ECLI:NL:GHDHA:2015:1151

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2015
Publicatiedatum
12 mei 2015
Zaaknummer
200.154.565/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig opgelegd parkverbod door eigenaar recreatiepark aan exploitant

In deze zaak heeft Workrelax B.V. hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin de vordering van Workrelax tot schadevergoeding wegens een onrechtmatig opgelegd parkverbod door de eigenaar van recreatiepark Schatzenburg werd afgewezen. Workrelax, vertegenwoordigd door advocaat mr. D.L.A. van Voskuilen, stelde dat het parkverbod de oorzaak was van het stilleggen van hun exploitatie van kavels, boten en fietsen in het recreatiepark. De rechtbank had echter geoordeeld dat er geen causaal verband bestond tussen het parkverbod en de gevorderde schade, en dat Workrelax al eerder had besloten haar activiteiten op te schorten vanwege problemen met het beheer van het park.

Het hof heeft de argumenten van Workrelax in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was dat het parkverbod de exploitatie daadwerkelijk had beïnvloed. Het hof stelde vast dat Workrelax haar activiteiten al in september 2011 had opgeschort vanwege een aantal problemen, en dat het parkverbod geen wijziging in deze situatie teweeg had gebracht. De stellingen van Workrelax over de periode na het parkverbod waren inconsistent en er was geen bewijs dat zij daadwerkelijk had geprobeerd haar activiteiten voort te zetten.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en Workrelax veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in civiele procedures en de noodzaak voor partijen om duidelijke en consistente stellingen naar voren te brengen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel Recht
Zaaknummer: 200.154.565/01
Rolnummer rechtbank: C/09/451659 / HA ZA 13-1099

Arrest d.d. 12 mei 2015

in de zaak van

de besloten vennootschap WORKRELAX B.V.,

gevestigd te Monster, gemeente Westland,
appellante,
hierna te noemen: Workrelax,
advocaat: mr. D.L.A. van Voskuilen te Rotterdam,
tegen

[geïntimeerde]

wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M.M. Kroone te Alkmaar.

Het verloop van het geding

Bij exploot van 26 juni 2014 is Workrelax in hoger beroep gekomen van het vonnis van 23 april 2014 dat de rechtbank Den Haag tussen partijen heeft gewezen. Bij memorie van grieven (met producties) heeft Workrelax tegen dat vonnis grieven aangevoerd, die [geïntimeerde] bij memorie van antwoord (met producties) heeft bestreden. Ten slotte hebben partijen hun stukken overgelegd voor arrest.

