Beoordeling van het hoger beroep
2. Het hof gaat uit van de volgende feiten.
De Gemeente heeft haar beleid om illegale kamerverhuur tegen te gaan sinds 2008 geïntensiveerd.
[appellant] was eigenaar van circa 42 panden in Dordrecht, die hij geheel of gedeeltelijk kamergewijs verhuurt, of verhuurde. De Gemeente heeft aan [appellant] dwangsommen opgelegd en bestuursdwang toegepast wegens illegale kamerverhuur. De Gemeente heeft in 2012 twee panden van [appellant] executoriaal doen verkopen wegens niet betaalde dwangsommen.
Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 21 maart 2013 is [appellant] op vordering van de Gemeente op grond van –samengevat – misbruik van bevoegdheid verboden om zich gedurende twee jaar vaker dan tien keer per maand met brieven, faxen of e-mails tot de Gemeente te wenden, behalve voor zover deze brieven, faxen of e-mails betrekking hebben op vergunningaanvragen door of namens [appellant] ingediend, dan wel betrekking hebben op bezwaar- en beroepschriften van [appellant] tegen beschikkingen die de Gemeente aan [appellant] heeft gericht, dit alles op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 300,- per overtreding, met een maximum van € 100.000,-. Bij arrest van dit hof van 28 januari 2014 is voormeld vonnis in kort geding bekrachtigd met dien verstande dat de in het dictum vermelde dwangsom voor overtredingen die zijn begaan na betekening van het arrest is verhoogd tot € 1.260,- voor elke overtreding en dat het maximum bedrag aan dwangsommen dat kan worden verbeurd is verhoogd tot € 300.000,-.
In een artikel in het NRC Handelsblad van 4 april 2013 wordt [appellant] onder meer als volgt geciteerd:
“De Gemeente veilde twee van mijn panden. Om ze terug te pakken ben ik extra veel WOB-verzoeken gaan sturen. De rechter heeft dat nu beperkt. Ik ga in hoger beroep. Intussen laat ik andere mensen WOB-verzoeken sturen.”
In een artikel in het Algemeen Dagblad / De Dordtenaar van 20 juni 2013 wordt [appellant] onder meer als volgt geciteerd:
“Ze doen hun best maar, ik wens ze veel plezier. Tot nu toe had ik al vierenhalve ton schuld aan de gemeente en die kunnen ze ook niet incasseren. Hoe hoger het bedrag wordt, hoe moeilijker het voor ze wordt om politiek draagvlak voor een oplossing te vinden. Zo lang ik adem ga ik door”
Bij deurwaardersexploot van 28 februari 2014 heeft de gemeente Dordrecht aan [appellant] de executie van het maximum bedrag aan verbeurde dwangsommen van € 300.000,- en proceskosten doen aanzeggen.
Bij e-mails aan de Gemeente heeft [appellant] – voor zover hier van belang – medegedeeld:
- e-mail d.d. 15 april 2013:
”(…) U zult weer het tienvoudige aan proceskosten kwijt zijn zelfs zonder dat u ook maar 1 cent opbrengst zal kunnen genereren en ik kan u verzekeren dat er ook geen einde zal komen van de WOB/beroep/hogerberoep zaken die ik zal aanvangen en of voortzetten. (…).”
- e-mail d.d. 19 december 2013:
“(…) Zoals je al heb gemerkt heb ik de afgelopen dagen weer mijn stinkende best gedaan, en is mijn motto de Sky is the limit. (…)”
- e-mail d.d. 13 februari 2014:
“(…)
U kunt dus van uw recht gebruik maken om de panden te laten veilen en ik zal er zo veel mogelijk voor doen om de opbrengst zo laag mogelijk te laten uitvallen.
(…)
Ik hoef jullie er wellicht niet aan te herinneren dat ik het hier niet bij zal laten zitten en alle juridische en maatschappelijke middelen zal gebruiken om jullie in lengte van dagen dwars te zitten en zal de veiling van mijn eigendommen geen meerwaarde voor jullie opleveren op lange termijn.
