van het toepasselijke personeelsreglement van 1 mei 2021 staat:

Indien door werkgever en werknemer in de arbeidsovereenkomst een maandsalaris overeen is gekomen is in dit maandsalaris rekening gehouden met CAO bepalingen omtrent toeslagen. Dit is binnen My Logistics te allen tijde van toepassing geweest en geldt daarom met terugwerkende kracht tot ingangsdatum van de individuele arbeidsovereenkomst.’[werknemer] heeft dit personeelsreglement ondertekend.
3.5
Op 30 september 2021 is tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde
tijd gesloten. In de schriftelijke overeenkomst is voor [werknemer] vanaf 1 oktober 2021 een arbeidsduur van 36 uur per week opgenomen. De arbeidsovereenkomst is per 12 februari 2022 geëindigd.
3.6
Op de maandelijkse loonstroken van mei 2019 tot en met maart 2021 die My Logistics aan [werknemer] heeft verstrekt staat steeds vermeld: ‘
Tarieftoeslag 50% 26,10 uren a 50%’. De loonstrook van april 2021 vermeldt: ‘
Tarieftoeslag 26,10 uur’en van mei 2021: ‘
Tarieftoeslag 26 uur’. Op de loonstrook van juni 2021 staat: ‘
Tarieftoeslag 19,50 uren’;op de loonstroken van juli tot en met september 2021 is bij ‘
Tarieftoeslag 50%’ geen aantal uren opgenomen.
De beoordeling
3.7
De grieven (bezwaren) van My Logistics in hoger beroep komen erop neer (a) dat sprake is van finale kwijting tussen partijen, (b) dat met [werknemer] rechtsgeldig een arbeidsomvang van 36 uur is afgesproken met behoud van 40 uur salaris, waarin de zaterdagtoeslag is opgenomen, (c) dat [werknemer] de klachtplicht van artikel 6:89 van het Burgerlijk Wetboek (BW) niet heeft nageleefd en (d) dat [werknemer] niet wekelijks 40 uur werkte.
(a) geen finale kwijting
3.8
Op 10 februari 2022 heeft [werknemer] aan My Logistics in verband met de uitdiensttredingsdatum een e-mail gestuurd met daarin onder meer
:‘Tevens heb ik het verzoek om de verloning van de 9 gewerkte dagen, vakantiegeld en eventueel verlofdagen zo spoedig mogelijk uit te betalen. Dan is aan beide kanten geen openstaand saldo/zaken.’My Logistics heeft de gevraagde betalingen verricht, zodat volgens haar sprake is van het verlenen van finale kwijting door [werknemer] .
[werknemer] betwist dat met deze e-mail finale kwijting is verleend, mede omdat pas
nadeze e-mail een beroep is gedaan op de nietigheid van de vermeende afspraak over zaterdagtoeslag en hij dus destijds geen rekening kon houden met de onbetaald gebleven zaterdagtoeslag.
3.9
Een verbintenis gaat teniet door een overeenkomst van de schuldeiser met de schuldenaar, waarbij hij van zijn vorderingsrecht afstand doet (artikel 6:160 lid 1 BW). Of er sprake is van zo’n overeenkomst tussen My Logistics en [werknemer] is een kwestie van uitleg van de e-mail van 10 februari 2022. Bij zo’n uitleg komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de tekst van de e-mail mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Naar het oordeel van het hof mocht My Logistics uit de tekst van de e-mail niet afleiden dat het de bedoeling was van [werknemer] om afstand te doen van vorderingsrechten uit de cao. Tussen partijen is dat op geen enkel moment onderwerp van gesprek geweest en My Logistics heeft ook geen uitleg gegeven waarom [werknemer] het initiatief heeft genomen of zou hebben willen nemen om afstand te doen van vorderingsrechten. Het hof passeert daarom dit verweer.
