ECLI:NL:GHARL:2025:6889

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
21-004516-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling en stalking met oplegging van taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor mishandeling en belaging van zijn ex-partner. De feiten zijn als volgt: de verdachte heeft op 7 april 2024 de aangever, [slachtoffer], meerdere keren met kracht tegen het gezicht geslagen. Daarnaast heeft hij in de periode van 20 januari 2024 tot en met 6 april 2024 stelselmatig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde] door haar herhaaldelijk te benaderen via WhatsApp vanaf verschillende telefoonnummers, zich bij haar sportschool te bevinden en contact te leggen met haar vrienden en familie. Het hof heeft het noodweerverweer van de verdachte verworpen en oordeelt dat de gedragingen van de verdachte als belaging kunnen worden gekwalificeerd. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van drie jaren, alsook een taakstraf van tachtig uren, te vervangen door veertig dagen hechtenis. Tevens is de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding heeft geëist, toegewezen tot een bedrag van € 1.257,00, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij volledig toegewezen en de verdachte verplicht tot betaling van de schadevergoeding.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004516-24
Uitspraakdatum: 4 november 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 11 oktober 2024 met parketnummer 18-122480-24 in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren op [geboortedag] 1992 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 2 juni 2025 en 21 oktober 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde, met dien verstande dat ten aanzien van feit 2 als pleegperiode wordt aangemerkt de periode van 20 januari 2024 tot en met 3 april 2024;
  • veroordeling van verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest;
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] tot een bedrag van € 807,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het meer gevorderde.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overhandigd.
Verder heeft het hof kennisgenomen van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A. Faber, en de vertegenwoordiger van de benadeelde partij [benadeelde] , mevrouw [vertegenwoordiger] van Slachtofferhulp Nederland, hebben aangevoerd.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 11 oktober 2024, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf voor de duur van tachtig uren, te vervangen door veertig dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 807,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de benadeelde partij voor het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof komt in dit arrest tot een andere beslissing over het bewijs dan de politierechter. Het hof vernietigt daarom het vonnis en doet opnieuw recht.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 7 april 2024 te [pleegplaats] , [gemeente] [slachtoffer] heeft mishandeld door meerdere keren met kracht tegen het gezicht te slaan;
2.
hij in de periode van 20 januari 2024 tot en met 11 mei 2024 te [pleegplaats] , [gemeente] , althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde] , door
- meerdere keren en/of veelvuldig berichten te sturen via WhatsApp en social media vanaf verschillende telefoonnummers;
- zich meerdere keren bij de woning, de basisschool van haar zoon en de sportschool van die [benadeelde] te bevinden, en;
- meerdere keren contact te leggen met familieleden, vrienden en kennissen van die [benadeelde] ,
met het oogmerk die [benadeelde] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Ten aanzien van feit 2 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat een pleegperiode van 20 januari 2024 tot en met 3 april 2024 bewezen wordt verklaard.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de verdediging vrijspraak bepleit, omdat verdachte ontkent aangever [slachtoffer] tegen het gezicht te hebben geslagen. De verdediging stelt dat de aangifte van [slachtoffer] en de getuigenverklaring van [benadeelde] elkaar tegenspreken. Aan verdachte komt een beroep op noodweer toe, omdat aangever [slachtoffer] de agressor was en verdachte zich moest verdedigen.
Ook ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging vrijspraak bepleit, vanwege het ontbreken van opzet van verdachte. Verdachte heeft weliswaar diverse contacten gehad met aangeefster en een aantal van haar familieleden en kennissen, maar heeft hierbij niet de intentie gehad een inbreuk te maken op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Verder ontkent verdachte aangeefster berichten te hebben gestuurd vanaf andere telefoonnummers dan zijn eigen, te weten [telefoonnummer] De verdediging stelt dat de vanaf verdachtes eigen nummer gestuurde berichten niet voldoende stelselmatig en indringend zijn om te kunnen spreken van stalking.
Ten aanzien van het zich bevinden in de sportschool van aangeefster, stelt de verdediging dat uit de verklaring van de manager van de sportschool blijkt dat verdachte slechts incidenteel tegelijkertijd met aangeefster in de sportschool aanwezig was, waardoor geen sprake kan zijn van stalking.
Tot slot bevat het dossier volgens de verdediging onvoldoende bewijs voor het zich bevinden bij de woning van aangeefster en de school van haar zoontje.
