GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.111.854 (uithuisplaatsing)
(zaaknummer rechtbank 328194 / JE RK 12-2079)
beschikking van de familiekamer van 25 oktober 2012
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen “de vader”,
advocaat: mr. A.M.C.J. Klostermann te Utrecht,
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen “de stichting”.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen “de moeder”,
[belanghebbenden],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen “de pleegouders”.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Utrecht van 30 juli 2012 en 8 augustus 2012, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 15 augustus 2012, is de vader in hoger beroep gekomen van voormelde beschikkingen. De vader verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de heer [A.], teamleider van Bureau Jeugdzorg Utrecht, locatie Nieuwegein, op te roepen;
- de bestreden beschikkingen op de in het beroepschrift genoemde gronden te vernietigen, waarmee de uithuisplaatsing beëindigd wordt, waarna de vader [het kind] op vrijwillige basis bij de pleegouders zal laten verblijven totdat er op volgens Bureau Jeugdzorg Utrecht, locatie Nieuwegein, verantwoorde wijze kan worden overgegaan tot terugplaatsing;
- in deze zaak zo mogelijk op zitting uitspraak te doen, althans op zeer korte termijn.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 3 september 2012, heeft de stichting het verzoek in hoger beroep van de vader bestreden. De stichting verzoekt het hof de vader in het door hem ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel dit beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3 Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 18 september 2012 een brief van de stichting van 17 september 2012 met bijlage;
- op 18 september 2012 een brief van mr. Klostermann van dezelfde datum met bijlage.
2.4 De mondelinge behandeling heeft, gelijktijdig met de behandeling van de verzoeken van de vader in hoger beroep inzake de wijziging gezinsvoogdijinstelling (200.109.977) en wijziging omgangsregeling (200.110.088), op 18 september 2012 plaatsgevonden. De vader is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de stichting zijn [...], gezinsvoogd tot oktober 2011 en [...], huidig gezinsvoogd, verschenen. De pleegouders zijn eveneens in persoon verschenen. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is [...] verschenen. Voorts zijn verschenen [...], medewerkster van pleegzorgvoorziening De Rading, en [...], medewerker van Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht. De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
3.1 Uit de relatie van de vader en de moeder is op [geboortedatum] 2011 [het kind], verder te noemen “[het kind]”, geboren. De vader heeft [het kind] erkend. Op 6 april 2011 is aantekening gedaan in het gezagsregister van de rechtbank Utrecht omtrent de gezamenlijke gezagsuitoefening over [het kind] door de vader en de moeder, verder gezamenlijk te noemen “de ouders”.
3.2 Bij beschikking van 16 februari 2011 heeft de kinderrechter in de rechtbank Utrecht, op verzoek van de raad, [het kind] met ingang van die datum onder toezicht gesteld van de stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht voor de duur van een jaar tot 16 februari 2012 en de uitvoering van de maatregel opgedragen aan de stichting, welke termijn laatstelijk is verlengd bij beschikking van 9 februari 2012 met ingang van 16 februari 2012 tot 16 februari 2013.
3.3 Bij beschikking van 16 februari 2011 heeft de kinderrechter in de rechtbank Utrecht, op verzoek van de raad, machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [het kind] in een voorziening voor verblijf crisispleeggezin als bedoeld in het indicatiebesluit van 8 februari 2011 met ingang van 16 februari 2011 voor de duur van twaalf weken, tot 11 mei 2011.
3.4 Bij beschikking van 10 mei 2011 heeft de kinderrechter, op verzoek van de stichting, de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] in een pleeggezin als bedoeld in het indicatiebesluit van 4 april 2011 verlengd met ingang van 11 mei 2011 voor de duur van vijf maanden, te weten tot 11 oktober 2011, en het verzoek voor het overige aangehouden in afwachting van verdere informatie van de stichting. Bij herstelbeschikking van 1 juli 2011 heeft de kinderrechter de beschikking van 10 mei 2011 hersteld in die zin dat de geslachtsnaam van [het kind] is gecorrigeerd.
3.5 Bij beschikking van 10 oktober 2011 heeft de kinderrechter de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] in een voorziening voor verblijf pleegouder 24 uurs, zoals bedoeld in het indicatiebesluit van 4 april 2011, verlengd met ingang van 11 oktober 2011 tot 16 februari 2012.
3.6 Bij beschikking van 26 januari 2012 heeft dit hof de beschikking van de kinderrechter van 10 oktober 2011 bekrachtigd.
3.7 Bij beschikking van 9 februari 2012 heeft de kinderrechter de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] in een voorziening voor verblijf pleegouder 24-uurs verlengd met ingang van 16 februari 2012 tot 16 augustus 2012.
3.8 Bij beschikking van 26 juli 2012 heeft dit hof de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Utrecht van 9 februari 2012 vernietigd en opnieuw beschikkende het verzoek van de stichting tot verlenging van de uithuisplaatsing van [het kind] afgewezen.
3.9 De stichting heeft op 4 april 2012, onder kenmerk [...] een indicatiebesluit genomen als bedoeld in artikel 6 lid 1 van de Wet op de jeugdzorg (verder te noemen “WJZ”), dat is ingekomen bij de rechtbank Utrecht op 6 augustus 2012. Dit indicatiebesluit vermeldt een geldigheidsduur van 4 april 2012 tot en met 4 april 2013.