(b) geen rechtsgeldige afspraak
3.1
Volgens My Logistics is de afspraak gemaakt dat de afgesproken arbeidsomvang zou worden omgezet van 40 uur naar 36 uur, maar dat [werknemer] in verband met het werken op zaterdag in plaats van een toeslag gewoon zijn salaris voor 40 uur uitbetaald zou blijven krijgen. Die afspraak is niet nietig, maar gewoon rechtsgeldig. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft My Logistics dat toegelicht door te stellen dat een nieuwe arbeidsomvang is afgesproken van 36 uur, dat [werknemer] daarna ook steeds voor 36 uur is ingeroosterd en dat de zaterdagtoeslag (het hof begrijpt: als het ware forfaitair) elke week is uitbetaald door het loon over 40 uur uit te betalen. Volgens My Logistics is de afspraak vrij kort na het begin van het dienstverband gemaakt, vanwege de verschuiving van werkdagen van maandag tot vrijdag naar dinsdag tot zaterdag. Dat de afspraak over 36 uur en doorbetaling voor 40 uur is gemaakt, zou af te leiden zijn uit artikel 5.3 van het personeelsreglement en uit de loonstroken. Ook het formulier van het beoordelingsgesprek van 6 juli 2021 zou dat standpunt ondersteunen.
[werknemer] betwist dat zo’n afspraak is gemaakt en voert aan dat hij steeds 40 uur per week heeft gewerkt, of beschikbaar is geweest. Omdat dat ook zaterdagen omvat had hij niet alleen het loon over 40 uur moeten ontvangen, maar daarbovenop nog de toeslag van 50% voor de gewerkte zaterdaguren. Hij betwist dat op 6 juli 2021 een beoordelingsgesprek heeft plaatsgevonden, het formulier kent hij niet en de daarop gezette handtekening is niet van hem.
afspraak nieuwe arbeidsomvang blijkt niet
3.11
Ten tijde van het maken van de gestelde afspraak moest de werkgever aan de werknemer binnen een maand nadat een wijziging van de gebruikelijke arbeidsduur per week van kracht werd daarvan een schriftelijke of elektronische opgave verstrekken. [1] My Logistics heeft niet zo’n opgave verstrekt dat de arbeidsduur 36 uur per week was geworden. Niettemin kan de gestelde afspraak ook op een andere manier blijken.
3.12
Volgens het hof volgt de gestelde afspraak niet uit het personeelsreglement. Uit de tekst daarvan (3.4) blijkt niet dat de afspraak is gemaakt dat de arbeidsduur per week 36 uur in plaats van 40 uur zou zijn. Het hof kan ook uit de loonstroken niet afleiden dat er een afspraak is gemaakt dat de arbeidsomvang (gemiddeld) 36 uur per week zou bedragen. Uit de cao is namelijk af te leiden dat een werkweek van 40 uur overeenkomt met 174 uur per maand (3.3). In de eerste volledige maand van het dienstverband (april 2019) is door My Logistics (een nagenoeg daarmee overeenstemmende) 176 uur verloond. Over de maanden mei/juni/juli 2019 staat vervolgens 160,95 uur vermeld op de loonstrook van [werknemer] , wat een aanwijzing kan zijn voor de gestelde afspraak voor minder uren per week dan 40. Die vermelding komt echter niet overeen met een werkweek van (gemiddeld) 36 uur per week, want dat zou rekenkundig 156 uur per maand zijn (36 uur x 13 weken : 3 maanden). Bovendien staat op de loonstroken dat in mei 2019 23 dagen is gewerkt en 160,95 uur is verloond, in juni 2019 20 dagen is gewerkt en ook 160,95 uur is verloond, terwijl in augustus 2019 22 dagen is gewerkt en 176 uur is verloond. Over het jaar 2020 is tenslotte, ongeacht of in een maand 21, 22 of 23 dagen is gewerkt, steeds 161,61 uur verloond. Deze vermeldingen bieden daarom ook geen steun voor het standpunt van My Logistics van een afspraak voor (gemiddeld) 36 uur, zeker niet omdat op al deze (en de volgende) loonstroken als vaste uren per week ‘40’ is vermeld. Het (formulier van het) beoordelingsgesprek wordt ten slotte gemotiveerd betwist door [werknemer] , waar My Logistics te weinig tegenover heeft gesteld. De gestelde afspraak is gelet op al deze omstandigheden dus niet vast komen te staan.
