ECLI:NL:GHARL:2025:7387

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 november 2025
Publicatiedatum
24 november 2025
Zaaknummer
200.344.609/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Distributieovereenkomst en rectificatie van eisende partij in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen A.P. Machinebouw B.V. (APM) en een vennootschap naar Pools recht, die in eerste instantie als eisende partij optrad. De procedure betreft een distributieovereenkomst waarin APM wordt verweten dat zij een exclusiviteitsbeding heeft geschonden door grondverzetmachines aan derden te leveren zonder tussenkomst van de eisende partij. De rechtbank had eerder een rectificatie van de eisende partij toegestaan, maar het hof oordeelt dat deze rectificatie niet toelaatbaar is, omdat dit zou neerkomen op een ontoelaatbare vervanging van de eisende partij. Het hof stelt vast dat de procedure is gestart door de verkeerde partij en dat de rectificatie niet tijdig heeft plaatsgevonden. Hierdoor worden de vorderingen van de vennootschap naar Pools recht afgewezen. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en verklaart dat de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld door beslag te leggen op de vermogensbestanddelen van APM. APM wordt in het gelijk gesteld en krijgt de proceskosten vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.344.609/01
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, 567255
arrest van 18 november 2025
in de zaak van
A.P. Machinebouw B.V.,
die is gevestigd in Emmeloord,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en als eiseres in voorwaardelijke reconventie,
hierna:
APM,
advocaat: mr. C. Geffroy te Heerenveen,
tegen
de vennootschap naar Pools recht
[geïntimeerde], na rectificatie de eenmanszaak naar Pools recht
[geïntimeerde]van
[geïntimeerde],
die zaak doet in [woonplaats1] , Polen,
en bij de rechtbank optrad als eisende partij in conventie en als verwerende partij in voorwaardelijke reconventie,
advocaat: mr. D.R. Wesselink te Alkmaar.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Eerder is in deze zaak op 18 februari 2025 een incidenteel arrest gewezen. Daarna is een memorie van antwoord genomen. Vervolgens heeft op 1 oktober 2025 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

APM wordt verweten dat zij een distributieovereenkomst met daarin een exclusiviteitsbeding heeft geschonden door buiten [geïntimeerde] om grondverzetmachines te leveren aan derden. De op dat verwijt gebaseerde procedure is echter gestart door de verkeerde partij. Anders dan de rechtbank, is het hof van oordeel dat in dit geval een rectificatie van de aanduiding van de eisende partij niet is toegestaan omdat dat neerkomt op een ontoelaatbare vervanging van de ene bestaande (rechts)persoon door een andere bestaande (rechts)persoon. Dat zal worden toegelicht na de beschrijving van wat er is gebeurd en van de vorderingen.
3.
De vaststaande feiten
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
3.1
APM ontwikkelt en bouwt (grondverzet)machines voor de agrarische sector en voor de weg- en waterbouw. [naam1] is (indirect) bestuurder van APM (hierna: [naam1] ).
3.2
[geïntimeerde] drijft onder de naam [geïntimeerde] een eenmanszaak die zich onder meer bezighoudt met het verhandelen van de machines van APM in Polen (hierna ook: [geïntimeerde] ).
3.3
[geïntimeerde] stelt dat op 11 september 2007 een Alleenverkoopovereenkomst (hierna: de Avo) is overeengekomen met APM. In de Avo is onder meer een exclusiviteitsbeding opgenomen (hierna: het exclusiviteitsbeding):
Artikel 1 Exclusiviteitsrechten en rayon
1.1
[geïntimeerde] zal met ingang van 11 september 2007 optreden als dealer met exclusiviteitsrechten voor [APM] in het lid 4 genoemde gebied.
1.2 [
APM] verbindt zich jegens [geïntimeerde] om tijdens de duur van deze overeenkomst in het in lid 4 genoemde gebied geen andere dealers te zullen aanstellen en zelf niet anders dan door tussenkomst van [geïntimeerde] (...) in het lid 4 genoemde gebied haar producten te zullen verkopen.
(...)
1.4
Het gebied van [geïntimeerde] omvat Polen. De exclusiviteitsrechten van [geïntimeerde] strekken zich uit tot alle aspirant-kopers, die wonen of wier hoofdbedrijf gevestigd is in genoemd gebied.
