Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 23 augustus 2016
2. Stichting Behoud Openbare Zeilschoolfaciliteiten,
3. Stichting City Sailing Rotterdam,
Gemeente Rotterdam,
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
1.1 De Gemeente is eigenaar van de Kralingse Plas, een oude veenplas gelegen in de wijk Kralingen in Rotterdam. De Kralingse Plas is ongeveer 100 hectare groot en wordt onder meer door verschillende watersportverenigingen gebruikt voor (kleine) watersport. De Gemeente is voorts eigenaar van een deel van de grond rondom de Kralingse Plas, waaronder de percelen Plaszoom 350 en 354 (kadastrale uittreksels, met plankaart, producties 1 tot en met 3 bij inleidende dagvaarding). De Gemeente verhuurt Plaszoom 354 aan een brouwerij, die het op zijn buurt onderverhuurt aan de Kralingse Plasmolens B.V..
1.2 Sinds 1976 bevond zich aan de Plaszoom 354 een zeilschool. Deze werd in eerste instantie gedreven door [naam] . [appellant] heeft de zeilschool overgenomen in 1986. De zeilschool was deels op het water gevestigd en deels op het land, te weten op een gedeelte van het door Kralingse Plasmolens B.V. gehuurde perceel Plaszoom 354, dat Kralingse Plasmolens B.V. op haar beurt onderverhuurde aan [appellant] .
1.3. Kralingse Plasmolens B.V. heeft de onderhuurovereenkomst met [appellant] ter zake van het door [appellant] gebruikte gedeelte van de Plaszoom 354 opgezegd tegen 1 maart 1996.
1.4. Bij vonnis van 7 januari 1997, gewezen in een procedure tussen Kralingse Plasmolens B.V. en [appellant] , heeft de kantonrechter [appellant] veroordeeld tot ontruiming van de door hem van Kralingse Plasmolens B.V. gehuurde grond per 1 mei 1997.
1.5. In juli 1997 heeft [appellant] het van Kralingse Plasmolens B.V. gehuurde stuk grond ontruimd en het gedeelte van de zeilschool dat op de Plaszoom 354 gevestigd was verplaatst naar het water. Er zijn pontons in het water geplaatst om daarop delen van de zeilschool die voorheen op het land waren gehuisvest te plaatsen. Vanaf dat moment kon de zeilschool worden bereikt via het erf van Plaszoom 350 .
1.6. Op 29 juli 1997 heeft [appellant] een tijdelijke bouwvergunning gekregen voor het plaatsen van pontons en een steiger in de Kralingse Plas. De tijdelijke bouwvergunning is verleend voor de periode tot 1 augustus 2000.
1.7. Kralingse Plasmolens B.V. heeft bezwaar gemaakt tegen het verlenen van de bouwvergunning. Na een aantal gerechtelijke procedures is de tijdelijke bouwvergunning definitief geworden (zie rechtsoverweging 1.10).
1.8. Op 18 maart 1998 heeft [appellant] Yachting B.V. de pontons waarop [appellant] zijn zeilschool uitoefende verkocht aan de Gemeente, onder het gelijktijdig in huur verstrekken van die pontons door de Gemeente aan [appellant] Yachting B.V. (sale and lease back).
1.9. In 1998 heeft de Gemeente aan projectontwikkelaar Adboma het plan “Strandbadpaviljoen” in ontwikkeling gegeven. Dat plan betrof de oprichting van een strandbadpaviljoen, inclusief een zeilschool, en de aanleg van een steiger aan de Kralingse Plas ter hoogte van het Langepad.
1.10. Bij brief van 27 juli 1999 heeft [appellant] het dagelijks bestuur van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk gevraagd om verlenging van de tijdelijke bouwvergunning. Dit is geweigerd. Deze beslissing is na gerechtelijke procedures vernietigd waarbij de rechtbank bij uitspraak van 18 juli 2014 heeft bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit hetgeen inhoudt dat de bouwvergunning wordt verleend tot 1 augustus 2010 conform de aanvraag van 27 juli 1999.
1.11. Bij brief van 17 oktober 2003 heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk aan [appellant] geschreven dat hij sedert 29 juli 2000 voor de twee pontons met opstallen niet meer over een rechtens vereiste bouwvergunning beschikt en dat de gemeente in verband daarmee voornemens is om [appellant] op de voet van artikel 45 lid 6 Woningwet aan te zeggen om binnen 13 weken na die aanzegging de in 1997 vergunde bouwwerken te “slopen” en te verwijderen.
