2.2De volgende voor dit geschil van belang zijnde feiten zijn tussen partijen niet in geschil:
a. [geïntimeerde] is gehuwd geweest, welk huwelijk is ontbonden op 25 januari 2005. Bij beslissing na echtscheiding van de rechtbank Utrecht van 16 februari 2005 is bepaald dat de ex-echtgenoot van [geïntimeerde] een onderhoudsbijdrage ten behoeve van zijn kinderen aan [geïntimeerde] dient te voldoen.
b. [geïntimeerde] heeft ten behoeve van de inning van achterstallige onderhoudsbijdragen bij haar ex-echtgenoot het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (hierna: het LBIO) ingeschakeld. Het LBIO heeft op haar beurt [appellante] opdracht gegeven tot executie van voornoemde beschikking betreffende de kinderalimentatie.
c. Bij gefaxte brief van 8 juli 2009 heeft de advocaat van [geïntimeerde] , mr. Van Andel, onder meer het volgende aan [appellante] geschreven:
(..)
Gisteren vond in de rechtbank Amsterdam een zitting plaats waar plots de [ex-echtgenoot] aankwam met een bewijsstuk van het feit dat de winkel te Amsterdam aan de (..) van hem was en is.
Mijn cliënte wenst dan ook dat er direct nog deze week beslag gelegd wordt op alle inventaris c.q. goederen die in deze winkel aanwezig is met de aanzegging dat, mocht de wederpartij niet betalen, e.e.a. geheel verkocht zal gaan worden.
Namens mijn cliënte verzoek ik u dan ook dit beslag nog
deze weekgelegd te hebben.
d. Op 9 juli 2009 antwoordde [appellante] voor zover thans van belang:
(..)
Zoals u reeds bekend is, is het LBIO mijn cliënte en dient alle correspondentie welke van ontvangstgerechtigde of u afkomstig zijn, aan cliënte gericht te zijn.
Uw schrijven zal ik doorzenden aan mijn cliënte. Ik verzoek u in het vervolg rechtstreeks met cliënte te corresponderen.
(..)
e. Bij gefaxte brief van 30 juli 2009 heeft mr. Van Andel als volgt gereageerd:
(..)
Ik heb u in mijn fax van 8-7-09 gevraagd om namens mijn cliënte beslag te leggen.
Mijn cliënte is derhalve uw opdrachtgever. Voorzover nodig laat ik u hierbij weten (ook) mijn cliënte als uw opdrachtgever te kunnen zien/beschouwen.
(..)
Nogmaals verzoek ik u hierbij om uiterlijk morgen het door mij per fax van 8-7-09 gevraagde beslag te hebben gelegd.
(..)
f. Bij fax van 10 augustus 2009 schrijft mr. Van Andel vervolgens:
Zoals wij hebben besproken heeft u, in opdracht van het LBIO, beslag gelegd op 4-8-09.
Kunt u mij spoedig berichten wat het resultaat is geweest van uw beslaglegging?
h. Bij faxberichten van 7 september 2009 en 16 oktober 2009 heeft mr. Van Andel opnieuw gevraagd om het resultaat van de sub c bedoelde beslaglegging.
g. Bij brieven van 30 juli 2009, 8 september 2009, 16 oktober 2009 en 28 oktober 2009 heeft [appellante] de advocaat van [geïntimeerde] wederom verwezen naar het LBIO.
h. Bij fax van 28 oktober 2009 schrijft mr. Van Andel dan aan [appellante] :
U hebt kennelijk mijn eerdere fax van heden verkeerd begrepen.
Ik heb u verzocht om namens mijn cliënte uiterlijk vrijdag a.s. beslag te hebben gelegd zoals aangegeven eerder vandaag.
Niet dus namens en in opdracht van het LBIO, maar namens en in opdracht van mijn cliënte.
i. Op 29 oktober 2009 antwoordt [appellante] als volgt:
(..)
Van u heb ik niet eerder een opdracht verkregen om beslag te leggen op de roerende zaken van betrokkene. Bovengenoemde zaak is een opdracht van mijn cliënte, het LBIO.
U stelt dat u reeds op 8 juli en 30 juli jl. aan mij hebt verzocht om namens uw cliënte het beslag te leggen. Ik heb dat tot op heden altijd geïnterpreteerd als een verzoek u, als gemachtigde van de ontvangstgerechtigde, om dat in de zaak van het LBIO te doen. Ik heb dat niet geïnterpreteerd als een nieuwe zaak. Ik heb uw faxen nogmaals bekeken en ze kunnen mijns inziens op beide manieren worden uitgelegd. Zeker gezien het feit dat in uw fax staat dat namens het LBIO de beschikking is betekend en dat de ontvangstgerechtigde daarom het beslag wenst.
Wanneer u namens uw cliënte een opdracht aan mij wenst te verstrekken, kunt u mij daartoe de stukken toezenden.
(..)
j. Bij fax van 30 oktober 2009 schrijft mr. Van Andel:
(..)
Ik herhaal hierbij wederom om
uiterlijk hedenbeslag te hebben gelegd op de goederen waartoe ik u thans al meerdere malen toe opdracht heb gegeven.
k. Diezelfde dag antwoordt [appellante] :
(..)
Aan uw opdracht zal door mij geen gehoor worden gegeven. Enerzijds heb ik sterk de indruk dat nu tweemaal dezelfde vordering uit handen wordt gegeven. De vordering is eerst aan het LBIO aangeboden en dezelfde vordering komt nu via u naar mij toe. Juist om dit te voorkomen wordt er maar één grosse afgegeven. Anderzijds is de ambtshandeling te verrichten in Amsterdam, zodat ik geen plicht heb vanuit mijn ambt om deze ambtshandeling te verrichten.
(..)
l. Bij faxbericht van 30 oktober 2009 heeft mr. Van Andel [appellante] aansprakelijk gesteld voor de schade die [geïntimeerde] lijdt en heeft geleden “vanwege uw handelen c.q. non-handelen”.
m. Bij vonnis van 15 december 2010 heeft de rechtbank ’s-Gravenhage op vordering van [geïntimeerde] , nadat tegen [appellante] akte niet-dienen was verleend omdat zij niet tijdig op de vordering had geantwoord, voor recht verklaard dat [appellante] een beroepsfout heeft gemaakt doordat [appellante] de aan haar verstrekte opdracht niet heeft uitgevoerd en [appellante] veroordeeld om aan [geïntimeerde] alle daarmee verband houdende schade te vergoeden, nader op te maken bij staat. Verder is [appellante] in de kosten van de procedure veroordeeld.