Dit is geen dreigement anders gaan jullie wellicht weer heel zielig aangifte doen maar een waarschuwing of tip om de toekomstige schade voor beiden te minimaliseren ook moet je er aan denken dat de door de Gemeente Dordrecht betaalde out of pocket kosten die jullie nog van mij tegemoet hebben wellicht ook niet betaald kunnen worden en zult u voor de komende jaren exclusief voor mij honderden duizenden euros kwijt zijn met onnodige geld kostende procedures en verwijs u naar de bijlage van de Gemeente Breda die het na 3 WOB verzoeken en 3 bezwaarschriften van mij genoeg vond en een oplossing hebben gevonden om met mij een deal te sluiten (…).
Zoals ik heb aangegeven is de Gemeente Dordrecht in de numerieke minderheid daar jullie maar tot 39 (immers ik ben maar eigenaar van deze aantal panden) kunnen gaan terwijl mijn mogelijkheden onbegrensd zijn namelijk 39, 390, 3900, 39.000,00, 390.000,00, 3.900.000,00 etc the sky is the limit voor mij temeer al gisteren 22 bezwaarschriften zijn behandeld volgende week weer 8 bezwaarschriften en kunt tot de conclusie komen dat ik al in twee weken tijd al aan de 30 procedures kan komen en dan heb ik het nog rustig aangedaan. Het is aan de Gemeente Dordrecht om een keuze te maken voor een snelle en meest efficiente oplossing voor te kiezen of voor een papieren loopgraven oorlog waarvan je nu al niet kan vaststellen hoeveel jaar deze mogelijk zou gaan duren.”
- e-mail d.d. 5 juni 2014:
“(…) ps alleen heb ik vandaag al meer dan 50 bezwaarschriften doen toekomen terwijl het aantal panden met 14 is verminderd.”
3. De Gemeente vordert in dit kort geding dat [appellant] wordt verboden om zich per kalendermaand gedurende een aaneengesloten periode van vijf jaar, meer dan twee keer met brieven, faxen en e-mails of op welke wijze dan ook tot de Gemeente en/of haar medewerkers te wenden, tenzij het betrekking heeft op (1) vergunningaanvragen door of namens [appellant] ingediend, (2) bezwaar- of beroepschriften van [appellant] tegen beschikkingen uit hoofde van een last onder dwangsom en last onder bestuursdwang opgelegd door de Gemeente en (3) bezwaar- en beroepschriften tegen beschikkingen die Gemeentebelastingen Drechtsteden aan [appellant] heeft opgelegd, op straffe van lijfsdwang. De Gemeente heeft voorts gevorderd dat het [appellant] gedurende een aaneengesloten periode van vijf jaar wordt verboden als gemachtigde op te treden of bijstand te verlenen bij aanvragen en procedures waarbij de Gemeente betrokken is, eveneens op straffe van lijfsdwang.
4. De voorzieningenrechter heeft deze vordering toegewezen met dien verstande dat de uitgesproken verboden gelden voor een aaneengesloten periode van twee in plaats van de gevorderde vijf jaar.
5.
Grief Iricht zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat hij bevoegd is de vordering van de Gemeente te behandelen, zowel waar het gaat om het gevraagde verbod om de Gemeente zelf te benaderen als ten aanzien van het gevraagde verbod om dit als gemachtigde te doen.
Grief IIricht zich tegen rechtsoverweging 4.8 van het vonnis waarin de voorzieningenrechter heeft overwogen dat het gevorderde voldoende ruimte biedt om reële geschillen die tussen [appellant] en/of de door hem gedreven ondernemingen en de Gemeente ontstaan, aanhangig te maken.
Grief IIIkomt op tegen de uitgesproken lijfsdwang, terwijl
grief IVis gericht tegen de uitgesproken kostenveroordeling.
