ECLI:NL:GHDHA:2016:1984
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Incident tot schorsing van uitvoerbaarverklaring bij voorraad in civiele zaak tussen man en vrouw
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 juni 2016 uitspraak gedaan in een incident tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een vonnis van de rechtbank Den Haag. De man, appellant en eiser in het incident, heeft hoger beroep ingesteld tegen meerdere vonnissen van de rechtbank, waarbij hij was veroordeeld tot betaling aan de vrouw, geïntimeerde in de hoofdzaak, van een bedrag van € 424.655,50, te betalen in termijnen. De man heeft verzocht om schorsing van de uitvoerbaarheid van het vonnis, omdat hij vreesde voor een restitutierisico, aangezien de vrouw geen verhaal zou bieden. De vrouw heeft de vordering van de man betwist en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid of afwijzing van zijn verzoek.
Het hof heeft de incidentele vordering van de man afgewezen. Het hof overwoog dat de man niet voldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die rechtvaardigen dat van de eerdere beslissing van de rechtbank wordt afgeweken. De rechtbank had eerder al gemotiveerd beslist over de uitvoerbaarheid bij voorraad, en de man had geen nieuwe feiten aangedragen die na de uitspraak van de rechtbank aan het licht waren gekomen. Het hof benadrukte dat het enkele feit dat de man het niet eens is met de verrekeningsverplichting niet voldoende is om zijn verzoek te honoreren.
De beslissing van het hof houdt in dat de man als in het ongelijk gestelde partij wordt veroordeeld in de kosten van het incident. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol voor de hoofdzaak, waar de vrouw haar memorie van antwoord kan indienen.