Oordeel van het hof
Ten aanzien van feit 1
Het hof acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen op basis van de aangifte van [slachtoffer] en de getuigenverklaring van [benadeelde] . Het hof is van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer] en [benadeelde] niet wezenlijk van elkaar verschillen waar het betreft de gang van zaken voorafgaand aan de tenlastegelegde mishandeling, die er in de kern op neer komt dat verdachte kwam aanfietsen en de confrontatie zocht met de zich op straat bevindende [slachtoffer] en [benadeelde] . Uit hun verklaringen blijkt dat verdachte direct op [slachtoffer] en [benadeelde] af kwam en meteen begon met [slachtoffer] te slaan.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat verdachte de hem verweten gedraging niet heeft verricht in een situatie waarin voor hem de noodzaak bestond tot verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Het noodweerverweer wordt dan ook verworpen.
Ten aanzien van feit 2
Het hof stelt voorop dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b lid 1 van het Wetboek van Strafrecht van belang zijn de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer (HR 29 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5710 en HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3095).
Het hof stelt op grond van de tot het bewijs gebruikte bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte en aangeefster [benadeelde] hebben in de zomer van 2023 een kortstondige relatie gehad. Toen [benadeelde] in november 2023 ontdekte dat verdachte een gezin had in [land] , heeft zij de relatie met hem verbroken. Na de relatiebreuk hebben verdachte en [benadeelde] nog kort vriendschappelijk contact met elkaar gehad, maar [benadeelde] heeft verdachte in januari 2024 laten weten geen contact meer te willen.
Op 20 januari 2024 stuurde verdachte [benadeelde] berichten via WhatsApp. [benadeelde] heeft hierop herhaaldelijk aangegeven dat verdachte haar met rust moest laten. Verdachte negeerde deze boodschap en bleef berichten sturen over de relatiebreuk. Ook gaf hij aan dat [benadeelde] met haar afwijzing juist toenadering tot hem zocht, in plaats van afstand. Hij stuurde deze berichten vanaf het telefoonnummer [telefoonnummer] De volgende dag – op 21 januari 2024 – begon verdachte met hetzelfde telefoonnummer opnieuw een WhatsApp-gesprek met [benadeelde] waarin hij haar vertelde dat hij zich had aangemeld bij haar sportschool. [benadeelde] heeft verdachte die dag ook bij haar sportschool gezien. Het berichtenverkeer via WhatsApp ging die dag door en wederom gaf [benadeelde] herhaaldelijk aan dat verdachte moest stoppen contact met haar op te nemen. Op een gegeven moment blokkeerde [benadeelde] verdachte op dit telefoonnummer.
In de dagen daarop, tussen 22 januari 2024 en 2 februari 2024, was verdachte een aantal keer tegelijk met [benadeelde] in de sportschool aanwezig. [benadeelde] werd hier bang van en is vanaf 5 februari 2024 bij een andere locatie van de sportschool gaan sporten. Op 1 februari 2024 ontving [benadeelde] berichten van verdachte vanaf een nieuw telefoonnummer, te weten [telefoonnummer 1] .
Op 14 februari 2024 stuurde verdachte met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] via WhatsApp filmpjes naar [benadeelde] , waarin te zien is dat zijn kamer is versierd met ballonnen met de letters van de naam van [benadeelde] en met een rode roos op het bed. Ook stuurt hij berichten over Valentijnsdag en vertelt hij [benadeelde] hoeveel hij haar mist en van haar houdt. Op 18 februari 2024 stuurt verdachte met hetzelfde telefoonnummer WhatsApp-berichten naar de moeder van [benadeelde] , waarin hij spreekt over het onrecht dat [benadeelde] hem zou hebben aangedaan.
Naar aanleiding van de bovenstaande gebeurtenissen heeft [benadeelde] contact opgenomen met de politie en een stopgesprek aangevraagd. De politie heeft dit stopgesprek op 22 februari 2024 met verdachte gevoerd. Verdachte gaf tijdens dit gesprek aan te begrijpen dat hij geen contact meer mocht opnemen met [benadeelde] .