De beoordeling van het hoger beroep

Workrelax heeft geen bezwaren gericht tegen de door de rechtbank in haar vonnis van 23 april 2014 (r.o. 2.1 t/m 2.11) vastgestelde feiten, zodat deze feiten ook het hof tot uitgangspunt dienen.
In deze zaak gaat het – samengevat – om het volgende. [geïntimeerde] is eigenaar van recreatiepark Schatzenburg (hierna ook: het recreatiepark), dat is gelegen aan de Gralda te Menaam en dat in de voor de onderhavige zaak relevante periode werd beheerd door [beheerder] . [beheerder] heeft in 2010 – door tussenkomst van [makelaar] Makelaardij - vijftien kavels op het recreatiepark verkocht en geleverd aan Workrelax. Workrelax heeft deze kavels (alle of een deel ervan met verblijfsfaciliteiten) in 2011 geëxploiteerd en daarbij ook verhuur van fietsen en boten ter hand genomen. In de loop van 2011 is er bij Workrelax ongenoegen ontstaan, althans geuit over de wijze waarop het park werd beheerd en over de informatie die haar is verstrekt ten tijde van de aankoop van de percelen. In verband daarmee zij heeft bij brieven van 23 september 2011 aan [makelaar] en aan de “eigenaar / beheerder” van het recreatiepark (waarmee naar het onbestreden oordeel van de rechtbank [geïntimeerde] wordt bedoeld) gerept over opheffen respectievelijk opschorten van haar activiteiten in het recreatiepark. Voorts is in 2012 een geschil gerezen tussen Workrelax en [geïntimeerde] over de verschuldigde parkbijdrage. In het kader van dit geschil heeft [beheerder] bij mailbericht van 21 februari 2012 “[i]n opdracht van de eigenaar [geïntimeerde] ” aan de directeur van Workrelax laten weten dat zij ‘een parkverbod’ (hierna: het parkverbod) ontvangt.
Stellend dat [geïntimeerde] haar onrechtmatig een parkverbod heeft opgelegd, vorderde Workrelax in eerste aanleg veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van schadevergoeding wegens gederfde omzet ten bedrage van €146.785,--, te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten en rente. Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de vordering van Workrelax afgewezen met veroordeling van Workrelax in de kosten van het geding.
Met
grief Ikomt Workrelax op tegen het oordeel van de rechtbank dat het causaal verband tussen het door Workrelax gestelde parkverbod en de gevorderde schade ontbreekt. Workrelax stelt dat zij tot het moment waarop zij het parkverbod kreeg “de exploitatie” (naar het hof begrijpt: van de kavels, boten en fietsen) nog had voortgezet, maar dat zij als gevolg van het parkverbod alle recreatie- en verhuuractiviteiten heeft moeten staken en dat er derhalve wel degelijk sprake is van causaal verband tussen het opleggen van het verbod en de schade. Het hof oordeelt als volgt.
Vooropgesteld wordt dat het hof het ervoor houdt dat Workrelax in hoger beroep - net als in eerste aanleg - als het onrechtmatig handelen waaruit haar schade is voortgevloeid uitsluitend aanmerkt het opleggen door [geïntimeerde] van het parkverbod. In haar memorie van grieven sub 20 stelt zij ook met zoveel woorden dat “het door [geïntimeerde] in zijn hoedanigheid van eigenaar ten onrechte opgelegde parkverbod de feitelijke oorzaak is geweest van het feit dat Workrelax de totale exploitatie heeft moeten stilleggen.” In het licht van deze stelling leest het hof in hetgeen Workrelax elders in de memorie over gedragingen van [geïntimeerde] naar voren heeft gebracht geen voldoende duidelijke stellingen die als een verbreding van de feitelijke grondslag van haar vermeende recht op schadevergoeding moeten worden aangemerkt.
6. Een tweede inleidende opmerking betreft de onduidelijkheid die Workrelax in het leven heeft geroepen ten aanzien van het “exploiteren” van haar bezittingen in de loop van de periode van 2011 tot en met 2013. Workrelax stelt enerzijds dat het besluit te stoppen met de exploitatie van de kavels op Schatzenburg pas is genomen na de boekingsperiode van 2013 (memorie van grieven sub 17), terwijl zij anderzijds stelt dat zij de totale exploitatie als gevolg van het parkverbod heeft moeten stilleggen (memorie van grieven sub 20). Het hof begrijpt de stellingen van Workrelax aldus dat zij na verzending van haar hiervoor vermelde brieven van 23 september 2011 de exploitatie – de uitbating van haar percelen, fietsen en boten – heeft voortgezet, deze exploitatie vervolgens als gevolg van het parkverbod heeft
