4.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met artikel 6 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet) wordt onder de naam motorrijtuigenbelasting een belasting voor een personenauto, een bestelauto, een motorrijwiel en een vrachtauto geheven van degene die bij de aanvang van een tijdvak het motorrijtuig houdt.
4.2. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wet wordt voorzover te dezen van belang - een motorrijtuig als bedoeld in artikel 6 gehouden door degene:
‘ (…)
b. die het motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven, feitelijk de beschikking heeft;
c. die een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig in Nederland feitelijk ter beschikking heeft.’
Artikel 7, tweede lid, van de Wet luidt:
‘ Als motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven wordt niet aangemerkt een motorrijtuig waarvoor ingevolge artikel 37 van de Wegenverkeerswet 1994 het voorzien zijn van een kenteken ter zake van het gebruik van de weg niet is voorgeschreven. De eerste volzin is niet van toepassing met betrekking tot artikel 37, eerste lid, onderdeel c, van de Wegenverkeerswet 1994, behoudens voorzover bij ministeriële regeling anders wordt bepaald.’
Artikel 37, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994 luidt:
‘ Artikel 36 is niet van toepassing op:
b. in het buitenland geregistreerde motorrijtuigen en aanhangwagens, die zich in het internationaal verkeer bevinden, mits ter zake van de registratie van het betrokken voertuig door het daartoe bevoegde gezag in het buitenland een bewijs is afgegeven dat voldoet aan de daaraan gestelde eisen in de tussen Nederland en het betrokken land van kracht zijnde internationale overeenkomst en het betrokken voertuig voldoet aan de eisen die in die overeenkomst dan wel bij algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van die overeenkomst aan dat voertuig worden gesteld met betrekking tot de toelating tot het internationaal verkeer.’
4.3. Artikel 9 van de Wet luidt:
‘ Als degene die het motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven feitelijk ter beschikking heeft wordt beschouwd degene ten aanzien van wie het gebruik van de weg met het motorrijtuig is geconstateerd. Degene ten aanzien van wie het gebruik van de weg is geconstateerd, wordt geacht tot het moment waarop voor het motorrijtuig een kenteken is opgegeven, het motorrijtuig feitelijk ter beschikking te hebben, tenzij is gebleken dat dit onjuist is.’
4.4. Belanghebbende betwist dat zij bij aanvang van het onderhavige tijdvak het motorrijtuig ter beschikking had. Ter zitting heeft A verklaard dat hij op 22 oktober 2005 het motorrijtuig bij de Duits-Nederlandse grens van een Duitse autohandelaar in ontvangst heeft genomen. Aldaar heeft hij de Nederlandse handelaarskentekenplaat op de auto aangebracht waarna hij naar een klant is gereden met wie hij een proefrit heeft gemaakt. De auto is op dezelfde dag teruggegaan naar de Duitse autohandelaar.
4.5. De Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat bij de controle op 22 oktober 2005 is geconstateerd dat de Nederlandse handelaarskentekenplaat over de Duitse kentekenplaat met het nummer 00-000001 was aangebracht. Hij heeft daaraan toegevoegd dat uit de Duitse Fahrzeugkarte is gebleken dat het motorrijtuig in Duitsland was geregistreerd.
4.6. De Inspecteur neemt in hoger beroep het standpunt in dat de Rechtbank ten onrechte toepassing van artikel 9 van de Wet achterwege heeft gelaten. Hij verdedigt dat voor de toepassing van dat artikel een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig moet worden aangemerkt als een motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven, zodat, anders dan de Rechtbank heeft geoordeeld, op belanghebbende de bewijslast rust om te doen blijken dat zij de auto bij aanvang van het onderhavige tijdvak, op 22 april 2006, niet meer ter beschikking had. De Inspecteur baseert zijn standpunt op een bij de Wet van 14 december 2006, Stb. 682 (Belastingplan 2007) per 1 januari 2007 aangebrachte toevoeging aan artikel 34 van de Wet, inhoudende de toevoeging van een tweede volzin aan het eerste lid, luidende: ‘Voor de toepassing van dit lid wordt een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig aangemerkt als een motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven.’ De Inspecteur neemt het standpunt in dat het ongewijzigde artikel 9 van de Wet, moet worden uitgelegd in overeenstemming met de aanpassing in artikel 34 van de Wet. Omdat, volgens de Inspecteur, deze toevoeging aan artikel 34, eerste lid, van de Wet slechts een verduidelijking betrof, dient de door de toevoeging bedoelde uitleg naar zijn mening ook al te worden gehanteerd vóór 1 januari 2007.
4.7. Artikel 9 van de Wet is een nadere uitwerking van artikel 7, eerste lid, onderdeel b, van de Wet. In de wetsgeschiedenis (MvT, Kamerstukken II 1990/1991, 22 238, nr. 3, blz. 27) is over artikel 9 het volgende opgemerkt:
‘ In dit artikel wordt een nadere invulling gegeven aan artikel 7, eerste lid, onderdeel b. In die bepaling is als houder van een motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven aangemerkt degene die dat motorrijtuig feitelijk ter beschikking heeft. In artikel 9 is bepaald dat dit degene is van wie het gebruik van de weg met het motorrijtuig is geconstateerd. Aldus wordt degene die gebruik maakt van de weg met een motorrijtuig waarvoor ten onrechte geen kenteken is aangevraagd, aangemerkt als belastingplichtige. Door te bepalen dat degene van wie het gebruik van de weg met het motorrijtuig is geconstateerd, geacht wordt het motorrijtuig feitelijk ter beschikking te hebben tot het tijdstip waarop voor het motorrijtuig een kenteken wordt opgegeven, wordt deze ook voor komende tijdvakken aangemerkt als degene die het motorrijtuig houdt. Indien degene van wie het gebruik van de weg met het motorrijtuig is geconstateerd evenwel kan bewijzen dat het motorrijtuig niet meer feitelijk tot zijn beschikking staat zal deze voor komende tijdvakken niet meer worden aangemerkt als de houder van dat motorrijtuig.’
Deze wetsgeschiedenis maakt duidelijk dat het bepaalde in artikel 9 van de Wet uitsluitend ziet op het in artikel 7, eerste lid, onderdeel b, van de Wet bedoelde houderschap van degene die een motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven, feitelijk ter beschikking heeft. Artikel 9 ziet derhalve niet op de situatie als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel c, waar het betreft een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig. Op grond van de vaststaande feiten (vergelijk 2.1 hiervóór, eerste volzin) en hetgeen partijen in dezen hebben aangevoerd (vergelijk onder meer 4.5 hiervóór) stelt het Hof vast dat in dezen sprake is van een dergelijk motorrijtuig. Uit artikel 7, tweede lid, volgt dat een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig niet wordt aangemerkt als een motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven. Artikel 9 is derhalve in dezen niet van toepassing.
4.8. Het sedert 1 januari 2007 bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Wet maakt dit niet anders. In dat artikellid zoals van toepassing op het onderhavige geval - wordt uitgegaan van een constatering van gebruik van de weg. Die constatering heeft niet plaatsgevonden in het tijdvak waarover de belasting bij de onderhavige naheffingsaanslag wordt nageheven.
4.9. Het vorenoverwogene brengt mee dat een wettelijke basis ontbreekt voor het heffen van de belasting van een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig zonder dat is vastgesteld dat het motorrijtuig in het naheffingstijdvak (nog) feitelijk ter beschikking staat aan degene aan wie de naheffingsaanslag wordt opgelegd.