ECLI:NL:GHDHA:2015:3819

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
19 januari 2016
Zaaknummer
200.119.484/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering van geld door een derde en bewijsvoering in civiele procedure

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, gaat het om een hoger beroep van de Stichting Gemiva-SVG Groep tegen een eerdere uitspraak. De zaak betreft de verduistering van een geldsom van € 108.738,27 door de geïntimeerde, die als zorgverlener optrad. In een tussenarrest van 23 september 2014 werd de geïntimeerde toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. De geïntimeerde heeft twee getuigen doen horen, maar het hof oordeelt dat deze getuigenverklaringen niet voldoende zijn om het bewijs van de verduistering te ontzenuwen. Het hof concludeert dat de geïntimeerde niet heeft aangetoond dat zij met toestemming van de rekeninghouder handelde bij de overmakingen die zij verrichtte.

Het hof wijst erop dat de getuigenverklaringen niet aantonen dat de rekeninghouder op de hoogte was van de overmakingen of dat hij toestemming had gegeven. De geïntimeerde heeft geprobeerd te betogen dat zij samen met de rekeninghouder betalingen deed, maar het hof oordeelt dat dit niet relevant is voor de vraag of er sprake was van verduistering. De getuigenverklaring van de zuster van de rekeninghouder ondersteunt de stelling van de geïntimeerde niet, aangezien zij slechts in beperkte mate gebruik heeft gemaakt van de pinpas van de rekeninghouder.

Uiteindelijk oordeelt het hof dat de eerdere verweren van de geïntimeerde niet slagen en dat de vordering van Gemiva wordt toegewezen. Het hof vernietigt het bestreden vonnis en veroordeelt de geïntimeerde tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De kosten van beide instanties worden ook aan de geïntimeerde opgelegd, en het arrest is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer: 200.119.484/01
Zaak- en rolnummer rechtbank: 299927 CV EXPL 12-3830

Arrest van 22 december 2015

in de zaak van

STICHTING GEMIVA-SVG GROEP,

gevestigd te Gouda,
appellante,
hierna te noemen: Gemiva,
advocaat: mr. E. den Hartog te Rotterdam,
tegen

[naam] ,

wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. Th. M. Briggeman te Dordrecht.

De verdere loop van het geding

Bij tussenarrest van 23 september 2014 is [geïntimeerde] toegelaten tot het in dat arrest onder 2.5 (laatste twee zinnen) aangeduide tegenbewijs. Vervolgens heeft zij twee getuigen doen horen. Daarna hebben eerst Gemiva en vervolgens [geïntimeerde] een memorie na enquête genomen. Ten slotte hebben partijen de stukken na het tussenarrest overgelegd voor arrest. Het hof beschikte al over de eerdere processtukken.