1.12. [appellant] Yachting B.V. heeft (behoudens een later ten titel van huur betaald maar door de Gemeente teruggestort bedrag) nimmer huur betaald voor de in het kader van de sale and lease back van de Gemeente gehuurde pontons. Om die reden heeft de Gemeente de huurovereenkomst opgezegd. Op 11 december 2003 heeft de Gemeente de pontons met de aan [appellant] in eigendom toebehorende opstallen uit de Kralingse Plas verwijderd.
1.13. Bij brief van 9 maart 2004 heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk aan [appellant] meegedeeld dat de door hem sedert de verwijdering van de pontons gerealiseerde voorzieningen in strijd zijn met de Woningwet en heeft zij aangegeven voornemens te zijn om te zullen handhaven. Op 31 maart 2004 heeft de Gemeente een last onder dwangsom opgelegd aan [appellant] . Bij voorlopige voorziening is dit besluit geschorst. Op 21 april 2005 heeft de Gemeente aan [appellant] meegedeeld dat geen handhaving zal volgen, gelet op de aangekondigde wijziging van het ontwerp-bestemmingsplan die een zeilschool op de locatie van [appellant] toelaat.
1.14. Bij vonnis van de voorzieningenrechter te Rotterdam van 2 juni 2005 is de Gemeente veroordeeld een voorschot van € 30.000,00 op de door [appellant] geleden schade aan [appellant] te betalen in verband met de (onrechtmatige geoordeelde) verwijdering op 11 december 2003 van de pontons.
1.15. De Gemeente heeft bij brief van 1 februari 2010 [appellant] een voorstel gedaan voor het realiseren van een nieuw, door de Gemeente te bekostigen, zeilcentrum. Onderdeel daarvan was, dat [appellant] na een huurvrije periode van drie jaar een kostendekkende huur moest gaan betalen. Als alternatief deed de Gemeente het voorstel om een huurovereenkomst voor vijf jaar aan te gaan tegen een jaarhuur van € 3.750,-. In de huurovereenkomst zouden de inrichting en het gebruik van de locatie worden geregeld. [appellant] heeft beide voorstellen van de hand gewezen.
1.16. Op 15 april 2010 heeft de Gemeente [appellant] aangeboden een huurovereenkomst aan te gaan ter zake van het door hem voor de zeilschool gebruikte perceel. Ook dit aanbod heeft [appellant] niet aanvaard.
1.17. Op 10 september 2010 heeft de Gemeente [appellant] opnieuw een voorstel gedaan. Dit voorstel hield onder meer in dat de Gemeente een nieuw complex zou bouwen voor een investeringsbedrag van € 350.000,- en dat [appellant] dit 20 jaar zou kunnen huren tegen een huurprijs van € 25.000,- per jaar. Voorts bood de Gemeente [appellant] € 175.000,- schadevergoeding, kwijtschelding van de huurschuld voor de pontons van € 30.000,-, terwijl [appellant] de door de Gemeente betaalde schadevergoeding van € 30.000,- vanwege de ontruiming van de pontons mocht houden. Ook dit voorstel heeft [appellant] niet geaccepteerd.
1.18. In de periode november 2010 tot en met juli 2012 hebben partijen een mediationtraject gevolgd. De mediation heeft niet geleid tot een oplossing van het jarenlange conflict tussen [appellant] en de Gemeente.
De (conventionele) (ontruimings)vorderingen van de Gemeente
Beoordeling van grief 1
Beoordeling van grief 2
Beoordeling van grief 3
Beoordeling van grief 4 en grief 5
Na de ontruiming van perceel Plaszoom 354 is onder meer de mogelijke verplaatsing van de zeilschool naar de zogenaamde ‘Landtong’ aan de orde geweest. In afwachting van politieke besluitvorming daarover heeft de Gemeente ingestemd met voortzetting van de zeilschool op de toenmalige locatie (op pontons), met achterliggend perceel Plaszoom 350 . Dit ontmoet bij het hof geen bedenkingen. Vaststaat dat de Gemeente hierna bij herhaling heeft aangegeven dat zij het betreffende gebruik wilde formaliseren, maar dat daarover, ondanks vele varianten die ter tafel zijn gekomen, geen overeenstemming is bereikt. [appellant] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat een huurovereenkomst (op zijn condities) tot stand zou komen. Overigens heeft de Gemeente bij herhaling aan [appellant] laten weten dat financiële steun aan [appellant] niet aan de orde was.