6. Het hof stelt vast dat geen grief is gericht tegen rechtsoverweging 4.5 van het bestreden vonnis, waarin de voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat [appellant] in 2014 tot en met juni van dat jaar:
- 219 Wob-verzoeken heeft ingediend, waarvan 101 als gemachtigde,
- 444 bezwaarschriften heeft ingediend, waarvan 151 als gemachtigde,
- 106 ingebrekestellingen heeft ingediend, waarvan 11 als gemachtigde,
- 121 keer beroep heeft ingesteld.
De voorzieningenrechter concludeerde tevens dat in de betreffende periode andere burgers in totaal 42 Wob-verzoeken, 139 bezwaarschriften en 16 ingebrekestellingen bij de Gemeente hebben ingediend en dat “de stroom aan door [appellant] ingediende aanvragen en verzoeken” toeneemt. Voorts concludeerde de voorzieningenrechter dat [appellant] als gemachtigde niet meer dan zes personen heeft bijgestaan, waaronder personen die gelieerd zijn aan één van zijn BV’s en/of woonachtig zijn in Polen en Bulgarije. De aanvragen die [appellant] als gemachtigde indient zijn daarbij nagenoeg identiek aan aanvragen die voorheen van [appellant] zijn ontvangen.
7. Evenmin is een grief gericht tegen rechtsoverweging 4.6 van het vonnis waarin is geconcludeerd dat [appellant] niet heeft bestreden dat hij de bij de weergave van de feiten geciteerde uitlatingen in de pers heeft gedaan en de daar aangehaalde e-mails heeft verzonden.
8. Tot slot is geen grief gericht tegen rechtsoverweging 4.7 waarin is geconcludeerd dat voldoende aannemelijk is dat [appellant] uit wrok een buitenproportioneel beslag legt op het gemeentelijk apparaat met geen ander doel dan de Gemeente “een hak te zetten en te schaden”, alsmede dat [appellant] daartoe mede gebruik maakt van de mogelijkheid om als gemachtigde van derden op te treden.
9. Deze conclusies dienen het hof aldus tot uitgangspunt.
10. Met betrekking tot grief I overweegt het hof als volgt. In het arrest van 28 januari 2014 heeft het hof – samengevat weergegeven – geoordeeld dat het bevoegd is een voorziening als door de Gemeente gevraagd te treffen, enerzijds omdat de Gemeente een onrechtmatige daad aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd en anderzijds omdat op grond van de Awb het door de Gemeente beoogde resultaat niet kan worden bereikt. In zijn algemene toelichting, alsmede in zijn toelichting op grief I, wijst [appellant] erop dat de Awb adequate en uitputtende mogelijkheden biedt om misbruik van bestuursrecht te bestrijden, zodat daarnaast geen ruimte bestaat voor een civielrechtelijke ingang. [appellant] ziet zich in zijn stellingname gesteund door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een uitspraak van 19 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4129), waarin de Afdeling heeft overwogen dat misbruik van recht in het bestuursrecht kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van de verzoeker. Deze uitspraak leidt het hof niet tot een ander oordeel dan in zijn arrest van 28 januari 2014 omdat het enkele feit dat de artikelen 3:13-3:15 BW ook in bestuursrechtelijke geschillen kunnen worden ingeroepen, niet betekent dat deze in civiele zaken niet gelden. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de gestelde onrechtmatige daad van [appellant] bestaat uit een grote hoeveelheid (in samenhang verrichte) handelingen, terwijl in het bestuursrecht steeds maar één handeling (namelijk het desbetreffende verzoek, bezwaar of beroep) op misbruik van bevoegdheid kan worden getoetst. Uit de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 december 2014 (ECLI:NL:RBROT:2014:9866) is bovendien af te leiden dat een poging van de Gemeente om verzoeken van [appellant] met gebruikmaking van de middelen die de Awb daarvoor biedt buiten behandeling te laten, is gestrand, terwijl daarin voorts is overwogen (rechtsoverweging 6.4) dat de Gemeente heeft miskend dat uit het vonnis en het arrest in het eerste kort geding niet volgt dat door [appellant] ingediende brieven, aanvragen, verzoeken en/of bezwaarschriften niet door de Gemeente in behandeling behoeven te worden genomen. Daarom moet ook thans nog worden geconcludeerd dat de bestuursrechtelijke weg de Gemeente geen mogelijkheden biedt om te bereiken wat zij door middel van dit kort geding wenst te bereiken. 11. Het feit dat artikel 8:75 Awb de mogelijkheid biedt een natuurlijk persoon bij kennelijk onredelijk gebruik van het procesrecht in de kosten te veroordelen staat evenmin aan beoordeling van de gevraagde voorzieningen door de burgerlijke rechter in de weg. Anders dan [appellant] betoogt zijn in (de toelichting op) dit artikel geen aanwijzingen te vinden voor de conclusie dat dit artikel in zoverre exclusief werkt dat uitgesloten is dat de burgerlijke rechter een voorziening als door de Gemeente gevorderd, treft.