3.4
In november 2018 hebben [naam1] en [geïntimeerde] de vennootschap naar Pools recht [naam5] .” (hierna: [naam3] ) opgericht, die in januari 2019 in het handelsregister in Polen is ingeschreven. [naam1] en [geïntimeerde] waren ieder voor 40% aandeelhouder van [naam3] . De heer [naam4] (hierna: [naam4] ) bezit de overige 20%. [naam1] is de bestuurder van [naam3] .
3.5
[naam3] heeft op 24 juni 2019 met TopCon Europe Positioning B.V. een distributieovereenkomst gesloten op basis waarvan [naam3] haar (GPS-)positionerings-apparatuur en -producten is gaan verkopen.
3.6
In of omstreeks 2020 heeft [geïntimeerde] de vennootschap naar Pools recht [naam5] (afgekort: [naam5] ; hierna ook: [naam5] ) opgericht.
3.7
In een mailbericht van 10 maart 2020 heeft [geïntimeerde] aan [naam1] gevraagd
‘het kontract tussen AP Machinebouw en [naam5] [te] veranderen naar (…) [naam5] ’.
3.8
Tussen APM ( [naam1] ) en [geïntimeerde] zijn daarna mailberichten uitgewisseld over onder meer het sluiten van een (nieuwe) distributieovereenkomst. In een mailbericht van 4 mei 2020 aan [naam1] schrijft [geïntimeerde] onder meer:
Ik blijf bij mijn standpunt dat [naam5] de hoofdimporteur blijft voor AP grondverzetmachines, wij kunnen een overeenkomst maken, echter deze keer via een ondertekend kontract tussen AP Machinebouw en [ [naam5] ] dat [naam5] bij [ [naam5] ] grondverzetmachines kan aankopen, de goederen worden verkocht aan [naam5] met een 5% winstmarge.
3.9
De door [geïntimeerde] ingeschakelde Poolse advocaat heeft zich in een mailbericht van 28 december 2021 “acting on behalf of [geïntimeerde] ” beroepen op de Avo, waarna [naam1] op 18 januari 2022 onder meer antwoordt:
-1- I might be wrong, but this contract was never signed by me. If you can produce, what surprise me, please do.
(…)
I hope you understand that we did not breach the contract, because it did not exist. Furthermore you can inform your client that we will not supply hem anymore, especially because of the action taking through you. We do not like to do business this way.
3.1
De door “ [geïntimeerde] ” ingeschakelde Belgische advocaat heeft zich in een brief van 18 januari 2022 eveneens beroepen op de Avo en APM onder meer gesommeerd over te gaan tot levering van een op 19 november 2021 geplaatste en bevestigde order voor een machine.
3.11
[geïntimeerde] heeft zijn aandelen in AP-MC, die hij heeft verworven voor ZL. 40.000 op 21 april 2023 verkocht aan [naam1] en [naam4] voor ZL. 200.000,-.
3.12
[naam3] heeft zich in Polen ook bezig gehouden met de (ver)koop van machines van APM. Hierdoor heeft APM volgens [geïntimeerde] het in de Avo opgenomen exclusiviteitsbeding geschonden.
3.13
De vennootschap naar Pools recht [naam5] heeft in november 2023 ten laste van APM conservatoir beslag onder de bank van APM doen leggen.

4.Het geschil en de beslissing van de rechtbank

4.1 “
“De vennootschap naar Pools recht [geïntimeerde] ” heeft bij de rechtbank gevorderd:
een verklaring voor recht dat APM tekort is geschoten in de nakoming van de Avo en een veroordeling van APM de inbreuk op de Avo per direct te staken op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag;
de ontbinding van de koopovereenkomst tussen APM en [naam5] tot levering van de machine als bedoeld in 2.16 e.v. (lees: 2.17 e.v.; hof) van de dagvaarding;
de veroordeling van APM tot betaling van:
€ 375.241,81, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2019;
€ 5.201,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 januari 2022
een schadevergoeding nader op te maken bij staat, voor de schade die het gevolg is van het kwijtraken van Inter Import Export als klant van [geïntimeerde] ;
met veroordeling van APM in de kosten van de procedure, een vergoeding voor beslag- en nakosten en vergoeding voor buitengerechtelijke kosten van € 6.775,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf twee weken na het vonnis.
4.2
In reconventie, onder de voorwaarde dat alle vorderingen worden afgewezen, heeft APM gevorderd te verklaren voor recht dat “de vennootschap naar Pools recht [geïntimeerde] ” onrechtmatig heeft gehandeld door beslag te leggen op de vermogensbestanddelen van APM en dat zij gehouden is alle als gevolg daarvan ontstane schade aan APM te vergoeden, met veroordeling van “de vennootschap naar Pools recht [geïntimeerde] ” die schade te vergoeden, nader op te maken bij staat, met haar veroordeling in de proceskosten.
