Uitspraak
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep van 12 juni 2024
- de memorie van grieven
- de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep
- het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 2 april 2025 is gehouden
2.De kern van de zaak
3.De toelichting op de beslissing van het hof
(€ 2.188,06 bruto).
hem of haar geen feiten en omstandigheden bekend zijn die erop wijzen dat het huidige genietingsmoment, dat op basis van het tijdstip van betalen in de maand januari 2021 ligt, niet juist zou zijn”. Hij deed dit in reactie op het verzoek van [geïntimeerde] in maart 2024 om het belastbaar loon van [appellante] ambtshalve te corrigeren in de zin dat het tijdvak waarin de eindafrekening is verloond wordt vervroegd in verband met de invloed die het heeft op de berekeningswijze van de uitkering van het Uwv.
opgebouwdevakantiegeld en het
opgebouwde“arbeidsvoorwaardenbedrag” (waaronder bijvoorbeeld een eindejaarsuitkering valt) meeneemt (zie art. 12e van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (hierna: het Dagloonbesluit)). Dat de betaling van het door [appellante] opgebouwde vakantiegeld en eindejaarsuitkering pas in 2021 plaatsvond, zou dus voor de berekening van het Uwv niet uit hebben moeten maken voor zover het gaat om de opbouw van deze vergoedingen over al in 2020 verloonde uren (die uren zouden bij het Uwv namelijk bekend moeten zijn). Of het Uwv dit inderdaad correct heeft gedaan, kan het hof niet nagaan omdat de berekeningen van het Uwv niet zijn overgelegd. Maar voor zover dat niet het geval is, had het op de weg van [appellante] gelegen om formeel bezwaar te maken tegen deze beschikkingen van het Uwv waarbij het dagloon is vastgesteld. Dat zij dat heeft gedaan, is gesteld noch gebleken.