In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 2 mei 2023. De belanghebbende, een onderneming, had voor de tijdvakken december 2019 en januari 2020 belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) voldaan, maar maakte bezwaar tegen de voldoening. De inspecteur van de Belastingdienst heeft de voldoening op aangifte verminderd, maar de rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond. De belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij de inspecteur een verweerschrift indiende. Tijdens de zitting op 12 augustus 2025 zijn de gemachtigde van de belanghebbende en vertegenwoordigers van de inspecteur gehoord. De belanghebbende voerde aan dat de nationale rechters het Unierecht niet mogen uitleggen, maar het Hof oordeelde dat nationale rechters verplicht zijn om het Unierecht toe te passen. De belanghebbende stelde ook dat de bpm op basis van de CO2-uitstoot te hoog was geheven door de overgang van NEDC naar WLTP, maar het Hof volgde de rechtbank in haar oordeel dat de bewijslast voor belastingverminderende factoren op de belanghebbende rust. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de belanghebbende geen recht had op vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en beide partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad.