ECLI:NL:GHDHA:2014:4101
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- U.E. Tromp
- J.T. Sanders
- W.M.G. Visser
- Rechtspraak.nl
Erfbelasting en toepassing van artikel 10, derde lid, SW 1956 in hoger beroep
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag werd behandeld, stond de erfbelasting centraal. De belanghebbende, [X] te [Z], was in hoger beroep gekomen tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 24 januari 2014 had geoordeeld over een aanslag in de erfbelasting die aan hem was opgelegd vanwege een verkrijging in 2011. De rechtbank had de aanslag verminderd en de Inspecteur veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan de belanghebbende. De belanghebbende betwistte de toepassing van artikel 10, derde lid, van de Successiewet 1956, dat betrekking heeft op de waardering van verkrijgingen bij overlijden.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de erflaatster, [A], overleed op [dag en maand] 2011 en had in haar testament haar vier kinderen, waaronder de belanghebbende, als erfgenamen benoemd. De belanghebbende had de woning van de erflaatster gekocht voor een bedrag dat door een taxateur was vastgesteld op € 117.500. De Inspecteur had de woning als fictief legaat aangemerkt en een aanslag erfbelasting opgelegd van € 9.890, die later werd verminderd tot € 3.463.
In hoger beroep bevestigde het Hof de overwegingen van de rechtbank. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur terecht had gesteld dat de erflaatster een genot van vruchtgebruik had en dat de woning terecht als fictief legaat in de verkrijging van de belanghebbende was betrokken. Het Hof concludeerde dat de belanghebbende, door een lagere waarde dan de volle waarde van de woning toe te passen, een eigendomsrecht had omgezet in een niet vererfbaar fiscaal vruchtgebruik. Het hoger beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.