nietige afwijking
3.13
Uit het voorgaande volgt dat de overeengekomen arbeidsomvang tot en met 30 september 2021 steeds 40 uur is geweest. De overgelegde loonstroken laten zien dat aan [werknemer] maandelijks het overeengekomen loon voor 40 uur is uitbetaald. Volgens My Logistics zit daarin ook de zaterdagtoeslag, mede gelet op artikel 5.3 van het personeelsreglement van 1 mei 2021. Als dat inderdaad de afspraak zou zijn dan is die echter niet geldig, gelet op artikel 12 van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst (WCAO). Daarin staat dat elk beding tussen een werkgever en een werknemer, in strijd met een cao waaraan zij allebei gebonden zijn, nietig is. In plaats daarvan gelden de bepalingen van de cao. Bij een overeengekomen arbeidsomvang van 40 uur moet My Logistics op grond van de cao in beginsel het loon over 40 uur betalen en daarbovenop een toeslag van 50% voor alle uren die op zaterdag zijn gewerkt. Een afspraak dat in het loon van 40 uur al de zaterdagtoeslagen zijn opgenomen komt daarmee in strijd en is nietig. Dat My Logistics op de loonstroken heeft vermeld welk deel van de betaling voor 40 uur de zaterdagtoeslag was (‘
Tarieftoeslag 50%’ met vermelding van een aantal uur) maakt dat niet anders. Ook het eerder ingenomen standpunt van My Logistics dat de compensatie voor het werken op zaterdag in vrije tijd werd genoten, helpt haar niet. Die werkwijze komt in feite neer op een vrijwillig afgesproken tijd-voor-tijd-regeling, die volgens artikel 31 van de cao (3.3) moet worden gemeld aan het secretariaat van cao-partijen. My Logistics heeft ter zitting in hoger beroep erkend dat dit niet is gebeurd, waaraan de cao zelf de sanctie koppelt dat de regeling dan geacht wordt niet te zijn overeengekomen. Dit alles leidt ertoe dat [werknemer] in beginsel recht heeft op betaling van zaterdagtoeslag over de door hem gewerkte uren op zaterdagen in de periode 5 maart 2019 tot en met 30 september 2021.
(c) geen strijd met de klachtplicht
3.14
My Logistics beroept zich er ter afwering van het recht op betaling op dat [werknemer] eerder had moeten klagen dat hij geen zaterdagtoeslag ontving. Door niet te klagen dat hij niet zijn gehele loon heeft ontvangen, heeft [werknemer] zijn recht verspeeld om de zaterdagtoeslag nu nog te vorderen. Het primaire standpunt van [werknemer] is dat het niet-nakomen van betaling van de gehele zaterdagtoeslag gelijk staat aan het niet-nakomen van een prestatie zodat de klachtplicht niet van toepassing is.
3.15
Uit artikel 6:89 BW volgt dat een schuldeiser op een gebrek in de prestatie geen beroep meer kan doen, als hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken, daarover bij de schuldenaar heeft geprotesteerd. Deze regel is ook van toepassing bij loonvorderingen. De klachtplicht speelt alleen in gevallen van ondeugdelijke nakoming en niet (mede) in gevallen waarin in het geheel geen prestatie is verricht. Het niet volledig betalen van loon of een overwerkvergoeding is niet naar zijn aard het in het geheel niet verrichten van een prestatie. Of in een concreet geval gedeeltelijk is gepresteerd of in het geheel niet, hangt af van de omstandigheden van het geval. [2]
3.16
Het hof stelt vast dat het volledige reguliere loon voor 40 uur is betaald, maar dat de zaterdagtoeslag niet is betaald. Het moeten betalen van het loon is geregeld in artikel 13 lid 1 van de cao, terwijl de plicht om zaterdagtoeslag in geld te betalen voortvloeit uit artikel 33 van de cao. Die laatste prestatie is in het geheel niet verricht zodat My Logistics onder deze omstandigheden geen beroep toekomt op het niet-naleven van de klachtplicht.
