ECLI:NL:GHARL:2025:7072

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 november 2025
Publicatiedatum
11 november 2025
Zaaknummer
200.350.203/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing van verzoek tot horen van aanvullende getuigen in voorlopig getuigenverhoor

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vennootschap onder firma en haar vennoten tegen een afwijzende beslissing van de rechter-commissaris van de rechtbank Overijssel. De appellanten hebben verzocht om een voorlopig getuigenverhoor in het kader van een herverkaveling, waarbij zij menen dat er oneerlijke praktijken hebben plaatsgevonden. De rechtbank heeft hun verzoek om het horen van twee aanvullende getuigen afgewezen, wat hen heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan. Het hof heeft op 10 november 2025 uitspraak gedaan en heeft het verzoek tot het horen van één van de aanvullende getuigen toegewezen, terwijl het verzoek voor de andere getuige is afgewezen. Het hof heeft geoordeeld dat de appellanten ontvankelijk zijn in hun hoger beroep en dat de nieuwe wetgeving omtrent bewijsrecht niet van toepassing is op deze zaak, aangezien het verzoek voor de inwerkingtreding van de wet is ingediend. De Provincie Overijssel, als verweerster, is in de kosten van het hoger beroep veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.350.203/01
zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, 283320
beschikking van 10 november 2025
in de zaak van

1.de vennootschap onder firma [appellante1]

die is gevestigd in [vestigingsplaats] , en haar vennoten
a. [appellant2]
b. [appellant3]
c. [appellant4]
die allen wonen in [woonplaats]

2. [appellant5]

die woont in [woonplaats]

3. de maatschap [appellante6]

die is gevestigd in [vestigingsplaats] , en haar maten
a. [appellant7]
b. [appellant8]
c. [appellante9]
die allen wonen in [woonplaats]
die hoger beroep hebben ingesteld
en die bij de rechtbank optraden als verzoekers
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten] c.s.
advocaat: mr. R.M. van Opstal
tegen
Provincie Overijssel
die zetelt in Zwolle
verweerster in hoger beroep
en die bij de rechtbank ook optrad als verweerster
hierna:
de Provincie
advocaat: mr. J. de Roos

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellanten] c.s. hebben hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof (hierna: het hof) tegen de beschikking die de rechter-commissaris in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, op 7 november 2024 heeft gegeven. Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
- het beroepschrift;
- het verweerschrift;
- de mondelinge behandeling die op 29 september 2025 is gehouden, waarvan een verslag (proces-verbaal) is gemaakt.
1.2.
Hierna heeft het hof bepaald dat vandaag uitspraak zal worden gedaan.

2.De kern van de zaak

2.1.
[appellanten] c.s. zijn als landeigenaren betrokken geweest in de herverkaveling ‘Landinrichting [plaats1] ’ op grond van de Wet inrichting landelijk gebied (Wilg), verder aan te duiden als de ruilverkaveling. Zij hebben de rechtbank bij verzoekschrift van 4 juli 2022 verzocht een voorlopig getuigenverhoor te gelasten tot het horen van dertien getuigen. De achtergrond van dit verzoek is dat volgens [appellanten] c.s. bij de ruilverkaveling oneerlijke praktijken hebben plaatsgevonden, erin bestaande dat leden van de uitvoerings- en verkavelingscommissie welbewust in het ruilplan sommige grondeigenaren hebben bevoordeeld ten koste van andere grondeigenaren. [appellanten] c.s. willen aan de hand van het getuigenverhoor achterhalen of leden van de uitvoerings- en verkavelingscommissie (en daarmee de Provincie) onrechtmatig hebben gehandeld.
2.2.
De rechtbank heeft het verzoek in de beschikking van 21 oktober 2022 afgewezen, waarna [appellanten] c.s. hoger beroep hebben ingesteld bij dit hof. Daarbij hebben [appellanten] c.s. het aantal te horen getuigen beperkt tot acht. In de beschikking van 31 augustus 2023 heeft het hof het verzoek om vier getuigen te horen over ‘de kwestie [naam1] ’ toegewezen. Ten aanzien van twee andere getuigen heeft het hof bepaald dat het na het horen van deze vier getuigen aan de rechter-commissaris is om te beslissen of het horen van deze twee getuigen nodig is.
2.3.
Op 8 februari 2024, 15 mei 2024 en 23 september 2024 hebben getuigenverhoren plaatsgevonden, waarbij de in rov. 2.2. bedoelde zes getuigen zijn gehoord.
2.4.
Op 10 oktober 2024 hebben [appellanten] c.s. de rechter-commissaris van de rechtbank verzocht om nog twee aanvullende getuigen te mogen horen. Deze getuigen zijn wel in het oorspronkelijk verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor, maar niet in het beroepschrift tegen de afwijzende beslissing daarop opgenomen. In de beschikking van 7 november 2024 heeft de rechter-commissaris het verzoek afgewezen. Daartoe is overwogen dat, zo de beschikking die de rechtbank heeft gegeven ter uitvoering van de beschikking van het hof het horen van deze getuigen niet al uitsluit, het gewenste verhoor in strijd is met de goede procesorde dan wel dat [appellanten] c.s. daarbij onvoldoende belang hebben.
2.5.
[appellanten] c.s. komen in hoger beroep van deze beschikking.
2.6.
Het hof verklaart [appellanten] c.s. ontvankelijk in hun hoger beroep en wijst het verzoek tot het horen van één aanvullende getuige in het kader van het voorlopig getuigenverhoor toe. Het verzoek tot het horen van de andere aanvullende getuige wijst het hof af. Het hof licht dat hierna toe.

