ECLI:NL:GHARN:2005:AU5052
Gerechtshof Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J.B.H. Röben
- V.F.R. Woeltjes
- Rechtspraak.nl
Heffingsrente en de berekening daarvan in het belastingrecht
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 18 augustus 2005, staat de berekening van heffingsrente centraal. De belanghebbende, gehuwd en werkzaam in de onderneming van haar echtgenoot, ontving een voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2002. Deze aanslag, gebaseerd op een eerder door haar opgegeven schatting, werd vastgesteld op een belastbaar inkomen van € 45.378, met een te betalen bedrag van € 14.462. Tegen deze voorlopige aanslag werd geen bezwaar gemaakt.
Na het indienen van haar aangifte, die geautomatiseerd werd verwerkt, resulteerde dit in een beschikking tot vermindering van de voorlopige aanslag, waarbij een bedrag van € 10.987 werd teruggegeven, inclusief € 396 aan heffingsrente. De definitieve aanslag, vastgesteld op 29 juni 2004, leidde echter tot een bijbetaling en de heffing van € 643 aan heffingsrente. De Inspecteur handhaafde deze beschikking bij de uitspraak op bezwaar.
Het Hof oordeelt dat de belanghebbende onterecht een substantieel bedrag aan belasting heeft terugontvangen door een foutieve invulling van haar aangifte. De onjuiste vermelding leidde tot een dubbele verrekening van de voorlopige aanslag. Het Hof stelt vast dat de belanghebbende geen actie heeft ondernomen tegen de beschikking tot vermindering van de voorlopige aanslag, wat had kunnen helpen om de heffingsrente te voorkomen of te beperken. De werkwijze van de Belastingdienst, die geautomatiseerd werkt, wordt als redelijk beschouwd, en vormt geen reden om af te zien van het in rekening brengen van heffingsrente.
Uiteindelijk verklaart het Hof het beroep van de belanghebbende ongegrond, en bevestigt de beslissing van de Inspecteur om de heffingsrente te handhaven. De proceskosten worden niet vergoed, en de belanghebbende wordt gewezen op de mogelijkheid om in cassatie te gaan tegen deze uitspraak.