Na het stopgesprek heeft [benadeelde] enige tijd niets van verdachte gehoord. Echter, op 21 maart 2024 verscheen verdachte ongewenst met cadeautjes aan de voordeur van de moeder van [benadeelde] . Op 25 maart 2024 nam verdachte via WhatsApp weer contact op met [benadeelde] , ditmaal met het telefoonnummer [telefoonnummer 3] . In deze berichten vroeg hij [benadeelde] om met hem te trouwen. Op 6 april 2024 heeft verdachte een vriendin van [benadeelde] , [vriendin] , aangesproken en haar gevraagd of [benadeelde] een nieuwe relatie had.
Het hof is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van [benadeelde] zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer sprake is geweest. Ondanks het feit dat [benadeelde] op 20 januari 2024 herhaaldelijk heeft aangegeven dat verdachte haar met rust moest laten, heeft verdachte nog lange tijd op verschillende manieren contact gezocht met haar en haar omgeving. Daarbij heeft hij zich een aantal malen bediend van een nieuw telefoonnummer, daarmee haar wens dat het contact zou stoppen herhaaldelijk negerend. De wijze waarop verdachte [benadeelde] heeft benaderd, met name door vele (vaak lange) berichten waaruit zijn weigering de verbreking van de relatie te accepteren blijkt en waaruit hardnekkige volharding in zijn wens haar te willen blijven zien als liefdespartner spreekt, is indringend te noemen. Het voorgaande maakt het handelen van verdachte naar het oordeel van het hof wederrechtelijk, stelselmatig en opzettelijk.
De gedragingen van verdachte lijken na het stopgesprek op 22 februari 2024 in frequentie te zijn afgenomen. Toch konden deze gedragingen, in de context van de eerdere indringendheid van gedragingen en de gevolgen hiervan voor [benadeelde] , de eerder bij haar aangejaagde vrees aanwakkeren waardoor het aanjagen van deze vrees is gecontinueerd.
De verdediging stelt dat niet bewezen kan worden verklaard dat de telefoonnummers [telefoonnummer 1] , [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 3] van verdachte zijn. Het hof is van oordeel dat de strekking van de berichten die vanaf deze telefoonnummers aan [benadeelde] zijn gestuurd dermate overeenkomt met de berichten die zijn verzonden vanaf het telefoonnummer [telefoonnummer] , dat buiten redelijke twijfel vastgesteld kan worden dat verdachte ook met deze telefoonnummers contact heeft gezocht met [benadeelde] . Bovendien heeft verdachte bij de politie bekend een video te hebben gestuurd met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] . Het op pagina 35 van het dossier aangeduide telefoonnummer op naam van [naam 3] , [telefoonnummer 4] , kan ook zonder twijfel aan verdachte worden toegeschreven. In de screenshots van de berichten afkomstig van dit telefoonnummer blijkt dat de schrijver zich ‘ [verdachte] ’ noemt. De teksten die van dit nummer afkomstig zijn beschrijven onder meer dat de schrijver op de sportschool komt, aan de vriendin van [benadeelde] heeft gevraagd of zij ziek was (zo begrijpt het hof de tekst), dat hem gevraagd was of hij daar nieuw was en dat sinds hij zich daar inschreef al drie meisjes om zijn nummer vroegen. Het hof constateert dat deze gang van zaken precies overeen komt met de verklaring van [benadeelde] dat ze, juist vanwege de inschrijving van verdachte en de angst voor zijn aanwezigheid aldaar, de sportschool heeft verruild voor een andere.
Het hof is verder van oordeel dat, anders dan de verdediging heeft bepleit, het feit dat verdachte slechts incidenteel tegelijkertijd met [benadeelde] in de sportschool aanwezig was, niet afdoet aan de indringendheid hiervan. In de context van het grote aantal ongewenste berichten dat verdachte aan [benadeelde] heeft gestuurd, is zelfs de enkele boodschap dat hij zich bij dezelfde sportschool heeft ingeschreven en het feit dat verdachte [benadeelde] er daarmee van bewust heeft gemaakt dat hij bij haar sportschool aanwezig kan zijn, voldoende om onderdeel te zijn van het stalkingsgedrag. Verdachte heeft op deze manier de mogelijkheid voor zichzelf gecreëerd om fysieke nabijheid van [benadeelde] af te dwingen, zonder dat zij daar invloed op heeft.
Gelet op de voorgaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewijsmiddelen

De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
Feit 1
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 7 april 2024, opgenomen op pagina 6 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2024092070 d.d. 12 april 2024, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] :
Plaats delict: [adres] , [pleegplaats] , binnen de [gemeente] .