(d) aantal gewerkte uren op zaterdag staat niet vast
3.17
Met grief III wil My Logistics in wezen het aantal gewerkte zaterdaguren ter discussie stellen. Het hof stelt voorop dat volgens de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de stelplicht, en zo nodig de bewijslast, van het aantal gewerkte uren op zaterdag waarover toeslag moet worden betaald op [werknemer] rust. Tegelijkertijd is My Logistics op grond van de wet verplicht de arbeidstijden te registreren. [3] Ook moet My Logistics volgens de cao aan [werknemer] een gecontroleerde en voor akkoord getekende urenverantwoordingsstaat teruggeven. Gelet hierop ligt het op de weg van My Logistics om aan [werknemer] voldoende feitelijke gegevens te verstrekken ter motivering van haar betwisting van de stellingen van [werknemer] , om hem aanknopingspunten voor eventuele bewijslevering te verschaffen. Voor zover My Logistics daarin tekortschiet, kan dat ertoe leiden dat zij niet aan de zojuist genoemde motiveringsplicht kan voldoen, wat dan voor haar risico komt. [4]
3.18
[werknemer] heeft voor zijn vordering aangesloten bij de vermelding door My Logistics op de relevante loonstroken van het aantal uren waarvoor zij stelde zaterdagtoeslag te betalen. Voor elke maand tot mei 2021 die [werknemer] heeft gewerkt, heeft hij daarom het vaste aantal van 26,1 zaterdaguren aangehouden, voor mei 2021 26 zaterdaguren en voor juni 2021: 19,5 uur dat op die loonstroken stond vermeld. Voor de maanden juli, augustus en september 2021 heeft hij een vast aantal van 14,1 uur genomen. Dat hij ook daadwerkelijk op zaterdag heeft gewerkt heeft [werknemer] verder onderbouwd met het overleggen van een groot aantal weekroosters over de periode vanaf 13 januari 2020 tot en met 18 september 2021. Volgens hem is op elke zaterdag 8 uur gewerkt en heeft My Logistics dat ook erkend.
My Logistics wijst op de urenverantwoordingsstaten die zij heeft verstrekt aan [werknemer] en die hij heeft ondertekend. Daaruit blijken volgens haar zowel de precieze zaterdagen waarop is gewerkt alsook het exacte aantal uur per gewerkte zaterdag. Er zijn urenstaten overgelegd vanaf week 12 tot en met week 52 in 2019 en vanaf week 13 tot en met week 39 in 2021. Roosters zeggen volgens haar niets want er kunnen wijzigingen zijn opgetreden. Bovendien blijkt uit de roosters niet hoeveel uur er op een zaterdag is gewerkt; dat is 6,5 uur geweest dus niet 8 uur. Dat op de loonstrook 26,1 uur staat vermeld vloeit er verder uit voort dat op zaterdag 6,5 uur werd gewerkt.
