Beoordeling van het hoger beroep
2. In de voorliggend procedure gaat het, kort samengevat om het volgende.
- [werknemer], geboren op [datum], is op 1 februari 1999 in de functie van verkoper bij
Euroleder in dienst getreden.
- In het kader van voornoemde arbeidsovereenkomst verrichte [werknemer] werkzaamheden
gedurende 37 uur per week tegen een salaris van € 2.469,31 bruto, vermeerderd met
vakantietoeslag en overige emolumenten.
- Eind mei 2012 is door Euroleder aan [werknemer] te kennen gegeven dat zij voornemens was
de arbeidsovereenkomst met [werknemer], vanwege bedrijfseconomische omstandigheden, te
beëindigen.
- Bij brief van 30 mei 2012 heeft Euroleder [werknemer] een concept-vaststellingsovereenkomst
aangeboden, inhoudende de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met betaling aan
[werknemer] van een bedrag van € 30.000,-- bruto, zijnde de aanvulling op de WW-uitkering
tot 100% voor de periode van drie jaar. Aan [werknemer] is daarbij gelegenheid gegeven om op
uiterlijk 20 juni 2012 te reageren. [werknemer] heeft met de concept-vaststellingsovereenkomst
niet ingestemd.
- Op 27 juni 2012 is door Euroleder bij het UWV een aanvraag tot het verlenen vaneen
ontslagvergunning voor [werknemer] ingediend.
- Bij e-mail van 26 juli 2012 heeft de firma Naturally Beds Alexandrium B.V / Hästens
(hierna: Hästens) aan [werknemer] - na bemiddeling door Euroleder - een aanbod gedaan voor
een dienstverband van 37 uur per week tegen een salaris van € 2.299,-- bruto per maand
voor de duur van een jaar, met de intentie om dit dienstverband voort te zetten bij goed
resultaat. [werknemer] is op dat aanbod niet ingegaan.
- Op 30 augustus 2012 heeft het UWV toestemming verleend om de arbeidsovereenkomst
met [werknemer] op te zeggen.
- Bij brief van 1 september 2012 heeft Euroleder de arbeidsovereenkomst met [werknemer]
opgezegd per 1 november 2012 en hem vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden,
waarna de arbeidsovereenkomst op 1 december 2012 tot een einde is gekomen.
- Bij beschikking van 17 december 2012 heeft het UWV [werknemer] een
werkloosheidsuitkering toegekend voor de periode 1 december 2012 tot en met 16 januari
2016.
- Na aanbod daartoe van Euroleder bij brief van 20 april 2013 is [werknemer] per 1 mei 2013
opnieuw bij Euroleder in dienst getreden, op basis van een arbeidsovereenkomst voor
de periode van één jaar en voor 21 uur per week tegen een salaris van € 1.125, - bruto per
maand, daarnaast ontvangt [werknemer] een aanvullende uitkering van het UWV.
3. Stellende dat er sprake is geweest van een kennelijk onredelijke opzegging, heeft [werknemer], tegen de achtergrond van voormelde feiten, in eerste aanleg een vordering ingesteld als in de inleidende dagvaarding beschreven.
4. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er inderdaad sprake geweest is van een kennelijk onredelijke opzegging door Euroleder van het dienstverband met [werknemer] en Euroleder veroordeeld tot betaling aan [werknemer] van een bedrag groot € 30.000,-- (met rente) ten titel van schadevergoeding als bedoeld in art. 7:681 BW (oud). Voorts heeft de kantonrechter Euroleder veroordeeld in de proceskosten.
5. Euroleder kan zich met het vonnis van de kantonrechter niet verenigen. In hoger beroep vordert zij vernietiging van het (eind)vonnis van 11 april 2014 alsmede veroordeling van [werknemer] tot terugbetaling van hetgeen Euroleder op grond van het vonnis in eerste aanleg reeds aan [werknemer] heeft voldaan (vermeerderd met rente). Voorts vordert Euroleder veroordeling van [werknemer] in de kosten van beide instanties (vermeerderd met vertragingsrente bij het uitblijven van de betaling van de proceskosten binnen veertien dagen na betekening van dit arrest).
6. Bij memorie van antwoord heeft [werknemer] geconcludeerd tot verwerping van het door Euroleder ingestelde (principaal) appel. In het voorwaardelijk ingestelde incidenteel appel vordert [werknemer] vernietiging van het vonnis van 11 april 2014 voor zover het betreft de door de kantonrechter vastgestelde feiten. De enige door [werknemer] (voorwaardelijk) opgeworpen incidentele grief is daarop gericht. Volgens die grief ontbreken in de feitenvaststelling door de kantonrechter diverse relevante feiten.
