Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 16 juli 2013
ESSENT ENERGIE PRODUCTIE B.V.,
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
- gedaagde sub 1: 20%
- gedaagde sub 2: 1%
- gedaagde sub 3: 4,5%
- gedaagde sub 4: 2.5%
- gedaagde sub 5: 1%
- gedaagde sub 6: 1%
- gedaagde sub 7: 20%
- gedaagde sub 8: 50%
normaleslijtage wordt uitgesloten (zie bijvoorbeeld de verklaring van [getuige 7]).
normaleslijtage wordt uitgesloten (zie bijvoorbeeld de verklaring van [getuige 7], punt 1.2 sub g en 3.10). Deze getuigen verwijzen weliswaar in het algemeen naar de aard van een machinebreukverzekering, maar zij maken niet duidelijk dat - en waarom - Essent heeft begrepen of had moeten begrijpen dat in het licht van het samenstel van deze bepalingen (art. 1.1 en art. 1.2.9) een plotseling evenement de schade moet hebben veroorzaakt, met als gevolg dat op Essent de bewijslast rust dat zich een plotseling evenement heeft voorgedaan (terwijl vast staat dat verzekeraars moeten bewijzen dat sprake is van een geleidelijk werkzame invloed als bedoeld in art. 1.2.9).
de factobesloten ligt dat voldaan is aan de eis van een onzeker voorval van art. 276 WvK (oud). Overigens is het hof met de rechtbank van oordeel dat de eis van een onvoorziene beschadiging in art. 1.1 mede tot uitdrukking brengt dat de onderhavige verzekering niet het karakter mag hebben van een onderhoudscontract (zie rov. 5.2 van het vonnis van 28 juni 2008).
abnormale slijtage (al dan niet als gevolg van abnormaal gebruik van de machine), door die bepaling is uitgesloten van dekking. Overigens hebben verzekeraars, gelet op de gemotiveerde en met stukken gestaafde betwisting door Essent, naar het oordeel van het hof ook onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan kan worden aangenomen dat de onderhavige schade zou zijn veroorzaakt door enig (beweerdelijk) abnormaal gebruik van generator B. In dit verband wordt tevens verwezen naar hetgeen het hof hierna in rov. 31 zal overwegen met betrekking tot de bewijswaardering (grieven onder B en C). Ten slotte verenigt het hof zich eveneens met het oordeel van de rechtbank in rov. 5.7 van het tussenvonnis van 28 juni 2001, rov. 2.5 van het tussenvonnis van 4 mei 2005 en rov. 2.4 van het eindvonnis, dat Essent haar aanspraak op dekking niet heeft verspeeld door het provisorische herstel van generator B in 1994. Ook dit oordeel maakt het hof tot het zijne.