3.19
Hiervoor is al vastgesteld dat My Logistics geen zaterdagtoeslag heeft betaald. Het hof moet dus vaststellen op hoeveel zaterdagtoeslag Van den Brink recht heeft.
periode 5 maart 2019 – 31 december 2019
3.2
[werknemer] heeft ter zitting bij het hof erkend dat zijn handtekening staat op de urenstaten van 2019, die als productie 4 bij conclusie van antwoord zijn overgelegd. Hij heeft niet binnen drie maanden bezwaren geuit tegen de urenstaten zodat gelet op artikel 26a lid 2 e van de cao de getekende urenstaten gelden als bewijs. Voor de berekening van de verschuldigde zaterdagtoeslag is uit de urenstaten nog niet af te leiden of en zo ja welke van de genoemde gewerkte data op zaterdag vallen. Wel is duidelijk hoeveel uur op elke dag is gewerkt. Aan partijen wordt de gelegenheid gegeven om zich nader uit te laten over het aantal uur dat uit productie 4 bij conclusie van antwoord (urenstaten 2019) volgt, waarover zaterdagtoeslag betaald moet worden. Het hof gaat er daarbij vanuit dat tussen 5 maart 2019 en 21 maart 2019 (waarover urenstaten ontbreken) niet op zaterdag is gewerkt omdat de verschuiving van de werkweek van [werknemer] naar dinsdag tot en met zaterdag onweersproken pas daarna plaatsvond.
periode 1 januari 2020 – 31 maart 2021 (week 12)
3.21
Ter onderbouwing van de gewerkte 26,1 zaterdaguren per maand heeft [werknemer] weekroosters overgelegd. Weliswaar heeft hij die niet over elke week in het geding gebracht maar wel zodanig veel en zodanig verspreid over de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 maart 2021 dat aannemelijk is dat [werknemer] met grote regelmaat op zaterdag heeft gewerkt. De overgelegde roosters laten namelijk vrij consistent een ingeroosterde inschakeling op zaterdag zien. Toegegeven kan worden dat niet met zekerheid te zeggen is dat het rooster ook daadwerkelijk zo werd uitgevoerd. Tegenover de stelling van [werknemer] dat dat vrijwel altijd zo was, en dat hooguit routes uit het rooster onderling werden geruild, kon My Logistics echter niet volstaan met een algemene betwisting. Zij had aan de hand van voorbeelden duidelijk moeten maken wanneer en hoe vaak bij [werknemer] is afgeweken van het rooster.
3.22
My Logistics heeft van haar kant wel handmatige berekeningen in geding gebracht van de gewerkte zaterdaguren over deze periode. Bij die handmatige berekeningen zitten geen onderliggende stukken en ontbreekt een toelichting waarop de berekening is gebaseerd. Dat is een onvoldoende betwisting, althans daarmee heeft My Logistics geen feitelijke gegevens ter nadere motivering van haar betwisting verstrekt, zodat die betwisting onvoldoende gemotiveerd is. Voor deze periode gaat het hof daarom uit van het recht op zaterdagtoeslag over maandelijks 26,1 uren.
periode 1 april 2021 – 30 september 2021
3.23
My Logistics heeft als productie 10 bij akte urenstaten in het geding gebracht over de periode 1 april 2021 tot en met 30 september 2021. Op deze urenstaten staat steeds de naam van [werknemer] vermeld, en per week of, en zo ja hoeveel uur, op zaterdagen is gewerkt. De urenstaten zijn ondertekend door My Logistics en per urenstaat is in het vakje ‘handtekening medewerker’ een handtekening geplaatst. Volgens My Logistics is dit de handtekening van [werknemer] , maar [werknemer] heeft dat stellig betwist. Artikel 159 lid 2 Rv bepaalt dat een onderhandse akte (zoals hier de urenstaten) waarvan de ondertekening door de partij, tegen wie zij dwingend bewijs zou leveren, stellig wordt ontkend, geen bewijs oplevert, zolang niet bewezen is van wie de ondertekening afkomstig is. De bewijslast dat de handtekening op de urenstaten van [werknemer] afkomstig is, rust op My Logistics. Zij heeft aangedrongen op benoeming van een handschriftdeskundige. Het hof zal daartoe overgaan.
