Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest in kort geding d.d. 15 december 2015
[naam] B.V.
MAATSCHAP [naam] EN CO ACCOUNTANTS EN ADVISEURS,
advocaat: mr. R. van Biezen te Leidschendam.
Het verloop van het geding
De beoordeling van het hoger beroep
Spoedeisend belang
grief 5klaagt [appellante] er onder meer over dat de voorzieningenrechter spoedeisend belang aanwezig heeft geacht. [geintimeerde] heeft in eerste instantie als feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, aangevoerd dat zij, nu ook het [tussen de curator van NuAdvies en [geintimeerde] gewezen] vonnis van 28 mei 2014 van de bodemrechter [appellante] niet tot betaling van de door NuAdvies gefactureerde bedragen kan bewegen, vreest dat haar pandrecht niet meer te gelde kan worden gemaakt als zij nog langer een afwachtende houding aanneemt. Het hof acht dit – evenals de voorzieningenrechter - voldoende om spoedeisend belang van [geintimeerde] bij een voorziening aan te nemen.
De verdere beoordeling van de grieven
a) Op 6 november 2007 is tussen [geintimeerde] enerzijds en (onder anderen) de maatschap [geintimeerde] & Co Nieuwegein (nadien genaamd: NuAdvies Accountants en Fiscalisten (hierna: NuAdvies)) anderzijds een rekening-courant overeenkomst met kredietfaciliteit tot stand gekomen. Tot meerdere zekerheid voor terugbetaling van het door [geintimeerde] aan NuAdvies te verstrekken krediet heeft NuAdvies ten gunste van [geintimeerde] onder meer een pandrecht gevestigd op “alle huidige en toekomstige (bedrijfs)vorderingen op derden, zoals deze op enig tijdstip zijn samengesteld” (prod. 2 bij dagvaarding in eerste aanleg). De desbetreffende onderhandse pandakte is op 8 december 2010 geregistreerd.
b) Bij aangetekende brief van 15 september 2011 – ontvangen, althans aangeboden op 22 september 2011 - heeft [geintimeerde] haar pandrecht meegedeeld aan [appellante], voor wie NuAdvies werkzaamheden had verricht en destijds nog verrichtte op het gebied van accountancy en fiscaal advies.
c) In reactie op deze brief van [geintimeerde] heeft [appellante] bij brief van 4 oktober 2011 onder meer het volgende aan [geintimeerde] laten weten:
grief 1klaagt [appellante] erover dat de voorzieningenrechter in rechtsoverwegingen 1.1 tot en met 1.4 van zijn vonnis de feiten onjuist en/of onvolledig heeft weergegeven. Met deze grief miskent [appellante] echter allereerst dat de voorzieningenrechter slechts die feiten in zijn vonnis hoefde te vermelden die hij ter onderbouwing van zijn beslissing relevant achtte. Overigens heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat de voorzieningenrechter van onjuiste feiten is uitgegaan. Ten overvloede wijst het hof er nog op dat [appellante] bij randnummer 1 van haar pleitnota voor de feiten heeft verwezen naar het door [geintimeerde] overgelegde vonnis van de rechtbank Gelderland van 28 mei 2014 en dat uit het bestreden vonnis onmiskenbaar naar voren komt dat de voorzieningenrechter van dat vonnis goede nota heeft genomen. Grief 1 slaagt niet.
grief 2komt [appellante] op tegen het (onder verwijzing naar het door de rechtbank Gelderland gewezen vonnis van 28 mei 2014) gegeven voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter (in rechtsoverweging 3.8 van het bestreden vonnis) dat – kort gezegd - een rechtsgeldig door [geintimeerde] gevestigd pandrecht kan worden aangenomen en dat de betaling (door [appellante]) aan NuAdvies van een aantal in die rechtsoverweging bedoelde facturen niet bevrijdend is geweest nu ter zake alleen aan [geintimeerde] bevrijdend kon worden betaald. Het hof overweegt als volgt.
grief 3betoogt [appellante] dat zij, ondanks het feit dat [geintimeerde] haar pandrecht op 22 september 2011 had meegedeeld, erop mocht vertrouwen dat zij de facturen van NuAdvies bevrijdend aan NuAdvies kon betalen. Voor dit vertrouwen is onvoldoende dat NuAdvies in meerdere brieven op betalingen aan haar heeft aangedrongen, waarbij zij het pandrecht betwistte en melding maakte van een volgens haar ouder pandrecht van Barracuda IJsselstein B.V. Gesteld noch gebleken is dat [geintimeerde] als pandhouder door enige gedraging bij [appellante] het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat deze ook bevrijdend aan NuAdvies kon betalen. Dat [geintimeerde] aangekondigde incassomaatregelen niet uitvoerde maakt het voorgaande niet anders. Ten aanzien van het oordeel van de voorzieningenrechter over de betekenis van het eventuele oudere pandrecht van een betrokken bank, waartegen [appellante] wel grieft, maar welke grief zij niet met nieuwe stellingen onderbouwt, sluit het hof zich aan bij hetgeen de voorzieningenrechter ter zake heeft overwogen, zodat grief 3 ook in zoverre faalt.
grief 4heeft [appellante] naar voren gebracht dat drie facturen van voor de mededeling van het pandrecht, waarvan eerder was gesteld dat die aan NuAdvies waren betaald, toch niet blijken te zijn betaald. Enige betekenis verbindt [appellante] echter niet aan dat gegeven. Ten aanzien van factuur 20100770 stelt zij wel dat zij haar betwisting daarvan handhaaft, maar enige grond voor die betwisting voert zij niet aan, zodat het hof aan die betwisting voorbij gaat. Dit brengt mee dat ook grief 4 faalt.
grief 5voert [appellante] nog aan dat het restitutierisico zich tegen toewijzing van de vordering van [geintimeerde] verzet. [geintimeerde] heeft haar kantoren sinds april 2014 ondergebracht in een coöperatie en dat zou, aldus [appellante], slechts zijn gebeurd om “eventuele vorderingen op de maatschap [[geintimeerde], hof] illusoir te maken.” Het hof vermag evenwel zonder toelichting, die ontbreekt, niet in te zien waarom deze herstructurering voor het onderhavige geding een restitutierisico met zich meebrengt. Het enkele feit dat er ten laste van [geintimeerde] beslagen zijn gelegd is eveneens onvoldoende om een restitutierisico aan te nemen. In het kader van deze grief voert [appellante] verder nog aan dat van [geintimeerde] mag worden verwacht dat zij eerst debiteuren aanspreekt die nog niet aan NuAdvies hebben betaald, maar hetgeen [appellante] ter onderbouwing daarvan aanvoert kan niet tot het aannemen van een dergelijke verplichting leiden.
grief 6klaagt [appellante] over toewijzing van de gevorderde wettelijke handelsrente. Ook deze grief faalt. De wettelijke handelsrente is ook ten gunste van [geintimeerde] als pandhouder gaan lopen na ommekomst van de betaaltermijnen van de desbetreffende facturen en daaraan kan (niet bevrijdende) betaling van facturen aan NuAdvies niets afdoen.
Grief 7heeft geen zelfstandige betekenis en faalt reeds daarom.
Slotsom