In deze zaak gaat het om een geschil tussen [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, over de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2010. De Inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag de onherroepelijk vastgestelde WOZ-waarde van € 715.000 gehanteerd. Belanghebbende betwist deze WOZ-waarde en stelt dat de Inspecteur ten onrechte de door hem gemaakte fouten in de aangifte met betrekking tot sociale verzekeringen heeft hersteld. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan.
Tijdens de mondelinge behandeling op 22 maart 2016 heeft het Hof de zaak behandeld. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de WOZ-waarde niet correct is vastgesteld en dat er omstandigheden zijn die niet zijn meegewogen, zoals een lekkend dak. Het Hof oordeelt dat de Inspecteur de WOZ-waarde terecht heeft gehanteerd en dat de waardebepaling volgens de Wet WOZ buiten de reikwijdte van deze procedure valt. Ook de argumenten van belanghebbende over de aangifte worden verworpen, omdat hij zelf verantwoordelijk is voor het indienen van een juiste aangifte.
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De proceskosten worden niet toegewezen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het Gerechtshof Den Haag, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 3 mei 2016.