Op zondag 7 april 2024, omstreeks 13:20 uur liep ik samen met [benadeelde] op een brug in [pleegplaats] . Ik zag dat een man op een fiets recht op ons af kwam fietsen en we moesten uitwijken anders had hij ons geraakt. [benadeelde] zei direct tegen mij dat het haar stalker was en ik zag dat ze erg bang was. Ik zag dat de man recht op mij af kwam fietsen. De man ging staan en begon mij direct te slaan. Ik zag en voelde dat hij mij met kracht raakte op mijn gezicht. Hij sloeg mij meerdere keren met zijn vuist in het gezicht. Ik viel ook op de grond als gevolg van de klappen. Ik heb op dit moment last van mijn gezicht. Ik heb last van mijn neus welke pijn doet. Ook ben ik duizelig als gevolg van de mishandeling. Ik heb ook last van mijn gebit.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 7 april 2024, opgenomen op pagina 9 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [benadeelde] :
Ik keek zag de man op de fiets hard aan komen rijden. Op dat moment heb ik de man ook herkend als [verdachte](het hof begrijpt: [verdachte] )
, wonende aan de [woonadres] te [pleegplaats] . Ik zag dat [verdachte] voor mijn vriend stond en hem gelijk met de vuist begon te slaan. Ik zag dat hij diverse keren werd geslagen met de rechtervuist op het gezicht van mijn vriend.
Feit 2
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 8 april 2024, opgenomen op pagina 12 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2024092070 d.d. 12 april 2024, inhoudende de verklaring van [benadeelde] :
Plaats delict: (...) [pleegplaats] , binnen de [gemeente]Pleegdatum/tijd: tussen vrijdag 12 januari 2024 om 0:00 uur en maandag 8 april 2024 om 10:40 uur
Eind 2022, ik denk in december, leerde ik [verdachte] kennen. In de zomer van 2023 gingen we wat vaker met elkaar om en zagen we elkaar meestal iedere zaterdag. Dat was toen nog steeds vriendschappelijk. Tot een keer na het stappen in de zomer van 2023, toen zijn er intimiteiten tussen ons geweest. Hij is toen bij mij thuis geweest en ik later een keer bij hem. Daarna zijn we een paar keer intiem geweest, bij mij thuis en bij hem thuis. In november 2023 vertelde hij mij dat hij een vrouw en kind had in [land] . Ik heb toen tegen hem gezegd dat ik geen relatie met hem wilde, maar alleen nog vriendschappelijk met hem om wilde gaan.
Ik vond [verdachte] steeds opdringender worden en wilde me meer richten op mijn eigen toekomst. Dit was in januari 2024. Ik heb [verdachte] toen gezegd dat ik niet langer met hem wilde afspreken en dat hij getrouwd was met een vrouw in [land] .
In januari 2024 begon [verdachte] mij ook te stalken. Vanaf 12 januari 2024 begon hij zich nog meer op te dringen en mij berichten te sturen via WhatsApp, waarin hij aangaf te willen afspreken. Hierna heeft hij mij bijna elke dag berichten gestuurd. Ik heb hem telkens aangegeven geen interesse te hebben en geen contact meer te willen. (...)
Op 21 januari was ik erg bang geworden. Dit was omdat ik [verdachte] zag staan bij de sportschool waar ik sport. Dit is [sportschool] in [plaats 2] . [verdachte] stond buiten te wachten terwijl ik binnen aan het sporten was. Ik durfde niet naar buiten te gaan en heb lang gewacht voordat hij weg was en ik naar buiten durfde te komen. De dag erna, op 22 januari, zag ik dat hij weer buiten bij de sportschool stond. Ik was bang en heb gewacht tot hij weer weg was. Op 24 januari zag ik [verdachte] in de sportschool. Ik schrok erg. [verdachte] bleef de hele tijd in mijn buurt en zat mij continue te begluren. Op 2 februari was hij weer de hele tijd in de sportschool, op zoek naar mij. Op 5 februari ben ik bij een andere locatie van [sportschool] gaan sporten, namelijk in [plaats 1] . Dit omdat ik mij in [plaats 2] niet langer veilig voelde.
Op 14 februari, Valentijnsdag, stuurde hij mij filmpjes via WhatsApp. Dit stuurde hij weer met een ander telefoonnummer. De filmpjes waren gemaakt met TikTok. In de filmpjes laat hij zijn eigen huis zien, met ballonnen met de letters van mijn naam aan de muur en een rode roos op bed.
