In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam betreffende de vastgestelde waarde van een bouwterrein in Capelle aan den IJssel. De waarde van het bouwterrein was door de heffingsambtenaar vastgesteld op € 770.000, wat door belanghebbende als te hoog werd betwist. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging bij het Gerechtshof Den Haag.
De heffingsambtenaar had de waarde van het bouwterrein vastgesteld op basis van een taxatierapport van mr. [A], waarin de waarde op de waardepeildatum van 1 januari 2011 werd bepaald. Belanghebbende voerde aan dat de waarde te hoog was en presenteerde een eigen taxatierapport, opgesteld door [B], waarin de waarde op € 606.000 werd vastgesteld. Het Hof heeft de mondelinge behandeling op 29 april 2014 gehouden, waarbij beide partijen aanwezig waren.
Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende had aangetoond dat de vastgestelde waarde van € 770.000 niet te hoog was. Het Hof wees op de tekortkomingen in de onderbouwing van de waarde door de heffingsambtenaar, met name de onduidelijkheid over de waardeontwikkeling van vergelijkingspercelen en de verschillen in oppervlakte. Uiteindelijk heeft het Hof de waarde van het bouwterrein schattenderwijs vastgesteld op € 700.000, waarbij het Hof rekening hield met alle feiten en omstandigheden van de zaak. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en de heffingsambtenaar werd veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.