3.24
Als het hof aan de hand van de bevindingen van de handschriftdeskundige zou concluderen dat de handtekening van [werknemer] afkomstig is, dan is niet gebleken dat [werknemer] binnen drie maanden heeft geprotesteerd tegen de urenstaten zodat deze op grond van de cao gelden als bewijs. Dat zou er dan toe leiden dat [werknemer] alleen recht heeft op zaterdagtoeslag over de zaterdaguren die uit de overgelegde urenstaten over de periode 1 april 2021 tot en met 30 september 2021 blijken. Tegelijkertijd mag My Logistics door haar eigen hoger beroep niet slechter af zijn dan waartoe zij in eerste aanleg is veroordeeld. Dat betekent dat als per maand uit de urenstaten blijkt dat over een hoger aantal zaterdaguren recht op toeslag bestaat dan de kantonrechter heeft toegewezen, My Logistics dat meerdere dan toch niet hoeft te betalen. Als blijkt dat er per maand minder dan de gevorderde uren zijn gemaakt moet [werknemer] het loon daarover in beginsel terugbetalen.
3.25
Als het hof aan de hand van de bevindingen van de handschriftdeskundige zou concluderen dat de handtekening niet van [werknemer] afkomstig is, dan heeft [werknemer] met behulp van de overgelegde roosters voldoende concreet gesteld dat hij de door hem gestelde uren heeft gewerkt. My Logistics heeft die stellingen in zo’n geval onvoldoende betwist, althans heeft My Logistics geen feitelijke gegevens ter nadere motivering van haar betwisting verstrekt, zodat die betwisting onvoldoende gemotiveerd is. De door de kantonrechter toegewezen bedragen over deze periode blijven dan in beginsel staan.
geen verrekening
3.26
My Logistics heeft nog aangetekend dat zij [werknemer] maar voor 36 uur per week heeft ingeroosterd en dat hij die uren niet steeds vol maakte, terwijl zij hem wel 40 uur per week heeft doorbetaald. My Logistics heeft daarom een deel van het loon onverschuldigd betaald, omdat [werknemer] niet stelt (noch daarvan bewijs aanbiedt) dat hij voor de niet-gewerkte uren beschikbaar was. Dit betekent volgens My Logistics dat zij het onverschuldigd betaalde loon mag verrekenen met het bedrag aan zaterdagtoeslag dat nog betaald zou moeten worden.
[werknemer] heeft betwist dat hij vrij was op momenten dat hij eigenlijk moest werken, dat hij zich niet beschikbaar heeft gehouden, dat er sprake was van onverschuldigde betaling en dat My Logistics gerechtigd is over te gaan tot enige verrekening. Hij was beschikbaar om acht uur per dag te werken, uit de roosters blijkt niet dat [werknemer] ergens vrij is geweest en hij zou zich altijd beschikbaar en flexibel hebben opgesteld.
3.27
Het hof stelt vast dat My Logistics bij akte van 14 juni 2023 een verrekeningsverklaring heeft uitgebracht van het onverschuldigd betaalde loon met de niet-betaalde zaterdagtoeslag. De bevoegdheid om te verrekenen bestaat voor My Logistics, wanneer zij een prestatie te vorderen heeft die beantwoordt aan de schuld jegens [werknemer] en zij bevoegd is zowel tot betaling van de schuld als tot het afdwingen van de betaling van de vordering. Daarbij is in de wet uitdrukkelijk mogelijk gemaakt dat de werkgever verrekent met het bedrag dat teveel aan loon is betaald.
