In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 oktober 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 11 juli 2023. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) van € 926, die aan belanghebbende was opgelegd. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de Inspecteur handhaafde de aanslag in zijn uitspraak op bezwaar. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 15 oktober 2025 heeft belanghebbende betoogd dat de Inspecteur een onjuiste handelsinkoopwaarde heeft gehanteerd en dat er ten onrechte geen waardevermindering wegens schade is meegenomen. De Inspecteur betwistte dit en concludeerde tot ongegrondverklaring van het hoger beroep. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de gestelde schade en dat de naheffingsaanslag in stand blijft. Echter, het Hof erkende dat de rechtbank geen vergoeding voor immateriële schade had toegekend en besloot deze alsnog toe te kennen, omdat de redelijke termijn was overschreden. Het Hof veroordeelde de Staat tot betaling van € 500 aan immateriële schade en € 400 aan proceskosten voor het hoger beroep, evenals het griffierecht van € 548.