ECLI:NL:GHDHA:2015:777

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2015
Publicatiedatum
3 april 2015
Zaaknummer
200.157.066/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Lückers
  • Obbink-Reijngoud
  • Van Wijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek omgangsregeling tussen grootmoeder en minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de grootmoeder om een omgangsregeling met haar kleinkind, de minderjarige, vast te stellen. De grootmoeder was eerder niet-ontvankelijk verklaard door de rechtbank in haar verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling. De grootmoeder, bijgestaan door haar advocaat mr. A. Apistola, heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij een nauwe persoonlijke betrekking heeft met de minderjarige en dat er sprake is van 'family life' in de zin van artikel 8 EVRM. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. F.C. Frederiks, heeft het verzoek van de grootmoeder betwist en verzocht om het verzoek af te wijzen en de eerdere beschikking te bekrachtigen.

Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is voor een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootmoeder en de minderjarige. Het hof heeft de verklaringen van de moeder geloofwaardig geacht, waarin zij stelt dat de grootmoeder sinds de geboorte van de minderjarige niet betrokken is geweest bij de verzorging en opvoeding. Het hof heeft ook het bewijsaanbod van de grootmoeder afgewezen als onvoldoende gespecificeerd. De grootmoeder heeft niet aangetoond dat er bijkomende omstandigheden zijn die een nauwe persoonlijke betrekking rechtvaardigen.

De moeder heeft haar incidentele hoger beroep betreffende een contactverbod ingetrokken, waardoor dit niet meer kon worden onderzocht. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd en geoordeeld dat de kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De grootmoeder heeft geen recht op een informatieregeling, aangezien dit wettelijk gezien niet aan grootouders toekomt. De beslissing van het hof is dat de grootmoeder niet-ontvankelijk blijft in haar verzoek om een omgangsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 18 februari 2015
Zaaknummer : 200.157.066/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 14-3024
Zaaknummer rechtbank : C/10/449003
[De grootmoeder],
wonende te[woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de grootmoeder,
advocaat mr. A. Apistola te Zwijndrecht,
tegen
[de moeder],
wonende te[woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. F.C. Frederiks te Zwijndrecht.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De grootmoeder is op 3 oktober 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 8 juli 2014 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
De moeder heeft op 17 november 2014 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De grootmoeder heeft op 12 januari 2015 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de grootmoeder:
- op 8 oktober 2014 een faxbericht van dezelfde datum met bijlage, op 10 oktober 2014 ingekomen als brief met bijlage;
- op 29 oktober 2014 een brief van 28 oktober 2014 met bijlage;
- op 6 januari 2015 een brief van 5 januari 2015 met bijlagen;
- op 8 januari 2015 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de moeder:
- op 12 januari 2015 een brief van 9 januari 2015 met bijlage.
De raad heeft bij brief van 25 november 2014, ingekomen bij het hof op 27 november 2014, aan het hof medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 14 januari 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de grootmoeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw [naam gemachtigde]namens Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, thans genaamd Jeugdbescherming Noord-Brabant, hierna te noemen: Jeugdbescherming.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de grootmoeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling met de minderjarige [naam minderjarige], geboren [in] 2011 te [geboorteplaats], hierna te noemen: de minderjarige.
Het zelfstandige verzoek van de moeder om de grootmoeder het recht op omgang met de minderjarige te ontzeggen is afgewezen. Verder is bepaald dat elke partij de eigen kosten van de procedure draagt.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