opgeschorten de exploitatie na de boekingsperiode van 2013 – wanneer dat precies is, is overigens niet duidelijk – daadwerkelijk (definitief) heeft
gestaakt.
7. De rechtbank heeft op basis van vorenbedoelde brieven van 23 september 2011 aan [makelaar] en aan [geïntimeerde] aangenomen dat Workrelax al in september 2011 had besloten de exploitatie van haar recreatie- en verhuuractiviteiten te beëindigen. Voorts heeft de rechtbank bij haar oordeel dat causaal verband tussen de gevorderde schade en het gestelde parkverbod ontbreekt, betekenis toegekend aan de stelling die Workrelax ter gelegenheid van de in eerste aanleg gehouden comparitie naar voren heeft gebracht – en die nadien nog door de advocaat van Workrelax is bevestigd – dat na 23 september 2011 geen recreatie- en verhuuractiviteiten meer hebben plaatsgevonden, en aan een uitlating die de advocaat van Workrelax heeft gedaan tijdens een comparitie in een procedure tussen Workrelax en [beheerder] , dat problemen met het zwembad dat zich naast het recreatiepark bevindt voor Workrelax de reden hebben gevormd om in 2012 niet tot verhuur(activiteiten) over te gaan.
8. Workrelax is van oordeel dat de rechtbank aan geen van deze stukken en uitlatingen betekenis had mogen toekennen – kort gezegd - omdat het slechts gaat om brieven die moesten dienen als drukmiddel of, wat de uitlatingen in de comparitie in de zaak tegen [beheerder] betreft, om stellingen om haar standpunten in de desbetreffende procedure kracht bij te zetten en – zo begrijpt het hof – niet zonder meer als “bewijs” in de onderhavige procedure mogen worden gebruikt.
9. Het hof overweegt hieromtrent dat, anders dan Workrelax meent, er geen rechtsregel bestaat die zich ertegen verzet dat de door Workrelax bedoelde stellingen en uitlatingen in de onderhavige zaak in de beoordeling worden betrokken. De rechtbank was dan ook vrij aan die stellingen en uitlatingen in haar beoordeling betekenis toe te kennen, daargelaten dat de context waarin die stellingen zijn geponeerd of die uitlatingen zijn gedaan in die betekenistoekenning wel een rol heeft kunnen spelen. Specifiek geldt voor een uitlating gedaan in een andere procedure voorts in het algemeen nog dat de rechter zal meewegen dat de partij die die uitlating heeft gedaan zowel in die procedure als in de procedure waarin de rechter zelf heeft te oordelen, op grond van artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gehouden was de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en
naar waarheidaan te voeren. Anders dan Workrelax meent, ziet de uitlating in de andere procedure waar de rechtbank betekenis aan heeft toegekend, namelijk dat Workrelax heeft besloten om in 2012 niet tot verhuur over te gaan, wel degelijk op een feit (dat waar of niet waar kan zijn) en niet op een (zaak-specifiek) standpunt.
10. Het hof stelt met betrekking tot het opschorten en staken van de exploitatie van de kavels, boten en fietsen door Workrelax het volgende vast. Workrelax heeft als productie 10 bij memorie van grieven een e-mailbericht overgelegd van 30 augustus 2011 waarbij [beheerder] Workrelax heeft verzocht de sleutels van alle kavels op te komen halen. Daardoor moest Workrelax haar activiteiten staken en dat verzoek vormde voor haar voorts – zo stelt zij verder – aanleiding de boekingssites (naar zij stelt: tijdelijk) uit de lucht te halen (memorie van grieven sub 39).
11. Vervolgens heeft Workrelax er bij brief van 23 september 2011 aan [geïntimeerde] melding van gemaakt dat zij zich, na een voor haar onbevredigend verlopen gesprek met de beheerder van het recreatiepark ( [beheerder] ) over – kort gezegd - tekortkomingen in het beheer van het park, genoodzaakt heeft gezien “om onze activiteiten op Schatzenburg op te schorten en […] hiervoor ons boekingssysteem geblokkeerd [hebben].” Deze brief bevat een lijst van dertien “problemen en tekortkomingen bij het beheer van Schatzenburg” en vermeldt voorts dat Workrelax heeft geconstateerd dat de beheerder “reeds afgesproken diensten aan VierVakantie [naar het hof begrijpt: de naam waaronder Workrelax naar buiten treedt] heeft beëindigd nadat […] een ingebrekestelling voor de oplevering van de 15 kavels aan hem persoonlijk was overhandigd.” Wegens deze gebreken en het beëindigen van de beheerdiensten heeft Workrelax – zo schrijft zij verder - haar “zakelijk[e] activiteiten moeten opschorten.” Deze brief vermeldt verder:

