In genoemd tussenarrest heeft het hof op grond van hetgeen onder 2.5 is overwogen geoordeeld dat Gemiva voorshands het vereiste bewijs heeft geleverd van haar stelling dat [geïntimeerde] voor een bedrag van € 108.738,27 van [naam] heeft gestolen/verduisterd. [geïntimeerde] is overeenkomstig haar aanbod tot tegenbewijs toegelaten. Vervolgens heeft zij als getuigen [naam] (in het tussenarrest [naam] genoemd) en diens zuster [naam] doen horen.
De hof acht [geïntimeerde] door deze twee getuigenverklaringen in het tegenbewijs niet geslaagd. De in het tussenarrest onder 2.5. uiteengezette gronden die aan het door voorlopig bewijsoordeel ten grondslag liggen, worden door die twee verklaringen geenszins ontzenuwd. Ten aanzien van het betoog van [geïntimeerde] in haar memorie na enquête dat zij in het tegenbewijs wel geslaagd is, wordt het volgende overwogen.
[geïntimeerde] stelt dat zij samen met [naam] zijn rekeningen betaalde door gebruik te maken van een computer op het kantoor van De Hooghe Dijck, in het zicht van bewoners en personeel. Dit zou op zichzelf juist zijn en is ook door [naam] als getuige bevestigd waar hij verklaart dat als hij betalingen moest doen, hij dat samen met zijn begeleidster ( [geïntimeerde] , hof) deed. In de vordering van Gemiva gaat het echter om bedragen die [geïntimeerde] door middel van internet bankieren van de rekening van [naam] , zonder diens toestemming, aan zichzelf en anderen zou hebben overgemaakt. Uit de getuigenverklaring van [naam] volgt geenszins dat hij bij het verrichten van deze overmakingen aanwezig was, besefte wat die overmakingen inhielden en daartoe toestemming gaf. Op de vraag aan [naam] of rekeningen met de computer bij Gemiva of op de Hooge Dijck werden betaald, antwoordde hij: ik weet het niet meer. Voorts merkt [geïntimeerde] op dat als [naam] via de bewonerskas van de Hooghe Dijck geld had geleend, de administratief medewerker mevrouw [naam] via telebankieren de geleende gelden overmaakte van de rekening van [naam] naar de rekening van De Hooghe Dijck. Niet valt in te zien dat deze wijze van handelen, die kennelijk slechts het belang van [naam] diende, van belang is voor de vraag naar de omvang van de door [geïntimeerde] gepleegde verduistering.
Over de pinpas heeft [naam] als getuige verklaard dat hij heel zeker weet dat deze niet in een geldkistje lag, waarvan de sleutel -zo heeft hij ook verklaard- er nooit uitgehaald werd. Dat de pinpas op een voor ieder toegankelijke plek lag, is door [geïntimeerde] verder ook niet gesteld. Wel stelt zij dat de zuster van [naam] , de tweede getuige, vaker de pinpas heeft gebruikt om aankopen voor [naam] te doen en dus over de pas beschikte en er betalingen mee deed. Voor zover [geïntimeerde] hiermee heeft tot haar verweer willen stellen dat (ook) de zuster van [naam] zonder diens toestemming (ten bate van zichzelf of anderen) geld heeft opgenomen, mist dit verweer elke onderbouwing en wordt daarom gepasseerd. De getuigenverklaring van de zuster van [naam] komt er daarentegen op neer dat zij de pinpas heeft gebruikt één keer toen zij samen met haar broer kleren en schoenen ging kopen en één keer toen zij samen met hem uit eten ging; voor de rest had haar broer altijd contant geld bij zich.
Hetgeen verder in de memorie na enquête is aangevoerd vormt een herhaling van eerdere stellingen die in het tussenarrest al zijn verworpen c.q. kan, voor zover geen sprake is van een herhaling, niet tot het vereiste tegenbewijs leiden.
De slotsom is dat het in het tussenarrest onder a, b, c, d en e weergegeven verweer van [geïntimeerde] wordt verworpen. De verweren onder f, g, h en i waren al in het tussenarrest verworpen, zodat resteert het onder j weergegeven verweer dat voor de mede gevorderde buitengerechtelijke kosten en rente geen grond is omdat de vordering ten onrechte is ingesteld, subsidiair omdat deze vordering “gelet op het voorgaande niet redelijk en billijk is” (memorie van antwoord onder 23). Nu alle overige verweren falen en het subsidiaire argument verder niet is toegelicht, wordt ook dit verweer verworpen. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en het in hoger beroep door Gemiva primair gevorderde alsmede de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zullen worden toegewezen, met veroordeling van [geïntimeerde] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van beide instanties, inclusief de kosten van het beslag. Het bewijsaanbod van [geïntimeerde] wordt als in het licht van het voorgaande niet ter zake dienend gepasseerd.