Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest d.d. 2 april 2013
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
Het geding
De beoordeling van het hoger beroep
grieven I en IIzullen gezamenlijk worden behandeld.
1 december 2009 is geformuleerd.
vordering (1)van Dexia en, aangezien[geïntimeerde] op de beide overeenkomsten tezamen € 28.437,22 heeft betaald, ook
vordering (2)van Dexia niet toewijsbaar. Eveneens volgt uit het voorgaande, in aanmerking genomen dat de kantonrechter Dexia heeft veroordeeld tot betaling aan[geïntimeerde] in hoofdsom van bedragen van € 4.805,21 en € 15.465,30, tezamen € 20.270,51, dat aldus in hoofdsom te hoge bedragen zijn toegewezen. Aan[geïntimeerde] behoort in de vorm van een geldsom in hoofdsom niet meer (en ook niet minder) dan het verschil tussen het totale bedrag dat zij op de overeenkomsten heeft betaald, en het bedrag van de schade dat voor haar rekening dient te blijven, te worden toegewezen, derhalve een bedrag van (€ 28.437,22 min € 17.276,51 =) € 11.160,71.
vordering (2)van[geïntimeerde] beoogde verklaring voor recht heeft[geïntimeerde], in het licht van hetgeen in deze zaak in hoger beroep wordt overwogen en beslist, geen belang.
Vordering (3)van[geïntimeerde] is, voor zover zij gericht is op schadevergoeding in de vorm van een geldsom, in hoofdsom toewijsbaar tot evengenoemd bedrag van € 11.160,71. Voor zover vordering (3) van[geïntimeerde] gericht is op schadevergoeding in de vorm van (“bepaling”; het hof verstaat dit woord als:) verklaring voor recht dat[geïntimeerde] niet gehouden is de restschuld te voldoen, is de vordering toewijsbaar op de voet van artikel 6:103 BW.
wettelijke rente.
Grief IIIkomt op tegen de toewijzing door de kantonrechter van de wettelijke rente, telkens vanaf de dag van betaling van elke ter zake van de overeenkomsten verrichte betaling.
Vordering (3) van Dexia is dus gedeeltelijk toewijsbaar.