“Wij stellen u daarom niet alleen in gebreke voor het beheer maar stellen u ook aansprakelijk voor bijkomende kosten en gemiste inkomsten die hiermee samenhangen. Wij geven u een termijn van 30 werkdagen om de lijst met problemen en tekortkomingen op te lossen.”

Is een en ander niet binnen deze termijn volledig opgelost, dan is er, aldus Workrelax, sprake van wanprestatie en zal Workrelax “een financiële vergoeding voor de gemaakte kosten en het gemiste inkomen eisen”.
12. Ter gelegenheid van de comparitie in eerste aanleg (op 6 maart 2014) heeft de advocaat van Workrelax naar voren gebracht dat deze brief aan [geïntimeerde] (en de brief van dezelfde datum aan [makelaar] ) “zijn verstuurd als drukmiddel om te zorgen dat de eigenaar of beheerder van het park de problemen die cliënten (naar het hof begrijpt: Workrelax) al eerder aan de orde hadden gesteld, zouden oplossen.” Deze problemen, zo heeft hij daaraan toegevoegd, zijn echter niet opgelost. Het hof constateert dat de stukken ook geen enkele aanwijzing bieden dat de ingebrekestellingen van [beheerder] en [geïntimeerde] enig effect hebben gesorteerd en dat de problemen die voor Workrelax aanleiding waren haar zakelijke activiteiten in het recreatiepark op te schorten, op enig moment zijn verholpen.
12. De uitlating die de advocaat van Workrelax tijdens een op 18 december 2012 gehouden comparitie in een procedure die Workrelax had aangespannen tegen [beheerder] blijkens het proces-verbaal daarvan heeft gedaan (“Cliënte heeft besloten om in 2012 niet tot verhuur over te gaan gelet op de problemen. Er bestaat nu nog steeds onzekerheid over het zwembad”), sluit hierbij aan. Hoewel uit de context niet geheel duidelijk is welke “problemen” hier precies zijn bedoeld, moet worden vastgesteld dat in elk geval van het parkverbod geen melding wordt gemaakt. Verder moge het zo zijn dat, zoals de advocaat van Workrelax ter gelegenheid van de comparitie van partijen in eerste aanleg in de onderhavige zaak naar voren heeft gebracht, dat het feit dat het zwembad dicht was “geen reden [was] om de activiteiten te staken”, maar dat laat dan onverlet dat er in verband met “problemen” – dat het om andere gaat dan die in voormelde brief aan [geïntimeerde] van 23 september 2011 is gesteld noch gebleken – is besloten van verhuur in 2012 af te zien. Bij brief van 20 maart 2014 aan de comparitierechter heeft de advocaat van Workrelax ook naar voren gebracht dat na 23 september 2011 [kennelijk behoudens een boot voor een enkele dag, hof] geen verhuur meer heeft plaatsgevonden.
12. Het hof acht onvoldoende aannemelijk dat Workrelax op enig moment na september 2011 weer actief heeft geprobeerd haar kavels, boten en fietsen uit te baten. In dit verband stelt het hof allereerst vast dat de stellingen van Workrelax over de periode waarin de boekingssites uit de lucht zijn geweest, niet consistent zijn. Bij memorie van grieven sub 39 stelt Workrelax dat de sites naar aanleiding van het verzoek van [beheerder] (van 30 augustus 2011) om de sleutels op te komen halen “een paar weken” uit de lucht zijn gehaald, maar bij memorie van grieven sub 36 stelt zij dat het boeken van vakanties in de “periode oktober/november 2011” heeft stilgelegen. Gesteld noch gebleken is echter dat [beheerder] of iemand anders van Schatzenburg op enig moment weer bereid is geworden of bereid is gevonden het sleutelbeheer op zich te nemen en evenmin waarom het sleutelprobleem – daargelaten alle andere problemen – na “oktober/november 2011” niet langer aan verhuur in de weg stond.