7. Euroleder heeft met betrekking tot het bestreden vonnis twee grieven aangevoerd. De eerste grief richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat Euroleder de arbeidsovereenkomst met [werknemer] kennelijk onredelijk heeft opgezegd. De tweede grief richt zich tegen het toekennen aan [werknemer], in het kader van de kennelijk onredelijke opzegging, van een vergoeding ad € 30.000,--bruto.
8. Met betrekking tot de door Euroleder geformuleerde grieven overweegt het hof het volgende. De door de kantonrechter aangenomen kennelijke onredelijkheid van het ontslag is gelegen in het “gevolgen criterium”, art. 7:681, lid 2 sub b BW (oud). De kantonrechter heeft, bij de beantwoording van de vraag of in het kader van het “gevolgencriterium” sprake is van een kennelijk onredelijke opzegging overwogen dat alle omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang dienen te worden beschouwd. Daarbij heeft de kantonrechter betrokken i) de persoonlijke omstandigheden van [werknemer], zoals de duur van het dienstverband, zijn leeftijd en zijn kansen op de arbeidsmarkt ii) het door [werknemer] niet aanvaarde aanbod van Hästens om daar te komen werken en iii) het niet treffen door Euroleder van een financiële voorziening ten behoeve van [werknemer]. Ten aanzien van vorenstaande geldt het volgende.
9. Bij de beoordeling en beantwoording van de vraag of het door Euroleder aan [werknemer] gegeven ontslag ingevolge het ‘gevolgencriterium’ van artikel 7:681 lid 2, aanhef en onder b BW, kennelijk onredelijk is, dienen alle – relevante – omstandigheden ten tijde van het ontslag in aanmerking te worden genomen. Deze grond (het gevolgencriterium) heeft betrekking op de financiële gevolgen die het ontslag voor de werknemer heeft.
10 Euroleder stelt dat zij, daartoe gehouden op grond van goed werkgeverschap, getracht heeft om voor [werknemer] de negatieve gevolgen van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst te verzachten door [werknemer] een financiële compensatie van € 30.000,-- bruto aan te bieden. Toen bleek dat [werknemer] niet bereid was van dit aanbod gebruik te maken en Euroleder zodoende genoodzaakt werd zich tot het UWV te wenden met de daaraan verbonden kosten, voelde Euroleder zich niet meer geroepen het gedane aanbod gestand te doen. Het hof oordeelt die stellingname van Euroleder niet juist en wel om de volgende reden.
11. In aanmerking genomen de leeftijd van [werknemer] (destijds 57 jaar), de duur van het dienstverband (bijna 14 jaar), de ongunstige economische omstandigheden waaronder de detailhandel ten tijde van het ontslag ook gebukt ging en de mede als gevolg daarvan verminderde kansen op de arbeidsmarkt voor [werknemer], mede gelet op de eenzijdige werkervaring en gezien de financiële gevolgen voor [werknemer] als gevolg van het einde van het dienstverband met Euroleder, is het hof van oordeel dat [werknemer] bij gelegenheid van het einde van dat dienstverband op grond van het “gevolgencriterium”, enigermate financieel gecompenseerd dient te worden. Het achterwege blijven van een (toereikende) financiële genoegdoening maakt in dit geval dat de opzegging kennelijk onredelijk is, mede gelet ook op het feit dat ook Euroleder [werknemer] aanvankelijk een financiële compensatie van € 30.000,-- heeft aangeboden (welk aanbod Euroleder later, toen [werknemer] het aanbod binnen de daarvoor door Euroleder gestelde termijn niet had aanvaard weer heeft ingetrokken). Dat [werknemer] om hem moverende redenen er voor gekozen heeft de (aanvankelijk) aangeboden vergoeding niet te aanvaarden, maakt vorenstaande niet anders. [werknemer] is niet gehouden een aanbod als door Euroleder gedaan, te aanvaarden op straffe van verval van welke compensatie dan ook.
12. Bij het bepalen van de hoogte van de hoogte van de kennelijk onredelijk ontslag vergoeding speelt eventuele verwijtbaarheid aan de kant van Euroleder met betrekking tot de beëindiging van het dienstverband met [werknemer] op zich een rol van betekenis. Het hof is van oordeel dat in dezen van verwijtbaarheid aan de kant van Euroleder geen sprake was. De noodzakelijke personeelsreductie was het gevolg van de bedrijfseconomische omstandigheden waarin Euroleder verkeerde.
