ECLI:NL:GHARN:2009:BI4424

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
18 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Avnr:969-08
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van kosten van rechtsbijstand na seponering van strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 18 mei 2009 uitspraak gedaan over een verzoek tot vergoeding van kosten van rechtsbijstand, ingediend door een appellant wiens strafzaak was geseponeerd. De officier van justitie had op 8 mei 2008 aan de raadsman bericht dat het opsporingsonderzoek tegen de appellant was stopgezet wegens gebrek aan wettig bewijs. Hierdoor eindigde de zaak zonder oplegging van straf of maatregel. De appellant verzocht om een vergoeding van € 21.107,42 voor de kosten van zijn raadsman, maar de rechtbank had dit verzoek afgewezen omdat de strafzaak was geseponeerd op procedurele gronden. Het hof oordeelde dat de kosten van de raadsman alleen voor vergoeding in aanmerking komen indien deze daadwerkelijk ten laste van de gewezen verdachte zijn gekomen en dat de declaraties van de raadsman slechts een uitgangspunt zijn voor de beoordeling van de billijkheid van de vergoeding. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de appellant daadwerkelijk kosten van rechtsbijstand had gemaakt in de geseponeerde zaak. De overgelegde stukken, waaronder een urenstaat en een bankafschrift, gaven geen duidelijkheid over de gemaakte kosten. Het hof vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees het verzoek tot vergoeding van de kosten van de raadsman af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Avnr: 969-08
Het gerechtshof heeft te beslissen op het hoger beroep ingesteld door:
[naam appellant],
geboren te [geboorteplaats] in [geboortejaar],
domicilie kiezende te [adres kantoor raadsman],
ten kantore van zijn raadsman,
hierna te noemen appellant.
Het hoger beroep is ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Almelo van
10 september 2008 houdende de beslissing op een verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof heeft gehoord in openbare raadkamer van 7 april 2009 de advocaat-generaal.
De raadsman, [naam raadsman A], advocaat te [plaatsnaam], heeft bij faxbericht van
6 april 2009 laten weten dat noch hij, noch appellant in raadkamer zal verschijnen en dat de zaak buiten hun tegenwoordigheid kan worden behandeld.
Het hof heeft kennis genomen van:
- het verzoekschrift, ingediend op 7 juli 2008 ter griffie van de rechtbank Almelo door [naam raadsman A] voornoemd;
- de brief d.d. 26 augustus 2008 met bijlagen van [naam raadsman A] voornoemd, waarbij het verzoek voornoemd wordt gewijzigd;
- het proces-verbaal van de behandeling van het verzoek door de rechtbank op 3 september 2008;
- voormelde beschikking van de rechtbank;
- de akte rechtsmiddel van 23 september 2008, opgemaakt door de griffier van de rechtbank te Almelo, waarbij door appellant hoger beroep werd ingesteld tegen voormelde beschikking;
- de overige zich in het dossier bevindende stukken.
OVERWEGINGEN
1. De officier van justitie bij het Functioneel Parket, locatie Zwolle, heeft per brief van 8 mei 2008 aan de raadsman bericht dat het opsporingsonderzoek tegen appellant is stopgezet en daarmee is geseponeerd bij gebrek aan wettig bewijs. De zaak is derhalve geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
2. Naar het hof begrijpt, strekt het verzoek na wijziging bij brief van 26 augustus 2008 tot toekenning van een bedrag van € 21.107,42, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, voor kosten van de raadsman, te vermeerderen met een forfaitair bedrag voor de indiening en behandeling van het inleidend verzoekschrift.
3. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek afgewezen, nu de strafzaak tegen verzoeker is geseponeerd op procedurele gronden: verzoeker kon niet worden aangehouden, omdat hij in [naam land] verbleef.
4. Het hoger beroep is tijdig ingesteld. Appellant kan in zoverre daarin worden ontvangen.
5. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bevestiging van de beslissing waarvan beroep.
6. Ingevolge artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering kan, indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen, op een verzoek ingediend binnen drie maanden na beëindiging van de zaak, uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend in de kosten van een raadsman.
Op grond van artikel 90, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
7. Bij de beoordeling van het verzoek tot vergoeding van de kosten van de raadsman in de zin van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering stelt het hof voorop dat de declaratie van de raadsman niet meer is dan een uitgangspunt, dat door het hof wordt betrokken in zijn oordeel of er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn aan verzoeker een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de raadsman en zo ja tot welk bedrag. Deze maatstaf voor het beoordelen van het verzoek brengt met zich mee dat het hof geenszins gebonden is aan de door de raadsman gedeclareerde tijd of het door hem gehanteerde uurtarief.
8. De kosten van de raadsman komen slechts voor vergoeding op grond van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering in aanmerking voor zover deze kosten daadwerkelijk – en binnen de in dat artikel gestelde termijn - ten laste van de gewezen verdachte zijn gekomen. De kosten worden in beginsel ten laste van de gewezen verdachte gebracht door middel van een (of meer) aan hem gerichte declaratie(s). Met die declaratie(s) wordt tevens de omvang van de kosten van rechtsbijstand gefixeerd. Bij het verzoekschrift is weliswaar een urenstaat gevoegd van [naam raadsvrouw B], [naam raadsman C] en [naam raadsman A], allen advocaat te [plaatsnaam], maar op grond daarvan kan niet worden vastgesteld of die verleende diensten (uitsluitend) betrekking hebben op de bij brief van 8 mei 2008 geseponeerde zaak van appellant. Verder is overgelegd een dagafschrift van een bankrekening van [naam raadsman D] te [plaatsnaam], met de vermelding dat op 13 februari 2006 een betaling van € 20.000,-- is ontvangen betreffende verzoeker, maar waarop die betaling betrekking heeft, is onduidelijk. (Voorschot-)declaraties van de raadsman aan appellant zijn niet overgelegd. Het een en ander leidt tot de conclusie dat niet is gebleken dat daadwerkelijk kosten van rechtsbijstand in de zaak waarop het verzoek ziet aan appellant in rekening zijn gebracht. Verzoeker heeft mitsdien geen kosten van de raadsman in de zin van dat artikel gemaakt. Het verzoek zal dan ook in zoverre worden afgewezen.
9. Gelet op de reden waarom het verzoek wordt afgewezen, zijn er ook geen redenen om de kosten voor indiening en behandeling van het verzoekschrift toe te wijzen.
10. Het hof zal gelet op hetgeen hiervoor is overwogen de beschikking waarvan beroep vernietigen.
BESCHIKKENDE
Het hof:
- vernietigt de beschikking waarvan beroep en wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven te Arnhem door mr. E.A.K.G. Ruys, voorzitter, mr.
E.H. Schulten en mr. F.J.H. Rutgers van der Loef, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. I.H.A. Bijl griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 mei 2009.