Uitspraak
1.[appellante] ,
2. [appellant],
die woont in [plaats1] ,
3.de besloten vennootschap
HTWEEO Holding B.V.,
gevestigd te [plaats1] ,
[appellanten]en ieder afzonderlijk,
[appellante],
[appellant]en
HTWEEO,
NAM,
1.De verdere procedure bij het hof
Vervolgens hebben zij de aanvullende stukken overgelegd.
Ten slotte heeft het hof een datum bepaald voor dit arrest.
2.Waar gaat het in deze zaak nog om?
‘
4.48 Naar het oordeel van het hof heeft NAM met de notitie van RHDHV onvoldoende weersproken dat de hardheid van de houtconstructie van beide schuren niet is aangetast. NAM heeft geen resultaten van metingen overgelegd, waarmee de uitkomst van de metingen van [de deskundige2] wordt weerlegd. Er moet dan ook van worden uitgegaan dat de houtconstructie niet in relevante mate is aangetast, met uitzondering van één kolom in de linkerschuur.Het hof is niet in staat om te beoordelen of, afgezien van de kwestie van de hardheid van de constructie, schade aan de gevels van de muren is ontstaan vanwege het weghalen van de houten kolom en spatkrachten vanuit de kapconstructie. RHDHV heeft haar conclusies op dit punt wel onderbouwd met uitvoerige berekeningen. Die worden weliswaar op onderdelen door [de deskundige2] bekritiseerd, maar het hof kan op basis van de stukken niet beoordelen of die kritiek terecht is en, zo ja, wat daarvan de gevolgen zijn voor de uitkomst van de berekeningen. Dederde tussenconclusie
van het hof is dat op dit punt een nader onderzoek door één of meer deskundigen noodzakelijk is.(…)4.59 Het hof kan, gelet op het voorgaande, nog niet beslissen op de vordering tot vergoeding van de kosten van herstel van de boerderij. Daarvoor zal eerst een nader deskundigenonderzoek moeten plaatsvinden naar de gevolgen van het verwijderen van een houten kolom voor de toestand van de kapconstructie en mogelijke spatkrachten die daardoor zouden hebben kunnen ontstaan. Als dat onderzoek is afgerond, kan het hof beoordelen of NAM ten aanzien van de schades die NAM relateert aan de spatkrachten het vermoeden van een causaal verband met de aardbevingen in voldoende mate heeft weerlegd. Vervolgens zal in een volgende fase van de procedure een deskundigenonderzoek moeten worden verricht naar de mogelijkheid en de kosten van herstel van de schades ten aanzien waarvan NAM het vermoeden van een causaal verband niet heeft kunnen weerleggen. In de laatste fase van de procedure kan het hof, met inachtneming van de resultaten van het laatste onderzoek, de schade begroten. In dat verband zal het hof ook beslissen op het beroep van NAM op voordeelsverrekening. [appellanten] zullen in dat kader meer duidelijkheid moeten verstrekken over het precieze bedrag dat zij uit het versterkingsbudget hebben ontvangen en nog zullen ontvangen. Afhankelijk van de omvang van de herstelkosten, zal het hof mogelijk ook moeten oordelen over de stelling van NAM dat de kosten van herstel niet in verhouding staan tot de waarde van de boerderij.
4.60 Partijen mogen zich in een akte uitlaten over het aantal en de persoon van de deskundige(n) en de aan de deskundige(n) te stellen vragen. Indien partijen er de voorkeur aan geven het onderzoek naar het causaal verband te combineren met een onderzoek naar de omvang van de schade en zij daarvoor, anders dan het hof, wel mogelijkheden zien, kunnen zij daarover in hun akte ook suggesties doen, zowel wat betreft de vraagstelling als de te benoemen deskundige(n). De zaak wordt voor het nemen van die akte verwezen naar de rol. Het hof gaat ervan uit dat partijen een serieuze poging zullen doen om met een gezamenlijke voordracht te komen. NAM zal de kosten van het deskundigenonderzoek moeten voorschieten.’
3.3. De verdere beoordeling van het geschil
Allereerst is het niet aan een van partijen om voor te schrijven op welke wijze de deskundige zijn werk zou moeten doen. Er mag van worden uitgegaan dat de deskundige, die juist benoemd is met het oog op zijn deskundigheid, gezien zijn expertise bij uitstek zelf in staat is te bepalen welke methode van onderzoek hij zal gebruiken bij zijn onderzoek om de aan hem gestelde vragen te kunnen beantwoorden. Daarbij geldt dat indien de deskundige de door NAM gesuggereerde onderzoeksmethoden wil toepassen, dat hem uiteraard vrij staat. Maar hij doet dat dan op basis van zijn eigen inschatting als deskundige en niet omdat NAM dat wil. Overigens is volgens [appellanten] in het kader van het herstelplan al een 3D berekening gemaakt. Het hof gaat ervan uit dat [appellanten] deze berekening aan de deskundige zullen verstrekken.