3.De toelichting op de beslissing van het hof

Op het instellen van hoger beroep is het oude bewijsrecht is van toepassing
3.1.
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellanten] c.s. tegen een afwijzende beslissing van de rechter-commissaris tot het horen van twee aanvullende getuigen in het kader van een voorlopig getuigenverhoor. De bestreden beschikking dateert van 7 november 2024 en het beroepschrift is op 21 januari 2025 ingediend.
3.2.
De Provincie stelt dat artikel 200 lid 2 Rv (nieuw) geldt, waarin is vastgelegd dat tegen een beslissing op een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor geen hogere voorziening openstaat, tenzij de rechter anders bepaalt. In dit geval heeft de rechter-commissaris in zijn beschikking geen hoger beroep opengesteld. Dit artikel is onderdeel van de Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht [1] , die op 1 januari 2025 in werking is getreden. Voor toepasselijkheid van dit nieuwe recht is volgens de Provincie niet bepalend of een beslissing waartegen een rechtsmiddel wordt ingesteld dateert van vóór of na 1 januari 2025, maar of het rechtsmiddel vóór of na 1 januari 2025 is aangewend.
3.3.
De Provincie baseert zich hierbij op het overgangsrecht van de Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht. In de overgangsbepaling artikel XIIA staat het volgende:
“Ten aanzien van de verdere behandeling door een rechtbank, een gerechtshof of de Hoge Raad van zaken die op de datum van inwerkingtreding van deze wet met een dagvaarding aanhangig zijn dan wel met een verzoekschrift zijn ingediend, blijft het recht zoals dat gold vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet van toepassing.”
Het overgangsrecht is in de loop van het wetgevingsproces geformuleerd. In de nota van wijziging is over artikel XIIA de volgende toelichting opgenomen:
“Op grond van deze bepaling gelden de artikelen van dit wetsvoorstel uitsluitend voor procedures die op of na de datum van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel bij de rechter aanhangig worden gemaakt. Het procesrecht zoals dat geldt vóór de inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing op alle bij de verschillende gerechten aanhangig gemaakte dagvaardingzaken dan wel ingediende verzoekschriften totdat de procedure in die instantie is beëindigd. Als de rechter op of na de datum van inwerkingtreding van deze wet uitspraak doet, is op een eventuele volgende instantie na het instellen van een rechtsmiddel tegen die uitspraak het nieuwe recht van toepassing.” [2]
3.4.
Uitgangspunt is dat de nieuwe wettelijke regeling geldt met ingang van 1 januari 2025. Artikel XIIA bepaalt dat op die regel (slechts) één uitzondering geldt voor, kort gezegd, de verdere behandeling door de instantie waar op 1 januari 2025 nog een ‘oud’ verzoek van toepassing was. Zoals Procureur-Generaal De Bock in haar conclusie van 12 september 2025 heeft vastgesteld is in dit artikel noch in de toelichting daarop in de nota van wijziging, geregeld wat er geldt ten aanzien van de mogelijkheid van het aanwenden van rechtsmiddelen tegen een beslissing die voor de datum van inwerkingtreding van de wet tot stand is gekomen. [3] Volgens de Procureur-Generaal moet daarom worden aangesloten bij de algemene uitgangspunten van de Overgangswet Nieuw BW (artikel 74). Daaruit volgt dat voor de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen en de modaliteiten hoe dat moet gebeuren en binnen welke termijn, het oude procesrecht blijft gelden.
3.5.
Het hof oordeelt daarom dat voor dit geval niet het geclausuleerde appelverbod van artikel 200 lid 2 Rv (nieuw) maar de vóór 1 januari 2025 geldende appelmogelijkheid van toepassing is.
