Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
heffingsambtenaarvan de
gemeente Heerenveen(hierna: de heffingsambtenaar).
1.Ontstaan en loop van het geding
2.De vaststaande feiten
De rechtbank komt tot de conclusie dat de weigering op grond van het gevoerde detailhandelsbeleid niet in strijd is met de Dienstenrichtlijn. Er zijn geen gronden aangevoerd die kunnen leiden tot het oordeel dat het detailhandelsbeleid kennelijk onredelijk is of dat verweerder gehouden was om af te wijken van dit beleid. De weigering van de omgevingsvergunning kan daarom in stand blijven.”.
De Afdeling stelt voorop dat, zoals eerder overwogen in de uitspraak van 26 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:616, het bestemmingsplan bepalend is voor de vraag of bepaald gebruik van gronden of bouwwerken is toegestaan. Indien het gewenste gebruik van gronden en of bouwwerken in strijd is met het bestemmingsplan, toetst het college vervolgens bij een aanvraag om verlening van een omgevingsvergunning of toepassing kan worden gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo. Bij die toetsing wordt onder meer bezien of de aangevraagde activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Indien de aanvrager van een omgevingsvergunning van mening is dat het niet toestaan van de door hem aangevraagde activiteit in strijd is met een hogere regeling, zoals de Dienstenrichtlijn, kan hij dat ook in die procedure aanvoeren. Voor de wijze van toetsing geldt dat dan exceptief wordt getoetst of de toepasselijke planregel in strijd is met de Dienstenrichtlijn. De reden daarvoor is dat in een procedure over de omgevingsvergunning dit vastgestelde en onherroepelijke bestemmingsplan het uitgangspunt is, en de strijd met dit bestemmingsplan de reden is waarom het gewenste gebruik niet kan plaatsvinden. Er is geen plaats voor een volle toets of de weigering om een omgevingsvergunning te verlenen voor het vestigen van een supermarkt op de locatie [adres1] 1 in strijd is met de Dienstenrichtlijn. Deze toets gaat op in de toetsing van de toepasselijke planregel, in dit geval artikel 4.1, onder a, van de regels van het plan " [planregel] ". Het gaat dan om de vraag of deze planregel evident in strijd is met de Dienstenrichtlijn. In het kader van de beoordeling van dit geschil geldt dat ook voor de toets van de Detailhandelsvisie aan de Dienstenrichtlijn.
Sinds enkele jaren staat het winkelcentrum aan [adres1] 1, [plaats1] grotendeels leeg. Dit winkelcentrum is sinds een tweetal jaren eigendom van [bedrijf1] b.v. en in het winkelcentrum is nog een kleine vestiging van ‘ [bedrijf2] ’ gevestigd. [bedrijf1] b.v. is sinds de aankoop bezig met een procedure voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning. Zij beoogt om haar winkelcentrum onder andere te kunnen gebruiken c.q. verhuren ten behoeve van detailhandel in levensmiddelen. De vergunning komt nog niet van de grond omdat het beoogde gebruik in strijd is met de planregels in het bestemmingsplan en het college naar eigen zeggen geen beleidsinstrumenten heeft om mee te kunnen werken aan de vergunning. (…) De toepasselijkheid van de Europese Dienstenrichtlijn is pas sinds januari 2018 bevestigd door het Europese Hof in Luxemburg in de zaak [bedrijf3] – Appingedam. Op dit moment voldoet noch het beleid van de gemeente Heerenveen noch het bestemmingsplan aan de eisen die de Dienstenrichtlijn stelt. De gemeente zal de handen uit de mouwen moeten steken.” en “
Er wordt beoogd het winkelcentrum te gebruiken en of te verhuren ten behoeve van perifere detailhandel zoals is omschreven in paragraaf 4.1.3 van de gemeentelijke detailhandelsvisie 2011 waaronder ook expliciet supermarkten worden verstaan.”.