4.3
In de conclusie van antwoord in reconventie is verzocht de partijaanduiding “de vennootschap naar Pools recht [geïntimeerde] ” te rectificeren en daarvoor te lezen “ [geïntimeerde] , de eenmanszaak naar Pools recht van de heer [geïntimeerde] ”.
4.4
De rechtbank heeft in haar vonnis van 24 juli 2024 [1] de verzochte rectificatie toegestaan en verder voor recht verklaard dat APM tekortgeschoten is in de nakoming van de Avo, de (koop)overeenkomst tussen partijen tot levering van de machine als bedoeld in 2.17 van de dagvaarding en APM veroordeeld tot betaling van € 341.382,36, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2029, en € 5.201,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 januari 2022. APM is verder veroordeeld in de proceskosten, de beslag- en nakosten daaronder begrepen. Tot slot is de griffier opgedragen het teveel aan [geïntimeerde] berekende griffierecht van € 3.460 terug te betalen. Wat meer of anders is gevorderd, is afgewezen.
4.5
De bedoeling van het hoger beroep van APM is dat de toegewezen vorderingen alsnog worden afgewezen, dat de tegenvorderingen van APM alsnog worden toegewezen en dat aan haar wordt terugbetaald wat zij op basis van het vonnis heeft betaald, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van betaling.

5.Het oordeel van het hof

Bevoegdheid en toepasselijk recht
5.1
Omdat [geïntimeerde] in Polen woont dan wel de vennootschap naar Pools recht [geïntimeerde] in Polen is gevestigd, heeft deze zaak een internationaal karakter. De rechtbank heeft terecht aan de Brussel I-bis verordening [2] getoetst en geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is omdat APM in Nederland is gevestigd (artikel 4). Deze bevoegdheid duurt voort in hoger beroep. Voor de tegenvordering van APM geldt dat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om daar kennis van te nemen, volgt uit artikel 8 lid 3 van dezelfde Verordening. De Nederlandse rechter is daarmee bevoegd.
5.2
Tegen de vaststelling van de rechtbank dat op dit geschil Nederlands recht van toepassing is, hebben de partijen geen bezwaar gericht. Partijen hebben ook zelf Nederlandse wetsartikelen ingeroepen. Het hof is met partijen van oordeel dat het Nederlands recht hier van toepassing is en het zal de zaak dan ook naar Nederlands recht beoordelen.
Geen rectificatie van de partijaanduiding
5.3
Met haar derde grief komt APM op tegen het oordeel van de rechtbank dat de voor de eisende partij gebruikte aanduiding van “de vennootschap naar Pools recht [geïntimeerde] ” vatbaar was voor rectificatie en dat daarvoor in de plaats “ [geïntimeerde] , de eenmanszaak naar Pools recht van de heer [geïntimeerde] ” gelezen kan worden.
5.4
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad in dagvaardingszaken kan een vergissing in de partijaanduiding door een rectificatie worden hersteld indien (a) de vergissing onder de gegeven omstandigheden voor de processuele wederpartij kenbaar was, (b) de wederpartij door de vergissing en de rectificatie daarvan niet is benadeeld of in haar verdediging geschaad, en (c) de rectificatie tijdig heeft plaatsgevonden. [3] Met herstel van louter formele fouten mogen in de regel geen materiële belangen van de wederpartij worden geschaad. [4] Een en ander vloeit voort uit het belang van een juiste vermelding van de juiste naam van de eisende partij. De andere partij moet immers weten tegen welke partij zij zich heeft te verweren en op welke partij zij een eventuele proceskostenveroordeling kan verhalen. Een rectificatie is in ieder geval niet toelaatbaar wanneer dat ertoe zou leiden dat een wijziging plaatsvindt in de identiteit of hoedanigheid van de partij die de vordering heeft ingesteld. [5] Het hof gaat – in lijn met het debat van partijen daarover – ervan uit dat genoemde maatstaf van overeenkomstige toepassing is in procedures in eerste aanleg.