1. In geschil is de omgangsregeling tussen de grootmoeder en de minderjarige en/of de informatieregeling met betrekking tot de minderjarige.
2. De grootmoeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en zo nodig onder verbetering en aanvulling van de gronden, tussen haar en de minderjarige (naar het hof begrijpt) een omgangsregeling vast te stellen, inhoudende dat de minderjarige één keer per twee weken van vrijdagmiddag 12.00 uur tot maandagochtend 08.00 uur bij haar verblijft, dan wel een omgangsregeling te bepalen als het hof vermeent te behoren.
Voorts verzoekt de grootmoeder te bepalen dat de moeder haar eens per drie maanden schriftelijk op de hoogte dient te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon van de minderjarige, in die zin dat de moeder tenminste met betrekking tot de gezondheid en – indien van toepassing – informatie over de schoolvorderingen van de minderjarige aan haar zal verstrekken met daarbij telkens een recente foto, dan wel een informatieregeling te bepalen als het hof vermeent te behoren. Kosten rechtens.
3. De moeder verzoekt het verzoek van de grootmoeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking – zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van de gronden – te bekrachtigen. In incidenteel appel verzoekt de moeder te bepalen dat het de grootmoeder verboden is contact met de moeder en/of de minderjarige op te nemen, en de grootmoeder te veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep.
4. De grootmoeder kan zich niet verenigen met de beslissing van de rechtbank en voert daartoe, kort weergegeven, het volgende aan. De grootmoeder betwist dat zij het contact met de minderjarige uitsluitend als “oma” invulde en niet als medeopvoedster. Zij stelt deel te hebben uitgemaakt van de opvoeding en verzorging van de minderjarige en stelt dat zij in dat kader ook samen met de moeder beslissingen met betrekking tot de minderjarige heeft genomen. Er is volgens de grootmoeder ten tijde van de zwangerschap van de moeder en in de periode van de geboorte van de minderjarige intensief contact tussen haar en de moeder geweest.
Voorts stelt de grootmoeder dat zij zeer regelmatig en ook voor langere perioden voor de minderjarige heeft gezorgd, ook in gevallen van afwezigheid van de moeder. Ook heeft de minderjarige regelmatig bij de grootmoeder overnacht. Naast een familierechtelijke betrekking is er volgens de grootmoeder tot het verbreken van het contact ook sprake geweest van een betekenisvolle relatie met de minderjarige, blijkend uit zorg en langdurige verantwoordelijkheid.
Er zijn voldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootmoeder en de minderjarige. De grootmoeder beroept zich op een uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 20 juni 2007 (ECLI:NL:GHSHE:2007:BA9560). De grootmoeder verwijst verder naar de door haar overgelegde getuigenverklaringen. De grootmoeder stelt dat er wel degelijk sprake is van family life in de zin van artikel 8 EVRM zodat de rechtbank haar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar verzoek. De grootmoeder heeft gefungeerd als een soort van “vangnet” bij de zorg en opvoeding van de minderjarige. Er is sprake van bloedverwantschap in de tweede lijn. De grootmoeder acht het in het belang van de minderjarige om banden te ontwikkelen met zijn grootouder. Wel zal onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming nodig zijn vanwege de problematiek van de minderjarige. Van het bestaan van een ontzeggingsgrond is niet gebleken.
De grootmoeder verzet zich voorts tegen het feit dat haar verzoek tot het vaststellen van een informatieregeling is afgewezen. Hoewel artikel 1:377b BW in beginsel slechts een recht op informatie toekent aan de niet met het gezag belaste ouder, bestaat er aanleiding om dit recht, in navolging van een uitspraak van de rechtbank Haarlem van 15 augustus 2005 (ECLI:NL:RBHAA:2005:AU2680) en de rechtbank Leeuwarden van 5 september 2007 (ECLI:NL:RBLEE:2007:BB2384), ook toe te kennen aan de grootouders omdat het recht van informatie deel uitmaakt van het recht op eerbiediging van family life als bedoeld in artikel 8 EVRM. Aangezien er volgens de grootmoeder sprake is van family life had de rechtbank haar verzoek toe moeten wijzen.
De grootmoeder biedt uitdrukkelijk bewijs aan van haar stellingen, waaronder de stelling dat sprake is van family life, door alle middelen rechtens en meer in het bijzonder door getuigen.
5. De moeder betwist dat er sprake is van family life in de zin van artikel 8 EVRM en verenigt zich in zoverre met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. De moeder stelt dat de grootmoeder niet bij de verzorging en opvoeding van de minderjarige betrokken is geweest, maar alleen als oma contact met de minderjarige heeft gehad. De moeder benadrukt met name dat de grootmoeder niet betrokken is geweest bij alle problemen rond de gezondheid van de minderjarige, ondanks het aanbod van de moeder om haar daarbij te betrekken. Dat de grootmoeder wel eens heeft opgepast op de minderjarige, net als haar zus of de buurvrouw, maakt dit niet anders. De moeder betwist dat zij beslissingen met betrekking tot de minderjarige samen met de grootmoeder nam. Mocht het hof de grootmoeder ontvankelijk achten in haar beroep dan stelt de moeder dat contact niet in het belang van de minderjarige is.