3.28
Voor de beoordeling of teveel loon is betaald over de periode 5 maart 2019 tot 1 januari 2020 zijn de artikelen 7:627 en 7:628 BW (oud) van belang. Per 1 januari 2020 is artikel 7:627 BW vervallen en is de tekst van artikel 7:628 BW gewijzigd, zodat dit artikel de leidraad is bij de beoordeling over de periode van 1 januari 2020 tot en met 30 september 2021. Omdat de wetgever per 1 januari 2020 echter geen materiële wijziging heeft beoogd geldt voor het gehele tijdvak dat voor de aanspraak op loon beslissend is of de oorzaak van het niet verrichten van de arbeid meer in de risicosfeer van de werknemer ligt dan in die van de werkgever. Als een werknemer de bedongen arbeid niet heeft verricht, geldt als uitgangspunt dat hij, om aanspraak te kunnen maken op loon, bereid moet zijn geweest de bedongen arbeid te verrichten. Het is echter niet uitgesloten dat toch aanspraak op loon bestaat, te weten als ondanks het ontbreken van bereidheid moet worden aangenomen dat de arbeid niet is verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen.
3.29
Uit de urenstaten van 2019, waarvan de juistheid door beide partijen is bevestigd ter zitting bij het hof, volgt dat [werknemer] op één week na steeds minder dan 40 uur heeft gewerkt. Uit de loonstroken is gebleken dat hij in die periode wel het loon over 40 uur heeft ontvangen. Dat [werknemer] zich in 2019 bereid en beschikbaar heeft gehouden om 40 werkuren vol te maken is wel door hem gesteld maar niet concreet genoeg gebleken. Voor de jaren 2020 en 2021 is (nog) niet vast te stellen of [werknemer] minder dan 40 uur per week heeft gewerkt. Het hof gaat in de verdere beoordeling daarom voor nu uit van de veronderstelling dat ook over die jaren geen concrete bereidheid en beschikbaarheid blijkt. Het hof oordeelt namelijk dat het niet werken van 40 uur per week, ondanks het (veronderstelde) ontbreken van bereidheid, in redelijkheid voor rekening van My Logistics komt. Allereerst is daarvoor van belang dat My Logistics werkt met inroostering van [werknemer] , dus dat zij bepaalt op welke dagen [werknemer] voor welke werkzaamheden wordt ingezet. Het ligt dus in de macht van My Logistics om ervoor te zorgen dat [werknemer] zijn uren maakt. Weliswaar staat niet vast dat op alle ingeroosterde dagen door [werknemer] (ten minste) acht uur is gewerkt maar evenmin is gebleken dat het mogelijk werken van minder uren in redelijkheid voor rekening van [werknemer] komt. My Logistics heeft gesteld dat het opdragen van een extra rit meermalen ‘moeilijk’ lag bij [werknemer] maar er is niet gebleken dat hij dit categorisch of met enige regelmaat weigerde. De officiële waarschuwing die My Logistics op 18 augustus 2020 aan [werknemer] gaf over het ‘onderwerp van gesprek’ (onder meer)
’de daadwerkelijke werktijd in relatie tot contractuele uren’, biedt daarvoor te weinig houvast, omdat ook van geen verdere actie is gebleken en er kennelijk geen belemmering was om [werknemer] per 1 oktober 2021 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd te geven.
3.3
Daar komt bij dat [werknemer] volgens de overgelegde roosters in de regel op vijf dagen per week werd ingeroosterd, waaronder bijna steeds op zaterdag. Naar eigen zeggen van My Logistics was er op zaterdagen maar voor 6,5 uur werk, zodat het als normaal bedrijfsrisico voor haar rekening komt dat [werknemer] op zaterdagen geen acht uur werkte. Uit het voorgaande volgt dat My Logistics gehouden was het loon over 40 uur te betalen, ook al werd minder uur dan 40 gewerkt. Daarmee is het loon niet onverschuldigd betaald zodat My Logistics niet bevoegd was om te verrekenen. Aan de verrekeningsverklaring komt daarom geen werking toe.
conclusie
3.31
Op grond van het voorgaande heeft [werknemer] recht op betaling van zaterdagtoeslag, waarbij de precieze omvang voor de periode 5 maart 2019 – 31 december 2019 door partijen nog moet worden toegelicht. Voor de periode 1 januari 2020 tot en met 31 maart 2021 gaat het hof uit van 26,1 zaterdaguren per maand waarover nog toeslag moet worden betaald. Voor de periode van 1 april 2021 tot en met 30 september 2021 zijn de overgelegde urenstaten en of die wel of niet zijn getekend door [werknemer] bepalend.