[appellanten] c.s. zijn ontvankelijk in hun hoger beroep
3.6.
De Provincie betoogt dat in dat geval artikel 188 lid 2 Rv (oud) aan ontvankelijkheid van het hoger beroep van [appellanten] c.s. in de weg staat. Op grond van dat artikel kan alleen tegen een afwijzende beslissing op een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor een rechtsmiddel worden ingesteld. De beslissing van de rechter-commissaris is genomen ter uitvoering van een toewijzende beschikking tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor.
3.7.
Aan de orde is een afwijzende beslissing van de rechter-commissaris tot het horen van twee getuigen. Dit is een voor hoger beroep vatbare beslissing [4] en betreft geen uitvoerende beslissing van de rechter-commissaris die door het rechtsmiddelenverbod van artikel 188 lid 2 Rv (oud) wordt bestreken. Dit betekent dat [appellanten] c.s. ontvankelijk zijn in hun hoger beroep.
Inhoudelijke beoordeling
3.8.
De rechter-commissaris mag het verhoor van een getuige slechts weigeren ‘indien onder de gegeven omstandigheden de goede procesorde in verband met de bij zijn beslissing betrokken belangen zulks eist’. [5] De belangen die volgens de Hoge Raad een rol spelen bij de belangenafweging die de rechter in het kader van de goede procesorde moet maken, zijn onder meer het belang van de waarheidsvinding, het belang van een goede en doelmatige en voortvarende rechtspleging en belangen die meebrengen dat getuigen niet verplicht kunnen worden tot het beantwoorden van (bepaalde) vragen.
3.9.
Uit het hiervoor onder 2 weergegeven procedureverloop volgt dat op het verzoek van [appellanten] c.s. al meerdere getuigen over de ‘kwestie [naam1] ’ zijn gehoord. Op grond van de (na hoger beroep) toewijzende beschikking van de rechtbank van 20 september 2023 is het [appellanten] c.s. in eerste instantie toegestaan om vier getuigen te horen. Op verzoek van [appellanten] c.s. zijn toen de heren [naam2] , [naam3] , [naam4] en [appellant7] als getuige gehoord. Na afloop van die verhoren is de rechter-commissaris verzocht om de heren [naam5] en [naam6] als getuige te horen, wat door de rechter-commissaris is toegestaan.
3.10.
[appellanten] c.s. stellen thans dat zij recht en belang hebben om aanvullend de heren [naam7] sr. en [naam8] te horen.
Het verzoek tot het horen van [naam7] is niet toewijsbaar
3.11.
[appellanten] c.s. wensen [naam7] te horen over de afspraken die tussen hem en [naam4] (lid van de verkavelingscommissie) over de toedeling van gronden zijn gemaakt en wat de rol van [naam4] in de toedeling aan [naam7] is geweest. Dit gaat opnieuw over ‘de kwestie [naam1] ’ waarover [naam4] zelf en vijf andere getuigen al zijn gehoord. [appellanten] c.s. stellen dat de verklaring van [naam7] het functioneren van [naam4] in een nog ander daglicht kan plaatsen, dat op basis van die verklaring het functioneren van [naam4] binnen de VC nog beter beoordeeld kan worden en dat zij graag van [naam7] willen horen wat zijn visie op het verhaal is.
3.12.
[appellanten] c.s. hebben hiermee onvoldoende toegelicht hoe een bevraging van [naam7] - die inmiddels op hoge leeftijd is - kan bijdragen aan de feiten die zich reeds uit de verhoren hebben afgetekend. De ruilovereenkomst tussen [naam7] en [naam4] - met ontbindingsmogelijkheid - is neergelegd in een akte van 28 augustus 2013 die in de procedure is ingebracht. Het getuigenverhoor gaat niet over de uitleg van deze akte, maar over de vraag of [naam4] , als lid van de verkavelingscommissie, oneigenlijke druk heeft uitgeoefend om [naam7] te bevoordelen gelet op zijn eigen belang bij de ruilovereenkomst. Dat [appellanten] c.s. er belang bij hebben om [naam7] te horen om te voorkomen dat hij als getuige door de Provincie wordt opgeroepen, valt ook niet in te zien. Ter zitting in hoger beroep heeft de Provincie bovendien aangegeven dat zij niet voornemens is [naam7] als getuige in het kader van het voorlopig getuigenverhoor op te roepen.