Het verzoek tot het vaststellen van een informatieregeling is niet op de wet gebaseerd en de door de grootmoeder aangehaalde rechtspraak is een totaal andere casuïstiek.
Tot slot heeft de moeder verzocht de grootmoeder in de kosten van het hoger beroep te veroordelen nu zij door de grootmoeder onnodig in deze procedure is betrokken.
6. Jeugdbescherming heeft ter terechtzitting medegedeeld vanaf juni 2014 betrokken te zijn in het gezin van de moeder. Volgens Jeugdbescherming kampt de minderjarige met een dusdanige problematiek dat een speciale aanpak vereist is. Vanwege de problematiek van de minderjarige en de spanningen bij zowel de moeder als de minderjarige acht Jeugdbescherming de door de grootmoeder verzochte omgangsregeling niet in zijn belang, mede gezien het feit dat elke verandering voor de minderjarige er één teveel is.
7. Ter terechtzitting van het hof heeft de moeder haar incidentele hoger beroep betreffende het door haar verzochte contactverbod ingetrokken. Deze intrekking heeft tot gevolg dat de door de moeder in dat kader aangevoerde grieven niet meer kunnen worden onderzocht. Het hof zal om die reden het incidentele hoger beroep van de moeder verwerpen.
8. In het principale hoger beroep overweegt het hof als volgt. Ingevolge artikel 1:377a, eerste lid, BW hebben de minderjarige en degene die in nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat recht op omgang met elkaar, tenzij sprake is van één van de in het derde lid van dit artikel limitatief opgesomde gronden voor ontzegging van dit recht, welke gronden als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van de minderjarige.
9. Naar het oordeel van het hof zijn er onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootmoeder en de minderjarige. Het hof verenigt zich in zoverre met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. Het hof neemt in aanmerking dat partijen nog steeds van mening verschillen over de intensiteit van de contacten in het verleden tussen de grootmoeder en de minderjarige. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaring van de moeder. De moeder heeft gesteld dat de grootmoeder, behoudens een enkele oppasdag en incidenteel een langere oppasperiode, sinds de geboorte van de minderjarige niet bij de verzorging en opvoeding van de minderjarige betrokken is geweest. Vast staat dat er vanaf oktober 2013 in het geheel geen contact meer is (geweest) tussen de grootmoeder en de minderjarige na een AMK-melding van de grootmoeder. Op grond van het vorenstaande komt het hof tot de gevolgtrekking dat er geen sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking van de grootmoeder met de minderjarige. Het enkele bestaan van een familierechtelijke betrekking is op zich niet voldoende om aan te nemen dat sprake is van “family life”. De grootmoeder heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van bijkomende omstandigheden, waaruit blijkt dat er tussen haar en de minderjarige een nauwe persoonlijke betrekking bestaat, een band die kan worden aangemerkt als family life in de zin van artikel 8 EVRM. Een beroep van de grootmoeder op de door haar genoemde jurisprudentie doet aan het vorenstaande niet af, aangezien die jurisprudentie ziet op gevallen waarin wél sprake was van een nauwe persoonlijke betrekking. Het bewijsaanbod van de grootmoeder wijst het hof af als onvoldoende gespecificeerd. Bovendien hecht het hof geen waarde aan de schriftelijke getuigenverklaringen die door de grootmoeder zijn overgelegd, aangezien, niet duidelijk is van wie die verklaringen afkomstig zijn. De moeder heeft de getuigenverklaringen gemotiveerd betwist en gesteld dat niet duidelijk is van wie de getuigenverklaringen afkomstig zijn.
10. Ten aanzien van de verzochte informatieregeling verenigt het hof zich met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. Naar het oordeel van het hof zijn door de grootmoeder geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die een uitzondering vormen op het uitgangspunt dat een grootouder wettelijk gezien geen recht op een informatieregeling toekomt.
11. Het hof ziet geen reden, zoals door de moeder is verzocht, de grootmoeder thans in de kosten van het geding in hoger beroep te veroordelen. Naar het oordeel van het hof kan het de grootmoeder niet worden tegen geworpen van een haar onwelgevallige uitspraak van de rechtbank in hoger beroep te gaan.
Het hof zal, zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard, de kosten van het geding in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
12. Gelet op het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

Het hof:
verwerpt het incidentele hoger beroep van de moeder;
bekrachtigt de bestreden beschikking;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Lückers, Obbink-Reijngoud en Van Wijk, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 februari 2015.