Ik heb ieder telefoonnummer van [verdachte] geblokkeerd en hem altijd genegeerd. Ik heb zelf geen contact met hem gezocht en hem geen aandacht gegeven. Op 18 februari heeft hij ook mijn moeder berichten gestuurd via WhatsApp. Hij schreef onder andere dat ik hem onrecht had aangedaan.
Op 22 februari heb ik weer contact gezocht met de politie, omdat ik mij niet veilig voelde. Ik heb toen een stopgesprek aangevraagd. Dit is door [wijkagent] gedaan. Hij heeft met [verdachte] gesproken. Daarna is het een hele tijd rustig geweest, tot 21 maart. Op die datum verscheen hij ongewenst aan de voordeur bij mijn moeder aan de [adres 2] in [plaats 2] . Hij bracht diverse cadeautjes, waaronder een deken, chocola en een ketting met mijn moeders naam [naam 1] gegraveerd in een hanger. Mijn broertje [naam 2] deed de deur open, waarna [verdachte] hem de cadeaus in zijn handen drukte en weer weg ging.
Vanaf 25 maart ontving ik weer berichten van [verdachte] met opnieuw een ander telefoonnummer. Hij vroeg daarin of ik akkoord ging dat ik met hem ging trouwen en dat hij van me hield. Ik heb na 25 maart geen berichten meer van hem ontvangen.
Op 6 april heeft hij een vriendin van mij, [vriendin] , aangesproken, die hij tegenkwam op straat in [plaats 2] . Hij vroeg haar toen waar ik was en of ik een nieuwe relatie had.
Ik ken [verdachte] als [verdachte] . Hij is 30 of 31 jaar oud. Hij woont op de [adres 1] in [plaats 2] . Ik heb meerdere telefoonnummers van hem,namelijk:- [telefoonnummer 1] ;- [telefoonnummer] ;- [telefoonnummer 2] ;
- [telefoonnummer 4] ;- [telefoonnummer 3] .
2. De verklaring van verdachte, afgelegd op de terechtzitting van het hof d.d. 21 oktober 2025, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven:
Het telefoonnummer dat eindigt op [eindcijfers telefoonnummer] is van mij.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen met bijlagen d.d. 12 april 2024, opgenomen op pagina 81 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van [verbalisant] :
Ik, verbalisant, kreeg 7 mailberichten met daarbij behorende data:
- hierbij de screenshots van de gesprekken op 01.02.2024. Bijlage: 4x screenshot, afbeelding 1, 2, 3 & 4 bijgevoegde fotobijlage;
- hierbij de screenshots van het whatsapp contact na stopgesprek. Maandag 25 maart 2024. Bijlage: 1 x screenshot, afbeelding 5 bijgevoegde fotobijlage. Bijlage: 5x screenshot, abeelding 6,7,8,9 & 10 bijgevoegde fotobijlage;
- dit zijn de screenshot met een nieuw nummer op Valentijnsdag, ik heb toen de video’s

van TikTok ook ontvangen. Bijlage: 4x screenshot, abeelding 11,12,13 & 14 bijgevoegde fotobijlage;

- hierbij de whatsapp gesprekken screenshots wat hij mijn moeder stuurde op 18.02.2024. Bijlage: 5x screenshot, abeelding 15,16,17, 18 & 19 bijgevoegde fotobijlage;
- hierbij de bij behorende screenshots waarin ik vanaf 20 januari duidelijk verzoek mij

met rust te laten. Bijlage: 15x screenshot, afbeelding 20 t/m 35 bijgevoegde fotobijlage.

Hierbij whatsapp gesprek ge-exporteerd waarin ik vanaf 20 januari duidelijk verzoek
mij met rust te laten:
“20-01-2024 18:30 - ?: Ik wordt helemaal gek van je
20-01-2024 18:30 - ?: Je laat mij niet 1 minuut met rust
20-01-2024 18:30 - ?: Als je doorgaat blokkeer ik je
20-01-2024 18:30 - [telefoonnummer] : ik ben niet gek
20-01-2024 18:30 - ?: Mooi
20-01-2024 18:30 - ?: Ik wil nu tijd voor mezelf
20-01-2024 18:30 - ?: Duidelijk?