Vervolgens is er in deze procedure al uitvoerig onderzoek gedaan, onder meer door RoyalHaskoningDHV (RHDHV), de partijdeskundige van NAM, en [de deskundige2] , de partijdeskundige van [appellanten] Die beide deskundigen hebben ook al op elkaars onderzoek gereageerd. Het hof heeft op basis van de rapportages van (onder meer) deze deskundigen al de nodige knopen doorgehakt, ook betreffende de schade aan de kapconstructie en de wanden van de schuren. Het hof heeft onder meer overwogen dat ervan moet worden uitgegaan dat de houtconstructie niet in relevante mate is aangetast (door veroudering, aantasting en/of beschadigingen), met uitzondering van één kolom in de linkerschuur (zie rov. 4.48 van het tussenarrest). De deskundige hoeft de kwaliteit van de houtconstructie (met uitzondering van de effecten van de aantasting van die ene kolom in de linkerschuur en daarnaast het verwijderen van een kolom in de rechterschuur) dan ook niet te onderzoeken. Wel zal hij aandacht moeten schenken aan de mogelijke effecten van de in p. 63 van het RHDHV-schaderapport (prod. 15 van NAM) vermelde verhinderde vervormingen, al dan niet in combinatie met spatkrachten. Een onderzoek naar de staat van de funderingen van de schuren, zoals NAM wil, kan achterwege blijven. Uit de rapporten van RHDHV volgt niet dat de staat van die funderingen te wensen overlaat of de schades waar het hier om gaat (mede) veroorzaakt heeft. Voor de staat van het metselwerk geldt hetzelfde, met uitzondering van de hiervoor genoemde verhinderde vervormingen, die volgens RHDHV mogelijk de schade in het achterste deel van de rechterschuur mede heeft veroorzaakt.
Zoals in het tussenarrest is overwogen, geldt voor de schade waar het hier om gaat het bewijsvermoeden van artikel 6:177a BW en is voor het weerleggen van het bewijsvermoeden nodig dat NAM bewijst (dat wil zeggen voldoende aannemelijk maakt) dat de schade niet is veroorzaakt door de aanleg of exploitatie van het mijnbouwwerk (rov. 4.22). Als het gaat om schade aan een gebouw met een bijzondere kwetsbaarheid en aannemelijk is dat de schade ook zonder de bodembeweging op enig moment in de toestand zou zijn ontstaan, staat de schade niet in conditio sine qua non-verband met de bodembeweging ten gevolge van de aardgaswinning (rov. 4.23).
Het hof zal de vraag van NAM wel herformuleren. In de vraagstelling gaat NAM ervan uit dat de deskundige moet beoordelen of de schade is veroorzaakt of verergerd door de gaswinning. De deskundige moet dat niet beoordelen, maar moet beoordelen of de schade (mede) is veroorzaakt door een van de hiervoor vermelde schade-oorzaken. Indien dat niet het geval is, is het bewijsvermoeden niet weerlegd en wordt er rechtens vanuit gegaan dat de schade is veroorzaakt door bodembeweging vanwege de gaswinning. Indien dat wel (mede) het geval is, dient te worden beoordeeld of dat (deel van de) de schade ook zonder bodembeweging door gaswinning in de toekomst zou hebben geleid tot (dat deel van) die schade.
3.12 In haar akte van 16 juli 2024 heeft NAM onder 4 de schadenummers opgesomd die volgens haar het gevolg zijn van het weghalen van een houten kolom in de rechterschuur, de aantasting van een houten kolom in de linkerschuur en spatkrachten uit de kapconstructie. De door NAM opgesomde schades zijn inderdaad de schades waar het in het door de deskundige te verrichten onderzoek om gaat. Het gaat om de schades die in het RHDHV-schaderapport (prod. 15 van NAM) als volgt zijn genummerd:
(a) schades 9a, 9b, 9c, 11a, 11b, 12, 13 en 144 (schadegroep S3);
1. Zijn de in 3.12 vermelde schades veroorzaakt of verergerd door spatkrachten uit de kapconstructie (die niet het gevolg zijn van aardbevingen), het weghalen van een houten kolom in de rechterschuur, de aantasting van een houten kolom in de linkerschuur en/of verhinderde vervorming in de rechterschuur? Wilt u uw antwoord voor elk van de schades toelichten?
2. Voor zover u oordeelt dat (een of meer van) deze schades mede veroorzaakt of verergerd zijn door de bij vraag 1 vermelde schadeoorzaken: kunt u dan aangeven welke andere schadeoorzaken er zijn en - zo mogelijk uitgedrukt in een percentage - toelichten in welke mate de verschillende oorzaken aan het ontstaan of verergeren van de schade hebben bijgedragen?
3. Indien u niet oordeelt dat een schade uitsluitend is veroorzaakt door een of meer van de bij vraag 1 vermelde schadeoorzaken: kunt u gemotiveerd aangeven of het aannemelijk is - en zo ja met welke mate van zekerheid - dat deze schade zonder bodembeweging door de gaswinning op enig moment zou zijn opgetreden of zal optreden (en, zo ja, wanneer/op welke termijn)?
4. Geeft uw onderzoek verder nog aanleiding tot opmerkingen, die voor het hof van belang kunnen zijn bij de beoordeling van het geschil?
3.14 [de deskundige1] heeft het hof laten weten dat hij op basis van een voorlopige inschatting van de omvang van zijn werkzaamheden verwacht 120 uren aan de zaak te besteden. Bij een uurtarief van € 160,- per uur (ex BTW) leidt dat tot een voorschot van - afgerond - € 25.000,-Zoals het hof in het tussenarrest heeft overwogen, zal NAM belast worden met dit voorschot.