De verdere beoordeling van het hoger beroep

In genoemd tussenarrest heeft het hof op grond van hetgeen onder 2.5 is overwogen geoordeeld dat Gemiva voorshands het vereiste bewijs heeft geleverd van haar stelling dat [geïntimeerde] voor een bedrag van € 108.738,27 van [naam] heeft gestolen/verduisterd. [geïntimeerde] is overeenkomstig haar aanbod tot tegenbewijs toegelaten. Vervolgens heeft zij als getuigen [naam] (in het tussenarrest [naam] genoemd) en diens zuster [naam] doen horen.
De hof acht [geïntimeerde] door deze twee getuigenverklaringen in het tegenbewijs niet geslaagd. De in het tussenarrest onder 2.5. uiteengezette gronden die aan het door voorlopig bewijsoordeel ten grondslag liggen, worden door die twee verklaringen geenszins ontzenuwd. Ten aanzien van het betoog van [geïntimeerde] in haar memorie na enquête dat zij in het tegenbewijs wel geslaagd is, wordt het volgende overwogen.
[geïntimeerde] stelt dat zij samen met [naam] zijn rekeningen betaalde door gebruik te maken van een computer op het kantoor van De Hooghe Dijck, in het zicht van bewoners en personeel. Dit zou op zichzelf juist zijn en is ook door [naam] als getuige bevestigd waar hij verklaart dat als hij betalingen moest doen, hij dat samen met zijn begeleidster ( [geïntimeerde] , hof) deed. In de vordering van Gemiva gaat het echter om bedragen die [geïntimeerde] door middel van internet bankieren van de rekening van [naam] , zonder diens toestemming, aan zichzelf en anderen zou hebben overgemaakt. Uit de getuigenverklaring van [naam] volgt geenszins dat hij bij het verrichten van deze overmakingen aanwezig was, besefte wat die overmakingen inhielden en daartoe toestemming gaf. Op de vraag aan [naam] of rekeningen met de computer bij Gemiva of op de Hooge Dijck werden betaald, antwoordde hij: ik weet het niet meer. Voorts merkt [geïntimeerde] op dat als [naam] via de bewonerskas van de Hooghe Dijck geld had geleend, de administratief medewerker mevrouw [naam] via telebankieren de geleende gelden overmaakte van de rekening van [naam] naar de rekening van De Hooghe Dijck. Niet valt in te zien dat deze wijze van handelen, die kennelijk slechts het belang van [naam] diende, van belang is voor de vraag naar de omvang van de door [geïntimeerde] gepleegde verduistering.
Over de pinpas heeft [naam] als getuige verklaard dat hij heel zeker weet dat deze niet in een geldkistje lag, waarvan de sleutel -zo heeft hij ook verklaard- er nooit uitgehaald werd. Dat de pinpas op een voor ieder toegankelijke plek lag, is door [geïntimeerde] verder ook niet gesteld. Wel stelt zij dat de zuster van [naam] , de tweede getuige, vaker de pinpas heeft gebruikt om aankopen voor [naam] te doen en dus over de pas beschikte en er betalingen mee deed. Voor zover [geïntimeerde] hiermee heeft tot haar verweer willen stellen dat (ook) de zuster van [naam] zonder diens toestemming (ten bate van zichzelf of anderen) geld heeft opgenomen, mist dit verweer elke onderbouwing en wordt daarom gepasseerd. De getuigenverklaring van de zuster van [naam] komt er daarentegen op neer dat zij de pinpas heeft gebruikt één keer toen zij samen met haar broer kleren en schoenen ging kopen en één keer toen zij samen met hem uit eten ging; voor de rest had haar broer altijd contant geld bij zich.
Hetgeen verder in de memorie na enquête is aangevoerd vormt een herhaling van eerdere stellingen die in het tussenarrest al zijn verworpen c.q. kan, voor zover geen sprake is van een herhaling, niet tot het vereiste tegenbewijs leiden.
De slotsom is dat het in het tussenarrest onder a, b, c, d en e weergegeven verweer van [geïntimeerde] wordt verworpen. De verweren onder f, g, h en i waren al in het tussenarrest verworpen, zodat resteert het onder j weergegeven verweer dat voor de mede gevorderde buitengerechtelijke kosten en rente geen grond is omdat de vordering ten onrechte is ingesteld, subsidiair omdat deze vordering “gelet op het voorgaande niet redelijk en billijk is” (memorie van antwoord onder 23). Nu alle overige verweren falen en het subsidiaire argument verder niet is toegelicht, wordt ook dit verweer verworpen. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en het in hoger beroep door Gemiva primair gevorderde alsmede de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zullen worden toegewezen, met veroordeling van [geïntimeerde] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van beide instanties, inclusief de kosten van het beslag. Het bewijsaanbod van [geïntimeerde] wordt als in het licht van het voorgaande niet ter zake dienend gepasseerd.

Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan Gemiva van een bedrag van € 108.738, 27, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 maart 2012 tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan Gemiva van een bedrag van € 2.975,= ter zake van de redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 maart 2012 tot de dag van volledige betaling
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten, voor de eerste aanleg tot aan genoemd vonnis begroot op € 963,64 voor verschotten, € 572,26 voor kosten beslag en € 2.842,= voor salaris, en voor het hoger beroep op € 5.053,17 voor verschotten en € 6.580,= voor salaris;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, M.C.M. van Dijk en R.F. Groos, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 december 2015 in aanwezigheid van de griffier.