13. Bij het bepalen van de [werknemer] toekomende vergoeding is naast hetgeen hiervoor is overwogen en de financiële omstandigheden waar Euroleder zich op beroept, ook de beoordeling van de kans op het vinden van een nieuwe baan door [werknemer] - en in het verlengde daarvan, de geschatte werkloosheidsduur - relevant. Zoals het hof in een eerder arrest heeft overwogen, is het een feit van algemene bekendheid dat werknemers in de leeftijdscategorie van [werknemer] met een beperkte vooropleiding, een slechte arbeidsmarktpositie hebben (hof Den Haag 22 januari 2013, ECLI:NL: GHDHA:2013:BZ0401). Mede gelet op de economische omstandigheden waren de vooruitzichten op een andere vergelijkbare baan niet rooskleurig, maar ook weer niet uitzichtloos, getuige de mogelijkheid voor [werknemer] om bij Hästens werkzaam te zijn. [werknemer] was overigens niet gehouden op het aanbod om bij Hästens te gaan werken in te gaan nu hij ten tijde van dat aanbod nog bezig was zich te verweren tegen de ontslagaanvraag bij het UWV en hij er kennelijk zijn hoop op gevestigd had dat die aanvraag zou worden afgewezen, maar de mogelijkheid dat daar voor hem een arbeidsplaats beschikbaar was zegt wel iets over de voor [werknemer] bestaande mogelijkheden voor het vinden van ander werk. Dat er sprake is geweest van een “spelletje” tussen Euroleder en Hästens, zoals [werknemer] heeft gesuggereerd, is niet met goede argumenten onderbouwd, zodat het hof aan die suggestie voorbij gaat. Met de omstandigheid dat [werknemer] naderhand voor beperktere tijd in duur en omvang weer voor Euroleder werkzaam is geweest zal geen rekening worden gehouden, aangezien dit ten tijde van de beëindiging van het dienstverband niet te voorzien was. Het hof merkt op dat de kennelijke onredelijkheid dient te worden beoordeeld naar de te verwachten gevolgen ten tijde van het ontslag. Later intredende omstandigheden kunnen slechts in aanmerking worden genomen voor zover zij aanwijzingen opleveren voor wat niet later dan op voormeld tijdstip kon worden verwacht (HR 17 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:AG7282). Dat [werknemer] weer aan het werk zou komen bij Euroleder viel ten tijde van het ontslag niet te voorzien. Bovendien is het loon dat [werknemer] na de herindiensttreding bij Euroleder verdient fors lager dan zijn oorspronkelijke loon. 14. Het hof is, alles afwegende, van oordeel dat gelet op de leeftijd van [werknemer], zijn opleiding, werkervaring en de economische situatie, niet te verwachten was dat [werknemer] binnen een termijn van 24 maanden weer werk op een vergelijkbaar niveau zou vinden. Dit leidt tot de conclusie dat een bedrag groot (afgerond) € 20.000,-- een gepaste schadevergoeding is. Dit bedrag heeft het hof becijferd aan de hand van een suppletie van 30% op de WW-uitkering, gerelateerd aan de hoogte van het laatstverdiende loon voor de duur van de (door het hof op 24 maanden geschatte) periode van werkloosheid.
15. Waar het hof tot een andere beoordeling van de zaak komt dan de kantonrechter, zal het hof het vonnis van de kantonrechter vernietigen. [werknemer] zal worden veroordeeld tot terugbetaling (met rente) van al hetgeen Euroleder op grond van het te vernietigen vonnis reeds aan hem heeft voldaan, voor zover het een bedrag betreft dat ligt boven hetgeen Euroleder op grond van dit arrest aan [werknemer] verschuldigd is.
Het hof ziet, nu partijen in het hoger beroep over en weer in het (on)gelijk gesteld worden, aanleiding de proceskosten in het principaal appel te compenseren. De kostenveroordeling in eerste aanleg laat het hof in stand.
16. Waar het hof een ander, lager bedrag aan schadevergoeding zal toewijzen dan de kantonrechter gedaan heeft, is de voorwaarde vervuld waaronder de incidentele grief is opgeworpen. De grief treft overigens geen doel. Het is aan de rechter de door hem relevant geachte feiten, de feiten die hij voor de beoordeling en de beslissing van de zaak van belang acht, vast te stellen. Het hof heeft tegen die achtergrond zelf de voor deze zaak relevante feiten hierboven onder 2 opgenomen. [werknemer] zal veroordeeld worden in de kosten op het incidenteel appel gevallen.