20-01-2024 18:30 - [telefoonnummer] : Mijn woorden raken je, dus je wordt boos
20-01-2024 18:31 - [telefoonnummer] : Ik begreep niet wat je bedoelde
20-01-2024 18:31 - [telefoonnummer] : Wat wil je
20-01-2024 18:31 - [telefoonnummer] : null
20-01-2024 18:32 - ?: Laat me met rust
20-01-2024 19:14 - [telefoonnummer] : Je rent niet van me weg, je probeert me te
bereiken
20-01-2024 19:15 - [telefoonnummer] : Je rent voor jezelf weg, achtervolgt jezelf, waar
je aan lijdt is je zieke zelf
21-01-2024 12:18 - [telefoonnummer] : Hoi
21-01-2024 12:19 - [telefoonnummer] : Ik ben vandaag lid geworden van de sportschool
21-01-2024 14:52 - U hebt dit contact geblokkeerd. Tik om te deblokkeren."
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 april 2024, opgenomen op pagina 24 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van [verbalisant 2] :
Op dinsdag 9 april 2024 heb ik, verbalisant, na telefonisch contact met [benadeelde] , de
onder dit proces-verbaal vermelde aangever, afbeeldingen/screenshots ontvangen.
Foto 19
[telefoonnummer 4]
[naam 3]
Foto 20
Je vriendin vroeg of je ziek was. Ze zei nee.
Ik heb je gestuurd om je te vertellen dat als je de club(het hof begrijpt: sportschool)
vanwege mij hebt verlaten, dat dan niet moet doen. Ik verlaat de club als je me haat.
Foto 21
Sinds ik me inschreef in de sportschool vroegen drie meisjes om mijn nummer. Ze zeiden dat ik nieuw was en vroegen of ik Italiaans was.
Foto 24
Ik zou het leuk vinden als je op een dag naar me toe zou komen en het zou zeggen: [verdachte] , ik ben zwanger van jou.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 april 2024, opgenomen op pagina 75 van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van [verbalisant] met betrekking tot contact sportschool:
Op 10 april 2024 is telefonisch contact gelegd met Fitness centrum [sportschool] . Kort en zakelijk weergegeven blijkt:
Het klopt dat verdachte [verdachte] staat ingeschreven bij [sportschool] .Het [is] incidenteel voorgekomen dat zowel aangever [benadeelde] als [verdachte] gelijktijdig aanwezig waren.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 april 2024, opgenomen op pagina 70 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van [verbalisant 3] m.b.t. getuigenverhoor moeder aangeefster, [moeder aangeefster] :
Ik vroeg aan [moeder aangeefster] , of ik haar wat vragen mocht stellen over het contact tussen haar en [verdachte] . Ik hoorde [moeder aangeefster] zeggen dat ze hem kent als [verdachte] .
Op 21 maart 2024, logeerde mijn zoon een paar dagen bij mij. Ik stond net onder de douche toen de deurbel ging. Mijn zoon deed open, ik hoorde vanuit de douche dat het [verdachte] was die voor de deur stond. Ik riep toen naar mijn zoon dat hij de deur dicht moest gooien. Mijn zoon was niet op de hoogte van de situatie tussen [benadeelde] en [verdachte] en snapte er niets van. Hij vertelde mij dat [verdachte] met allerlei cadeaus op de stoep stond. Hij heeft de cadeaus dan ook aangenomen.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 april 2024, opgenomen op pagina 67 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van [verbalisant 3] m.b.t. getuigenverhoor vriendin aangeefster, [vriendin] :
Ik vroeg aan [vriendin] hoe het contact tussen haar en [verdachte] is verlopen. Ik hoorde [vriendin] zeggen dat ze [verdachte] , kent als [verdachte] .
Deze ontmoeting was zaterdag 6 april 2024. Ik was toen uit eten in [plaats] met mijn kinderen en een vriendin van mijn dochter. Toen we weer terug naar de auto liepen stond [verdachte] daar met zijn fiets. Hij zei, hallo [vriendin] en begon direct over [benadeelde] .