5.5
De gevraagde rectificatie steunt op de stelling dat daarmee buiten twijfel kan worden gesteld dat de eisende partij de heer [geïntimeerde] is, die met zijn eenmanszaak naar Pools recht [geïntimeerde] met APM heeft gehandeld. APM voert aan dat de procedure bij de rechtbank aanhangig is gemaakt door een andere bestaande partij, de vennootschap naar Pools recht [naam5] (ofwel [naam5] ).
5.6
Beantwoording van de vraag wie als eisende partij optreedt, vergt uitleg van het exploot waarmee de procedure is gestart. Op de uitleg daarvan zijn ingevolge artikel 3:59 BW de artikelen 3:33 en 3:35 BW van overeenkomstige toepassing. [6] In zijn arrest van 22 oktober 2004 heeft de Hoge Raad benadrukt dat in verband met de aard van zo’n exploot en de belangen van de wederpartij, strenge eisen moeten worden gesteld aan de duidelijkheid van de formulering van het exploot en meer in het bijzonder aan de omschrijving van de identiteit en de hoedanigheid van degene op wiens verzoek het wordt uitgebracht. Indien het gaat om uitleg van een appelexploot dient, volgens de Hoge Raad, de rechter die heeft te beoordelen of aan de zojuist bedoelde strenge eisen is voldaan, in zijn oordeel mede te betrekken op welke wijze de identiteit en de hoedanigheid van appellant in de door deze in eerste aanleg in het geding gebrachte processtukken is omschreven, hoe de processuele wederpartij daarop heeft gereageerd en welke omschrijving de rechter in eerste aanleg van die hoedanigheid en identiteit in zijn bestreden vonnis(sen) heeft gegeven. Daarmee staat naar het oordeel van het hof bij deze beoordeling de vraag centraal wat betrokkenen hebben begrepen of redelijkerwijs hadden moeten begrijpen.
5.7
Het hof stelt vast dat de inleidende dagvaarding is uitgebracht op verzoek van “de vennootschap naar Pools recht [geïntimeerde] ” waarover wordt vermeld dat die gevestigd is en kantoor houdt in Polen. Deze entiteit is – net als APM – vervolgens in randnummer 1.1 van deze dagvaarding aangeduid als een vennootschap, waarna in randnummer 1.3 ook [naam5] (zie 3.4) is aangeduid als een vennootschap. In randnummer 2.1 is vervolgens de heer [geïntimeerde] genoemd als bestuurder van “ [geïntimeerde] ”. In randnummer 2.20 is verwezen naar het conservatoir derdenbeslag dat op verzoek van “de vennootschap naar Pools recht [geïntimeerde] ” ten laste van APM is gelegd. In de bijgevoegde beslagstukken, met name in het verzoekschrift, is voor verzoeker dezelfde naam en overige gegevens vermeld en is de heer [geïntimeerde] wederom geduid als de bestuurder van verzoeker. Zowel in verzoekschrift als in de inleidende dagvaarding is naar de eisende partij verwezen met “haar” en niet met “zijn” of “hem”. Al deze bewoordingen wijzen erop dat een rechtspersoon optreedt als eisende partij en niet een natuurlijk (mannelijk) persoon, die handelt als eenmanszaak. Dat in de gebruikte aanduiding van “de vennootschap naar Pools recht [geïntimeerde] ” de toevoeging “ [naam5] .” (wat het equivalent is van “B.V.”) ontbreekt, dwingt niet tot een andere conclusie.
5.8
Uit de in de procedure ingenomen stellingen blijkt verder dat APM gemotiveerd betwist de gestelde alleenverkoopovereenkomst te zijn aangegaan, terwijl blijkt dat [geïntimeerde] in maart 2020 aan APM heeft gevraagd (zie 3.7) het contract over te zetten naar zijn vennootschap naar Pools recht [naam5] . Tijdens de mondelinge behandelingen bij de rechtbank en bij het hof is verder gebleken dat APM in ieder geval in 2020 op verzoek daartoe, gedurende een aantal maanden de facturen voor haar leveringen naar de vennootschap [naam5] heeft gezonden en die ook betaald heeft gekregen. Nadat over de alleenverkoopovereenkomst discussie is ontstaan, heeft de eerste door [geïntimeerde] ingeschakelde advocaat wel tegenover APM gesteld voor (de eenmanszaak van) [geïntimeerde] op te treden (zie 3.9) maar de opvolgende advocaat van [geïntimeerde] heeft het tegenover APM gelaten bij de enkele vermelding dat hij optrad namens “ [geïntimeerde] ” (zie 3.10) zonder duidelijk te maken dat daarmee de eenmanszaak van [geïntimeerde] werd bedoeld of diens vennootschap met dezelfde naam.
