ECLI:NL:GHARN:2008:BD9740

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
26 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/00221 en 07/00222
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 1999 en 2000

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen uitspraken van de Rechtbank Arnhem met betrekking tot aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 1999 en 2000. De Rechtbank had geoordeeld dat de Inspecteur de belanghebbende ten onrechte niet ontvankelijk had verklaard in zijn bezwaren, en verklaarde het beroep gegrond. Echter, op het inhoudelijke geschilpunt, namelijk of de Inspecteur het belastbaar inkomen terecht had vastgesteld op € 38.571, had de Rechtbank in het voordeel van de Inspecteur beslist. Dit leidde tot het hoger beroep van de belanghebbende.

Het Gerechtshof Arnhem oordeelde dat de Rechtbank ten onrechte zelf in de zaak had voorzien. Het Hof vond dat het niet duidelijk was dat de belanghebbende niet benadeeld werd door deze beslissing. De Rechtbank had de bewijslast omgekeerd en de belanghebbende volledig in het ongelijk gesteld, zonder voldoende onderbouwing voor haar oordeel dat er geen benadeling was. De belanghebbende had nieuwe gegevens overgelegd die relevant waren voor de beoordeling van de zaak, en het Hof oordeelde dat de Inspecteur opnieuw op het bezwaar moest beslissen.

Het Gerechtshof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het beroep gegrond. De Inspecteur werd opgedragen om opnieuw op de bezwaarschriften te beslissen. Tevens werd de Staat veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de belanghebbende, die in totaal € 70 bedroegen. De uitspraak werd op 26 juni 2008 gedaan door de voorzitter en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
tweede meervoudige belastingkamer
nummers 07/00221 en 07/00222
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
appellant : X (verder: belanghebbende)
te : Z
verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/P (verder: de Inspecteur)
aangevallen beslissingen : uitspraken van de Rechtbank Arnhem (verder: de Rechtbank) van 2 april 2007, nrs. AWB 05/4415 en AWB 05/4418
betreft : aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999 en 2000
nummer :
mondelinge behandeling : op 26 juni 2008 te Arnhem
waarbij verschenen : belanghebbende en A namens de Inspecteur
gronden:
1. De Rechtbank heeft onder meer geoordeeld dat de Inspecteur bij zijn uitspraken op bezwaar belanghebbende ten onrechte niet ontvankelijk heeft verklaard in zijn bezwaren. De Rechtbank heeft in verband daarmee het beroep gegrond verklaard. Partijen sluiten zich eenstemmig bij dit oordeel van de Rechtbank aan. Op het inhoudelijke geschilpunt (of de Inspecteur het belastbaar inkomen terecht heeft vastgesteld op € 38.571) heeft de Rechtbank echter in het voordeel van de Inspecteur beslist. Het hoger beroep van belanghebbende richt zich daartegen.
2. Anders dan de Rechtbank heeft geoordeeld, is het naar het oordeel van het Hof in dezen niet duidelijk dat belanghebbende niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet. Het Hof heeft daarbij onder meer in aanmerking genomen dat de Rechtbank met betrekking tot het inhoudelijke geschilpunt de bewijslast heeft omgekeerd en zij belanghebbende volledig in het ongelijk heeft gesteld. Voorts heeft het Hof daarbij in aanmerking genomen dat de Rechtbank niet heeft vermeld waarom naar haar oordeel duidelijk was dat belanghebbende niet werd benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet. Nu belanghebbende in beroep heeft aangevoerd dat hij nog over niet eerder overgelegde gegevens beschikt die tot het oordeel zouden moeten leiden dat de zogenoemde ‘redelijke schatting’ onjuist is, is het oordeel van de Rechtbank op dit punt onbegrijpelijk.
3. Partijen hebben er bij de Rechtbank niet op aangedrongen om de zaak zelf af te doen. In hoger beroep heeft belanghebbende de hiervoor in punt 2 bedoelde gegevens overgelegd en het Hof verzocht de zaken terug te wijzen naar de Inspecteur.
4. Naar het oordeel van het Hof bestaat in dezen geen goede grond om af te wijken van de regel dat de inspecteur, na de vernietiging van zijn niet ontvankelijkverklaring van het bezwaar, opnieuw op het bezwaar dient te beslissen. De uitspraak van de Rechtbank dient in verband daarmee te worden vernietigd.
proceskosten:
Belanghebbendes proceskosten zijn voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op elk € 35 (reiskosten Z-Arnhem), derhalve in totaal € 70.
beslissing:
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken waarvan beroep;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- draagt de Inspecteur op opnieuw op de bezwaarschriften te beslissen;
- gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht van € 37 voor het beroep bij de Rechtbank en twee maal € 106 voor de hogere beroepen, in totaal derhalve € 249;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 70 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Aldus gedaan op 26 juni 2008 door mrs. J. van de Merwe, voorzitter, C.M. Ettema en E. Polak, raadsheren.
De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier is verhinderd het De voorzitter,
proces-verbaal mede te ondertekenen
(J. van de Merwe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.