In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verhaalsbijdrage die de man moet betalen aan de sociale dienst ten behoeve van zijn ex-echtgenote en hun vier minderjarige kinderen. De man was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin zijn verhaalsbijdrage was vastgesteld op € 997,- per maand. De man verzocht het hof om deze bijdrage te verlagen naar € 12,50 per kind per maand, met een verhoging naar € 160,- per kind per maand na de verkoop van de gemeenschappelijke woning. De sociale dienst verzocht het hof om de verhaalsbijdrage te herzien en vast te stellen op het eerder vastgestelde bedrag.
Tijdens de zitting op 19 maart 2015 werd de zaak mondeling behandeld, waarbij de man werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. I.S. Kuijken, en de sociale dienst werd vertegenwoordigd door mevrouw N.J. Mostert-van Schaik. Het hof heeft de feiten van de rechtbank Rotterdam als uitgangspunt genomen, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Het hof oordeelde dat de man onvoldoende draagkracht had om de opgelegde verhaalsbijdrage te voldoen, en dat de sociale dienst met ingang van 1 januari 2015 geen bijstand meer verleent ten behoeve van minderjarige kinderen.
Het hof heeft geoordeeld dat er voor de sociale dienst met ingang van 1 januari 2015 geen verhaalsrecht meer bestaat ten laste van de man voor de kosten van bijstand ten behoeve van de kinderen. De man heeft geen draagkracht voor enige bijdrage in de kosten van levensonderhoud ten behoeve van zijn ex-echtgenote. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en bepaald dat de man aan de sociale dienst een bedrag van in totaal € 2.000,- moet voldoen voor de periode tot 1 januari 2015. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft het in hoger beroep meer of anders verzochte afgewezen.