3.10 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Utrecht op 30 juli 2012, heeft de stichting verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, een machtiging te verlenen zonder een daartoe strekkend besluit in de zin van artikel 6 eerste lid van de Wet op de jeugdzorg om [het kind] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een pleeggezin tot 16 augustus 2012 en, als het geïndiceerde zorg betreft, te bepalen dat de machtiging tot uithuisplaatsing van kracht blijft indien het besluit, bedoeld in artikel 6 lid 1 van de Wet op de jeugdzorg, strekt tot uithuisplaatsing.
3.11 Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, beschikking van 30 juli 2012 heeft de kinderrechter machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [het kind] in een pleeggezin met ingang van 30 juli 2012 tot 27 augustus 2012, bepaald dat de machtiging tot uithuisplaatsing van kracht blijft indien het nog te nemen indicatiebesluit strekt tot uithuisplaatsing en het verzoek voor het overige aangehouden.
3.12 Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, beschikking van 8 augustus 2012 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] in een voorziening voor verblijf pleegouder 24 uurs, zoals bedoeld in het indicatiebesluit van 4 april 2012 met kenmerk [...], verlengd met ingang van 16 augustus 2012 tot 16 februari 2013.
3.13 Vanaf zijn geboorte verbleef [het kind] in het ziekenhuis. Op 21 februari 2011 is hij geplaatst in het gezin van de pleegouders.
4. De motivering van de beslissing
4.1 Ingevolge artikel 1:261 lid 1 BW kan de kinderrechter de stichting op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:262 lid 1 BW kan de kinderrechter op verzoek van de stichting of de raad de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
4.2 Met betrekking tot de door de kinderrechter bij beschikking van 30 juli 2012 verleende machtiging tot uithuisplaatsing voor zover deze betrekking heeft op de periode tot 16 augustus 2012, is het hof met de kinderrechter van oordeel dat verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in het belang van de verzorging en opvoeding van [het kind] over die periode noodzakelijk was. Daartoe overweegt het hof het volgende.
Uit de stukken en het verhoor ter mondelinge behandeling is gebleken dat de vader moeite heeft met het stellen van de juiste prioriteiten en het maken van keuzes en zich bij het maken van keuzes vooral richt op de korte termijn. Er is sprake van een beperkt sociaal netwerk.
Weliswaar stelt de vader zich betrokken op en voelt hij zich verantwoordelijk voor [het kind], maar tijdens de omgangsmomenten laat de vader niet zien dat hij voldoende kan aansluiten bij de behoeften van [het kind]. De pleegzorgmedewerker en de pleegouders hebben voorts ter mondelinge behandeling verklaard dat zij de vader nog vaak moeten bijsturen tijdens de omgangscontacten en dat zij weinig progressie zien in de wijze waarop de vader met [het kind] omgaat. Naar het oordeel van het hof is dan ook niet gebleken dat de vader de verzorging en opvoeding van [het kind] op zich kan nemen en het hof beoordeelt de verlenging van de uithuisplaatsing dan ook noodzakelijk.
4.3 Met betrekking tot de bestreden beschikking van 8 augustus 2012 wordt het volgende overwogen. Gebleken is dat de kinderrechter deze beschikking heeft gegeven zonder dat daaraan een verzoekschrift ten grondslag heeft gelegen. De kinderrechter heeft immers tijdens de zitting van 8 augustus 2012 bij de rechtbank aan de stichting gevraagd of zij een verlenging van de machtiging uithuisplaatsing wenste tot – naar het hof begrijpt – 16 februari 2013, waarop de stichting bevestigend heeft geantwoord. Een schriftelijk verzoek was op dat moment niet voorhanden. Op 17 augustus 2012, negen dagen nadat de kinderrechter de bestreden beschikking heeft gegeven, heeft de stichting bij de rechtbank alsnog een gewijzigd verzoekschrift ingediend, strekkend tot verlenging van deze machtiging voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Het hof is op grond van artikel 1:265 BW en de artikelen 261 en 278 Rv van oordeel dat de kinderrechter de beschikking van 8 augustus 2012 niet had mogen geven, nu een schriftelijk verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing op dat moment ontbrak.
Hetzelfde geldt voor de bestreden beschikking van 30 juli 2012 voor zover hierin machtiging is verleend tot uithuisplaatsing van [het kind] vanaf 16 augustus 2012, nu het onder 3.10 genoemde verzoekschrift slechts strekt tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing [het kind] tot aan die datum.
4.4 Uit het voorgaande volgt dat het hof de beschikking van 30 juli 2012 gedeeltelijk dient te vernietigen, namelijk voor zover deze betrekking heeft op de periode vanaf 16 augustus 2012 en dient te bekrachtigen, voor zover deze betrekking heeft op de periode tot die datum, en de beschikking van 8 augustus 2012 geheel dient te vernietigen.
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Utrecht van 30 juli 2012, voor zover hierin verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] in een pleeggezin, betrekking heeft op de periode vanaf 16 augustus 2012;
bekrachtigt deze beschikking voor het overige;
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Utrecht van 8 augustus 2012.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.J. Laurentius-Kooter, J.H. Lieber en E.H. Schulten, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, en is op 25 oktober 2012 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.