5.9
APM heeft bij haar conclusie van antwoord ook specifiek verweer gevoerd tegen de uit de dagvaarding af te leiden veronderstelling dat de vennootschap naar Pools recht [geïntimeerde] haar contractuele wederpartij zou zijn en betoogd dat die entiteit ‘aantoonbaar geen vordering heeft’. Pas in reactie op dat verweer en de in verband daarmee door APM ingestelde tegenvordering – en daarmee een half jaar na het uitbrengen van de inleidende dagvaarding – is verzocht om rectificatie. Met het voorgaande kan niet tot de conclusie worden gekomen dat voor APM kenbaar was dat bij vergissing in de inleidende dagvaarding alleen een onjuiste naam was gebruikt en dat aan de eis van tijdige rectificatie is voldaan.
5.1
Het hof is voorts van oordeel dat APM door bedoelde handelwijze wordt benadeeld en/of in haar verweer wordt geschaad.
Zoals overwogen, heeft APM een aanzienlijk deel van haar verweer tegen de vordering gericht tegen de hoedanigheid/gerechtigdheid van de eisende partij. Nadat de rechtbank de rectificatie heeft toegewezen, is APM niet in de gelegenheid gesteld haar stellingen daar (eventueel) op aan te passen dan wel aan te vullen en is het geschil vervolgens inhoudelijk beoordeeld, resulterend in het vonnis van 24 juli 2024.
Verder is door de aanpassing van de partijaanduiding in de dagvaardingsprocedure het conservatoir derdenbeslag als het ware ‘in de lucht komen te hangen’. De rectificatie in de dagvaardingsprocedure kan immers niet geacht worden zich uit te strekken tot een andere, afzonderlijke (verzoekschrift)procedure, die met het op 31 oktober 2023 door de voorzieningenrechter van de rechtbank gegeven verlof aan “de vennootschap naar Pools recht [geïntimeerde] ” al was afgerond. Een en ander de roept de vraag op of daarmee alsnog de termijn voor het instellen van de hoofdzaak ex artikel 700 lid 3 Rv van in dit geval dertig dagen is overschreden en daarmee het beslag niet al van rechtswege is vervallen. De eis in de hoofdzaak moet immers aansluiten bij de vordering ter verzekering waarvan beslag is gelegd, wat in beginsel niet het geval is als een andere bestaande entiteit dan die het beslagverlof heeft verkregen, de vordering in rechte vervolgt. De rechtsonzekerheid daarover draagt in dit geval bij aan de ontoelaatbaarheid van het wijzigen van de partijaanduiding. Onmiskenbaar is dat APM in haar belangen wordt geraakt als zij wordt beslagen door een andere, bestaande partij dan de partij die stelt een vordering op APM te hebben.
5.11
Gezien al het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat de rectificatie van de partijaanduiding “de vennootschap naar Pools recht [geïntimeerde] ” in de dagvaarding en de vervanging daarvan door “ [geïntimeerde] , de eenmanszaak naar Pools recht van de heer [geïntimeerde] ” geen toelaatbaar middel is om de partijaanduiding te herstellen omdat dat zou neerkomen op een ontoelaatbare wissel gaandeweg de procedure van de ene bestaande partij (de vennootschap naar Pools recht) voor de andere (de heer [geïntimeerde] als natuurlijk persoon). Bij een en ander heeft het hof verder betrokken dat de onjuiste aanduiding van de eisende partij in een procedure bij de rechtbank eenvoudig had kunnen worden hersteld door opnieuw, maar dan door de juiste partij, te dagvaarden. Het in dat verband door APM opgeworpen bezwaar (grief) tegen het vonnis slaagt daarmee.
5.12
Een en ander leidt ertoe dat de vennootschap naar Pools recht [geïntimeerde] als onjuiste partij, want onbetwist niet de contractuele wederpartij bij de gestelde alleenverkoopovereenkomst, APM op schending van die overeenkomst heeft aangesproken. Gesteld noch gebleken is dat die vennootschap op andere wijze vorderingsgerechtigd is geworden, zodat de vorderingen zullen worden afgewezen. [7]
5.13
Het voorgaande betekent dat de andere bezwaren (grieven) van APM tegen het vonnis van 24 juli 2024 en het daarover door partijen gevoerde debat bij gebrek aan belang daarbij onbesproken zal worden gelaten. Dat APM en [geïntimeerde] behoefte hebben aan duidelijkheid over wat hen verdeeld houdt, is begrijpelijk, maar kan dat niet anders maken.