12. Het hof voegt aan het bovenstaande toe dat ook in de toelichting op het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet openbaarheid van bestuur in verband met aanvullingen ter voorkoming van misbruik (Kamerstukken II, 2014-2015, 34 106) aan de orde is gekomen dat de Awb geen bepalingen kent over “de behandeling van verzoeken om informatie die kennelijk onredelijk zijn” (Nota naar aanleiding van het verslag, Kamerstukken II, 2014-2015, 34 106, nr. 6, p. 5).
13. [appellant] wijst er met juistheid op dat artikel 2:2 Awb het bestuursorgaan de mogelijkheid biedt om een gemachtigde te weigeren. Ook deze bevoegdheid kan evenwel eerst worden aangewend nadat de gemachtigde een verzoek heeft ingediend en geeft de Gemeente geen bevoegdheid het verzoek of het bezwaarschrift niet te behandelen (zie voor dat laatste: Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State 19 september 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB3841). Het biedt dus geen oplossing voor de hier aan de orde zijnde situatie waarin [appellant] de mogelijkheid om als gemachtigde op te treden blijkens het in zoverre niet bestreden oordeel van de voorzieningenrechter kennelijk met geen ander doel gebruikt dan om de Gemeente te schaden. 15. Met grief II komt [appellant] op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de beperking tot twee contacten per maand met de Gemeente voldoende ruimte biedt om reële geschillen met de Gemeente aanhangig te maken. Het hof stelt vast dat door de Gemeente in het kort geding dat heeft geleid tot het arrest van 28 januari 2014 was gevorderd dat [appellant] zich maximaal tien keer per maand tot de Gemeente zou kunnen wenden. Kennelijk heeft de Gemeente in de gestelde overschrijding van dit aantal aanleiding gezien om in dit kort geding het aantal contacten te willen beperken tot twee per maand, waarbij zij dit aantal, gelet op het gestelde in de inleidende dagvaarding, heeft afgezet tegen het aantal contacten dat een gemiddelde burger jaarlijks met de Gemeente heeft. Het hof is van oordeel dat het aantal van twee contacten per maand, mede gelet op de toelichting die [appellant] op grief II heeft gegeven, en de vordering van de Gemeente in het eerste kort geding, onnodig strikt is en [appellant] te zeer beperkt in zijn mogelijkheden om contact met de Gemeente te zoeken. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [appellant] niet zonder meer met de gemiddelde inwoner van Dordrecht is te vergelijken omdat hij meerdere vennootschappen vertegenwoordigt, direct of indirect een groot aantal onroerende zaken bezit of bezat en in dit verband in een langdurig conflict met de Gemeente verwikkeld is. Het hof zal het vonnis op dit punt vernietigen en de veroordeling in die zin aanpassen dat [appellant] zich vanaf de datum van dit arrest maximaal vijf keer per maand tot de Gemeente zal mogen wenden.