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 7 april 2024 te [pleegplaats] , [gemeente] , [slachtoffer] heeft mishandeld door deze meerdere keren met kracht tegen het gezicht te slaan;
2.
hij in de periode van 20 januari 2024 tot en met 6 april 2024 te [pleegplaats] , [gemeente] , althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde] , door
- meerdere keren en/of veelvuldig berichten te sturen via WhatsApp vanaf verschillende telefoonnummers;
- zich meerdere keren bij de sportschool van die [benadeelde] te bevinden, en;
- meerdere keren contact te leggen met familieleden, vrienden en kennissen van die [benadeelde] ,
met het oogmerk die [benadeelde] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
belaging.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling. Door aangever [slachtoffer] te mishandelen heeft verdachte hem pijn en letsel toegebracht en inbreuk gemaakt op zijn lichamelijke integriteit. Daarnaast heeft verdachte zich gedurende een periode van bijna drie maanden schuldig gemaakt aan belaging van zijn ex-partner. Na de relatiebreuk heeft verdachte [benadeelde] vanaf een reeks verschillende nummers veelvuldig en tegen haar uitdrukkelijke wil benaderd op WhatsApp, zich bevonden op haar sportschool en contact gezocht met (de directe omgeving van) [benadeelde] . Door zo te handelen heeft de verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde] en bij haar angstgevoelens teweeg gebracht.
Verdachte heeft, zowel bij de politie als ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep, de mishandeling ontkend en ten aanzien van de stalking een eigen versie van de feiten naar voren gebracht en ontkend tegen [benadeelde] ’s wil te hebben gehandeld. Ook heeft hij ontkend meerdere telefoonnummers te hebben gebruikt om [benadeelde] te benaderen. Verdachte laat hiermee zien geen inzicht te hebben in de ernst van zijn handelen. Het hof acht dit zorgelijk, temeer nu de vertegenwoordiger van [benadeelde] ter terechtzitting in hoger beroep namens haar heeft verklaard dat verdachte ook in het recente verleden via kennissen naar haar heeft geïnformeerd.
Het hof heeft bij de strafoplegging gelet op de inhoud van het verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 15 september 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Verder heeft het hof acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals hiervan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Gelet op de aard en ernst van de feiten en de hierboven beschreven omstandigheden, acht het hof het van belang verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Deze voorwaardelijke straf dient er uitdrukkelijk toe verdachte te waarschuwen en hem te weerhouden wederom een strafbaar feit te plegen. Daarnaast acht het hof oplegging van een taakstraf op zijn plaats.
Alles afwegende acht het hof de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden. Het hof legt daarnaast een taakstraf op voor de duur van tachtig uren, te vervangen door veertig dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.257,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 807,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Op de zitting in hoger beroep is gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden door het onder 2 bewezenverklaarde strafbare handelen van verdachte. Ten aanzien van de materiële schade, te weten de kosten voor het inschrijven bij een nieuwe sportschool, gaat het hof uit van de kosten zoals de benadeelde partij deze heeft gevorderd. De kosten zijn met een factuur onderbouwd.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt het hof als volgt.
Op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan onder meer een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in de persoon is aangetast. De vordering tot schadevergoeding is onderbouwd met een verklaring van de psycholoog van de benadeelde partij, waaruit blijkt dat zij naar aanleiding van het bewezenverklaarde posttraumatische stressstoornis-gerelateerde klachten heeft ontwikkeld welke haar beperken in haar dagelijks functioneren. De benadeelde partij heeft hiervoor behandeling nodig, waaronder EMDR-therapie. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat deze behandeling nog niet is afgerond.
Het hof leidt uit voorgaande af dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde handelen van verdachte in de persoon is aangetast, zodat de benadeelde partij op grond van artikel 6:106 lid 1 aanhef en onder b BW in aanmerking komt voor schadevergoeding.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar billijkheid schatten op een bedrag van € 1.200,00, waarbij is gelet op de ernst en de gevolgen van het bewezenverklaarde.
Verdachte is gehouden tot vergoeding van deze schade. De vordering wordt daarom toegewezen en vermeerderd met de wettelijke rente.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, legt het hof de schadevergoedingsmaatregel op.

Wetsartikelen

De straf is gebaseerd op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 285b en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden op het moment van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.257,00 (duizend tweehonderdzevenenvijftig euro) bestaande uit € 57,00 (zevenenvijftig euro) materiële schade en € 1.200,00 (duizend tweehonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.257,00 (duizend tweehonderdzevenenvijftig euro) bestaande uit € 57,00 (zevenenvijftig euro) materiële schade en € 1.200,00 (duizend tweehonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 22 (tweeëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 6 april 2024.
Aldus gewezen door
mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. F. van der Maden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G. Krist, griffier,
en op 4 november 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.