De tegenvordering van APM
5.14
Op de beslaglegger rust een risicoaansprakelijkheid voor de gevolgen van het door hem gelegde beslag indien de vordering waarvoor beslag is gelegd ongegrond is. [8] Daarvan is in dit geval sprake. De vordering van de vennootschap naar Pools recht [geïntimeerde] tot zekerheid waarvoor zij conservatoir beslag heeft laten leggen onder de bank van APM is, gelet op het voorgaande, geheel ongegrond. Zij heeft daarom door het leggen van het beslag onrechtmatig gehandeld en is aansprakelijk voor de daardoor ontstane schade. De in dat verband gevorderde verklaring voor recht is daarmee alsnog toewijsbaar.
5.15
De mogelijkheid dat APM door deze beslaglegging schade heeft geleden of zal lijden, is voldoende aannemelijk. De gevraagde verwijzing naar de schadestaatprocedure is daarmee eveneens toewijsbaar. Of daadwerkelijk schade is geleden, staat hiermee nog niet vast. Het is aan de rechter in de schadestaatprocedure – in het geval dat die daadwerkelijk wordt gevoerd – om daarover een beslissing te geven aan de hand van de in de schadestaat betrokken stellingen.
De conclusie
5.16
Het hoger beroep slaagt. Omdat de vordering van de vennootschap naar Pools recht [geïntimeerde] alsnog zal worden afgewezen en de tegenvordering van APM alsnog zal worden toegewezen, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten zowel in hoger beroep, die van het incident daaronder begrepen, als bij de rechtbank veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [9]
5.17
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).
5.18
De door APM gevorderde terugbetaling van wat zij op basis van het vonnis van 24 juli 2024 heeft betaald, zal eveneens worden toegewezen.

6.De beslissing

Het hof:
6.1
vernietigt het vonnis van de rechtbank in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 24 juli 2024 en beslist opnieuw als volgt:
6.2
wijst af het verzoek tot rectificatie van de partijaanduiding “de vennootschap naar Pools recht [geïntimeerde] ” en daarvoor te lezen “ [geïntimeerde] , de eenmanszaak naar Pools recht van de heer [geïntimeerde] ”;
6.3
wijst af de vordering van de vennootschap naar Pools recht [geïntimeerde] ;
6.4
verklaart voor recht dat de vennootschap naar Pools recht [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld als gevolg van de beslaglegging op vermogensbestanddelen en dat de vennootschap naar Pools recht [geïntimeerde] gehouden is alle als gevolg daarvan ontstane schade aan APM te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
6.5
veroordeelt de vennootschap naar Pools recht [geïntimeerde] tot terugbetaling aan APM van alles wat APM op grond van het vonnis van 24 juli 2024 aan de vennootschap naar Pools recht, althans aan [geïntimeerde] , de eenmanszaak naar Pools recht van de heer W. [geïntimeerde] , heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de betaling door APM tot aan de dag van terugbetaling;
6.6
veroordeelt de vennootschap naar Pools recht [geïntimeerde] tot betaling van de volgende proceskosten van APM tot aan de uitspraak van de rechtbank, in conventie en in reconventie:
  • € 5.737,- aan griffierecht
  • € 5.428,- aan salaris van de advocaat van APM voor de conventie (2 procespunten × tarief VI à € 2.714,-)
  • € 614,- aan salaris van de advocaat van AOM voor de reconventie (2 procespunten × 0,5 × tarief II à € 614,-)
en tot betaling van de volgende proceskosten van APM in hoger beroep:
  • € 6.561,- aan griffierecht
  • € 112,37 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding
  • € 13.284,- aan salaris van de advocaat van APM (3 procespunten × appeltarief VI à € 4.428,-)
6.7
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
6.8
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.F. Boele, M.A.M. Essed en A.L. Goederee, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 november 2025.

Voetnoten

1.Het vonnis is niet gepubliceerd.
2.Verordening (EU) nr. 1215/2012.
3.Zie o.m. HR 14 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB4765.
4.Zie HR 13 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1881.
5.Vgl. HR 3 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:587.
6.Vgl. HR 22 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP1435, en HR 14 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB4765.
7.Vgl. HR 13 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:425, r.o. 3.2.
8.Zie o.m. HR 11 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2841.
9.HR 10 juni 2022, ECLI: NL:HR:2022:853.