3.13.
In deze omstandigheden is het verzoek om [naam7] te horen in strijd met de goede procesorde, gelet op het ontbrekend belang in het kader van de waarheidsvinding en het belang van de Provincie bij een goede, doelmatige en voortvarende rechtspleging.
Het verzoek tot het horen van Rijploeg is toewijsbaar
3.14.
De getuigenverklaringen die in het voorlopig getuigenverhoor zijn afgelegd, geven [appellanten] c.s. aanleiding te verzoeken om [naam8] , adviseur van de beide commissies namens het Kadaster, als getuige te horen. [appellanten] c.s. wensen hem te horen over wat met hem is besproken over ‘de kwestie [naam1] ’ en wat zijn betrokkenheid c.q. uitlatingen daarbij zijn geweest. Op basis van dit verhoor kunnen [appellanten] c.s. beoordelen of het door hen gestelde verwijt niet alleen [naam4] betreft in zijn hoedanigheid van lid van de verkavelingscommissie (en daarmee de provincie) maar daarnaast ook de uitvoeringscommissie.
3.15.
Het hof oordeelt dat niet uitgesloten kan worden dat het horen van [naam8] als getuige kan bijdragen aan het bewijs dat [appellanten] c.s. wensen te vergaren. Dat het hof in de beschikking van 31 augustus 2023 slechts een verhoor heeft toegestaan van een select aantal getuigen en over een afgebakende kwestie, levert geen grond op voor afwijzing van het verzoek om deze getuige te mogen horen. De vraag om [naam8] als getuige te horen lag niet voor aan het hof. Bovendien beschikte het hof bij het geven van die beschikking niet over informatie die nu beschikbaar is en heeft deze dus ook niet kunnen meewegen bij zijn beslissing. Het verzoek om [naam8] te horen is ook overigens niet in strijd met de goede procesorde.
Conclusie
3.16.
Het hof zal de beschikking van de rechter-commissaris van 7 november 2024 vernietigen en het verzoek tot het horen van [naam8] toewijzen en het horen van [naam7] afwijzen. Het hof zal de zaak ter verdere afdoening terugverwijzen naar de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle.
3.17.
Het hoger beroep slaagt gedeeltelijk. Aangezien de Provincie als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij dient te worden aangemerkt, zal het hof de Provincie in de kosten van het hoger beroep veroordelen.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
vernietigt de beschikking van de rechter-commissaris van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 7 november 2024 en beslist als volgt:
wijst het verzoek van [appellanten] c.s. tot het horen van de heer [naam8] als getuige in het kader van het voorlopig getuigenverhoor toe;
4.2.
veroordeelt de Provincie tot betaling van de volgende proceskosten van [appellanten] c.s. in hoger beroep:
€ 827 aan griffierecht
€ 2.428 aan salaris van de advocaat van [appellanten] c.s. (2 procespunten x appeltarief II)
en verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
verwijst de zaak terug naar de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, ter verdere afdoening;
4.4.
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M. Willemse, J.H. Kuiper en E.F. Groot, en is in het openbaar uitgesproken op 10 november 2025.

Voetnoten

1.Wet van 6 maart 2024 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enige andere wetten in verband met de vereenvoudiging en modernisering van het bewijsrecht, Staatsblad 2024, 62.
2.Kamerstukken II 2021-2022, 35 498, nr. 7, p. 3.
3.Rov. 6.15, ECLI:NL:PHR:2025:996.
4.HR 16 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU3922 ( [naam9] /Cyrte).
5.Zie noot 4.