12. Uit de activiteiten die Workrelax bij randnummer 14 van haar memorie heeft aangevoerd, kan het hof niet afleiden dat zij in de periode van september 2011 tot 21 februari 2012, de datum waarop het gestelde parkverbod werd opgelegd, activiteiten heeft ontplooid die direct gericht waren op verwerving van inkomsten uit verhuur en die ook tot dergelijke inkomsten hadden geleid als verhuur niet door het gestelde parkverbod was doorkruist. Een bevestiging van de verhuur van een enkele boot van 28 september 2011 is – ook al omdat niet blijkt wanneer en op basis waarvan de (potentiële) huurder met Workrelax in contact is getreden - onvoldoende om voortzetting van exploitatie aan te nemen. Workrelax heeft wel facturen overgelegd waaruit blijkt van advertenties en promotieactiviteiten na 23 september 2011, maar de advertenties zelf zijn niet in het geding gebracht en het hof kan uit de facturen niet opmaken dat die zagen op het onder de aandacht brengen van de kavels, boten en fietsen van Workrelax in het recreatiepark.
12. Het hof wil op basis van dit alles wel aannemen dat Workrelax haar onderneming heeft voortgezet en – gezien uit de stukken blijkende onderhoudswerkzaamheden en gepleegd overleg met de gemeente over sanitairvoorzieningen – pogingen heeft gedaan voorwaarden te scheppen om op enig moment weer tot hervatting van de exploitatie te komen, maar niet dat zij in de periode tussen 23 september 2011 en het aanzeggen van het parkverbod haar kavels in park Schatzenburg heeft aangeboden voor verhuur en derhalve niet dat het parkverbod aan het commercieel exploiteren van die kavels een einde heeft gemaakt. In dit kader kent het hof ook betekenis toe aan het feit dat Workrelax – naar zij stelt – in juli 2013 haar caravans heeft verkocht “toen duidelijk werd dat [geïntimeerde] niet van plan was de situatie op het park te verbeteren.” Dat was – daargelaten [geïntimeerde] ’s mogelijkheid van hoger beroep - een maand nadat de rechtbank Noord-Nederland in haar vonnis van 7 juni 2013 het parkverbod had opgeheven.
17. Samengevat leidt het hof uit de brief aan [geïntimeerde] en uit hetgeen de advocaat van Workrelax ter gelegenheid van de procedure tegen [beheerder] naar voren heeft gebracht – mede in het licht van de stukken die Workrelax in dit appelgeding heeft overgelegd, waarin het hof geen duidelijke aanwijzingen aantreft voor het tegendeel – af dat Workrelax haar exploitatie van de kavels, fietsen en boten reeds in september 2011 heeft opgeschort in verband met een groot aantal, in de brief van Workrelax aan [geïntimeerde] van die datum vermelde problemen, dat het parkverbod geen wijziging in die situatie teweeg heeft gebracht en dat Workrelax eerst in 2013 heeft besloten de exploitatie van haar bezittingen in het recreatiepark definitief te staken. Omdat er geen duidelijke aanwijzingen voor zijn dat de situatie die voor Workrelax aanleiding was haar exploitatie in september 2011 op te schorten, tussen het moment van opschorting en van het besluit tot definitieve beëindiging van de exploitatie wezenlijk is veranderd, is er geen grond aan te nemen dat het parkverbod causaal heeft bijgedragen aan het ontstaan van de in deze procedure gevorderde schade. Dit betekent dat grief I faalt.
17.
Grief IIheeft geen zelfstandige betekenis en behoeft daarom geen bespreking.
17. Workrelax heeft geen stellingen te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden. Conclusie moet derhalve zijn dat de grieven falen en dat het vonnis van de rechtbank dient te worden bekrachtigd. Workrelax zal als de in het ongelijk gestelde kosten van het hoger beroep worden veroordeeld
Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank waarvan beroep;
veroordeelt Workrelax in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van [geïntimeerde] tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 1.601,= voor verschotten en op € 2.632,= voor salaris;
verklaart dit arrest, wat de kostenveroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, A.R. van de Veen en R.F. Groos en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 mei 2015 in aanwezigheid van de griffier.