16. Grief III is gericht tegen het feit dat de veroordeling op straffe van lijfsdwang is uitgesproken. [appellant] stelt in dit verband in de eerste plaats dat niet is gebleken van overtreding van het door de voorzieningenrechter op 21 maart 2013 opgelegde verbod. Het hof verwerpt dat betoog gelet op het feit dat vaststaat dat [appellant] in de eerste maanden van 2014 het hierboven achter 6. opgenomen aantal verzoeken, brieven etc. aan de Gemeente heeft gestuurd. Dat aantal overschrijdt in vergaande mate het aantal van tien per maand, zodat het vermoeden gerechtvaardigd is dat het opgelegde verbod is overtreden. Het had in die situatie op de weg van [appellant] gelegen te onderbouwen dat hij niettemin niet het verbod heeft overtreden, bijvoorbeeld door concreet en gemotiveerd aan te geven hoeveel of welke van die contacten in zijn visie in de uitzonderingscategorie vielen. Zijn enkele stelling dat dit niet het geval is, is daartoe niet voldoende. Het hof passeert het beroep dat [appellant] doet op de eerder genoemde uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 december 2014 (ECLI:NL:RBROT:2014:9866). In die uitspraak is getoetst of de Gemeente terecht enkele aanvragen van [appellant] buiten behandeling heeft gesteld. Het feit dat de bestuursrechter heeft geoordeeld dat de Gemeente daartoe niet zonder individuele toetsing mocht overgaan laat onverlet dat [appellant] in dit kort geding op geen enkele wijze inzichtelijk heeft gemaakt dat, ondanks de grote hoeveelheden verzoeken, bezwaarschriften en ingebrekestellingen aan de Gemeente, van overtreding van het verbod geen sprake is. 17. [appellant] voert verder aan dat de voorzieningenrechter op onjuiste wijze de belangen van de Gemeente enerzijds en [appellant] anderzijds, heeft afgewogen. Het hof verwerpt dat betoog. [appellant] is immers niet opgekomen tegen de conclusie dat zijn handelwijze erop is gericht de Gemeente te schaden, terwijl uit het voorgaande moet worden afgeleid dat de eerder uitgesproken veroordeling op straffe van een dwangsom, [appellant] niet van zijn onrechtmatige handelwijze heeft weerhouden. Ook de inhoud van zijn e-mails wijst in die richting. Het dwangmiddel lijfsdwang resteert dan en is in dit geval ook proportioneel te achten gelet op de kosten die de handelwijze van [appellant] voor de Gemeente meebrengt. [appellant] heeft die kosten en het causaal verband met zijn handelwijze weliswaar weersproken, maar het is een feit van algemene bekendheid dat er met het behandelen van (grote aantallen) verzoeken en aanvragen (hoge) kosten zijn gemoeid voor een ambtelijke organisatie. De betwisting van [appellant] is op dit punt niet van een voldoende onderbouwing voorzien, zodat het hof die passeert. Dat [appellant] gedwongen zal zijn het verbod te overtreden wanneer hij zich in het kader van de WWB en/of de WMO in de toekomst tot de Gemeente zal moeten wenden is niet aannemelijk, nu de Gemeente zich op het standpunt heeft gesteld dat dergelijke contacten niet met haar dienen plaats te vinden, maar met een uitvoeringsorganisatie die naar het oordeel van de Gemeente kennelijk geen deel uitmaakt van de rechtspersoon die partij is in dit geding en dus niet onder het verbod vallen. Grief III faalt dus.
18. Grief IV is gericht tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. Hoewel grief II (deels) gegrond is, moet onverminderd worden geconcludeerd dat [appellant] in eerste aanleg de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij is, zodat hij terecht in de kosten van het geding is veroordeeld. Grief IV faalt dan ook.
19. [appellant] moet ook in hoger beroep als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarbij past dat hij wordt veroordeeld in de kosten van het geding.