3.32
Het hof is zoals is overwogen in 3.23 van plan om een handschriftdeskundige te benoemen. Daarvoor wordt de heer ing. [deskundige] , verbonden aan het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau B.V. aan de Gronausestraat 710 – Unit 111 in Enschede voorgesteld.
3.33
De deskundige zal worden gevraagd om een onderzoek in te stellen en schriftelijk bericht uit te brengen over de volgende vragen:
  • Met welke mate van waarschijnlijkheid kunt u vaststellen of de handtekening op de urenstaten over de periode 1 april 2021 tot en met 30 september 2021, zoals overgelegd als productie 10 bij akte, van [werknemer] afkomstig zijn?
  • Geeft het onderzoek verder nog aanleiding tot nader onderzoek en/of opmerkingen die voor de beslissing van dit geschil van belang kunnen zijn?
3.34
Het te betalen voorschot voor de kosten van de handschriftdeskundige komt voor rekening van My Logistics. Wie uiteindelijk deze kosten zal moeten dragen hangt (mede) af van de uitkomst van het handschriftonderzoek.
wettelijke verhoging
3.35
Omdat My Logistics zaterdagtoeslag verschuldigd is passeert het hof het bezwaar dat zij naar voren heeft gebracht tegen de toegewezen wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW. Het hof komt de wettelijke verhoging van 15% (zoals de kantonrechter die heeft toegewezen) over de na te betalen zaterdagtoeslag ook redelijk voor.
beraad partijen
3.36
Het hof geeft partijen in overweging om op basis van wat hiervoor is geoordeeld en overwogen met elkaar in overleg te treden voor het bereiken van een minnelijke regeling. Gelet op het beloop van de vordering afgezet tegen de te verwachten kosten van een handschriftdeskundige lijkt het immers in ieders belang nu te onderzoeken of de kwestie kan worden geregeld.
3.37
De zaak zal daartoe worden aangehouden voor een termijn van vier weken, waarna beide partijen zich kunnen uitlaten over voortprocederen. Als wordt voortgeprocedeerd zal op de betreffende roldatum een akte moeten worden genomen waarin beide partijen zich kunnen uitlaten over het aantal uur dat uit productie 4 bij conclusie van antwoord (urenstaten 2019) volgt waarover zaterdagtoeslag betaald moet worden (3.20), over de voorgestelde deskundige en over de conceptvragen als geformuleerd in 3.33. Na het nemen van de aktes krijgen beide partijen de gelegenheid voor het nemen van een antwoordakte.

4.De beslissing

Het hof:
4.1
verwijst de zaak naar de rol van
18 november 2025voor een akte uitlating voortprocederen en, als partijen willen voortprocederen,
  • uitlating over het aantal uur dat uit productie 4 bij conclusie van antwoord (urenstaten 2019) volgt, waarover zaterdagtoeslag betaald moet worden,
  • uitlating over de door het hof voorgestelde deskundige. Als een partij gegronde bezwaren heeft tegen deze deskundige, dient zij een andere deskundige voor te stellen waarop de andere partij kan reageren en
  • uitlating over de conceptvragen voor de deskundige als opgenomen in 3.33;
4.2
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. G.A. Diebels, mr. A.A. van Rossum en mr. C. Hoogland, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2025.

Voetnoten

1.Artikel 7:655 lid 1 aanhef en onder i in combinatie met lid 3, eerste en vierde volzin BW (oud).
2.HR 20 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1281, rov. 3.2 - 3.3.
3.Artikel 4:3 lid 1 Arbeidstijdenwet.
4.HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:288.