De omstandigheid dat de Gemeente uiteindelijk heeft besloten de ontwikkeling van/bij de ‘Landtong’, meer in het bijzonder van een strandbadpaviljoen met ruimte voor een zeilschool, aan Adboma in handen te geven, kan de Gemeente niet worden tegengeworpen. Zij heeft daartoe, binnen de beleidsvrijheid die haar als bestuursorgaan toekomt, mogen besluiten. Dat Adboma en [appellant] uiteindelijk geen overeenstemming hebben weten te bereiken, kan de Gemeente niet worden tegengeworpen. Voor de stelling van [appellant] dat de Gemeente het met Adboma op een akkoordje heeft gegooid en dat zij daarmee zijn plannen voor de zeilschool aan de Langtong heeft getorpedeerd bestaat geen enkele aanwijzing. Anders dan [appellant] suggereert, heeft de Gemeente zich langdurig ingespannen om tot een, ook voor [appellant] , aanvaardbare oplossing te komen. De Gemeente hoeft daarin echter niet zo ver te gaan dat zij haar eigen financiële belangen uit het oog verliest. De Gemeente mag in redelijkheid vergen dat de zeilschool financieel gezond wordt opgezet. Ook het aanbod een huurovereenkomst aan te gaan voor een periode van in beginsel vijf jaar met mogelijkheden tot verlenging is niet onredelijk te noemen. Overigens heeft de Gemeente, zeker in de loop van deze procedure, vele betrekkelijk genereuze voorstellen gedaan om de geschillen tussen partijen finaal te beslechten, maar deze zijn door [appellant] niet aanvaard. Van moedwillige tegenwerking of strijd met specifieke afspraken is geen sprake. De grieven worden verworpen.
Beoordeling van grief 6
vooringenomenheid van de Gemeente wordt verworpen. Duidelijk is dat de Gemeente en [appellant] een verschillende visie hebben op juist de zakelijke opzet van de zeilschool. Dat partijen elkaar uiteindelijk niet hebben kunnen vinden betekent niet dat de Gemeente vooringenomen was. Veeleer zijn er aanwijzingen dat [appellant] een financieel gezonde exploitatie van de zeilschool niet voor elkaar kreeg, ondanks redelijke voorstellen van de Gemeente. Nu de Gemeente voorts vanaf het begin en bij herhaling heeft laten weten dat financiële steun aan [appellant] niet aan de orde was en dat [appellant] als ondernemer zelf verantwoordelijk was voor de exploitatie van de zeilschool, kan evenmin worden gesteld dat de Gemeente zich onredelijk heeft gedragen, laat staan dusdanig onredelijk dat zij gehouden zou zijn [appellant] op zijn oude locatie te handhaven. Met de door de Gemeente gewenste privaatrechtelijke afspraken over het gebruik van haar eigendom streefde de Gemeente geoorloofde belangen na.
Beoordeling van grief 7
Beoordeling van grief 8
Gelet op alle omstandigheden van het geval acht het hof de in het bestreden vonnis genoemde ontruimingstermijn niet onredelijk, zeker niet nu de rechtbank uitdrukkelijk rekening heeft gehouden met het zeilseizoen. Voor een ontruimingstermijn van minimaal zes jaar, zoals door [appellant] is voorgesteld, is geen enkele redelijke grond. Een eigenaar hoeft onrechtmatig gebruik van zijn perceel niet te dulden, terwijl de Gemeente in redelijkheid een nieuwe invulling van de locatie heeft kunnen willen bewerkstelligen (en inmiddels via een transparante procedure ook heeft bewerkstelligd).
Slotsom in conventie
De (reconventionele) vorderingen van [appellant]Beoordeling van de grieven 9 tot en met 15
Deze grondslag betreft de gestelde niet-nakoming van de toezegging van het OBR (de Gemeente) van 3 juli 1995. Volgens [appellant] heeft hij hierdoor schade geleden omdat hij afhankelijk bleef van een wankele onderhuurovereenkomst en in 1997 door Kralingse Plasmolens B.V tot ontruiming is gedwongen.
28 juli 2004, nu niet binnen vijf jaar na 27 juli 1999 (de datum van schriftelijke aansprakelijkstelling door [appellant] ) een vordering ter zake is ingesteld of de verjaring is gestuit.
verwijst in dit verband (in zijn toelichting op grief 9) naar zijn vele brieven en e-mails (bijlagen 116 tot en met 135 memorie van grieven), die volgens hem stuiting hebben bewerkstelligd.
Productie 117 (de brief van de advocaat van [appellant] van 12 januari 2000) vormt geen deugdelijke stuiting, zeker niet voor de onderhavige vordering nu de brief de aangekondigde bestuursdwang betreft. Hetzelfde geldt voor productie 118 (de brief van [appellant] van 3 november 2000): deze brief, die een uitnodiging inhoudt om tot een oplossing te komen en een dreigement om een civiele procedure te starten, kwalificeert niet als een stuitingshandeling. Productie 119 (de e-mail van [appellant] van 2 april 2003), waarin [appellant] vraagt om een gesprek en productie 120 (e-mail [appellant] van 28 juli 2003) waar om support en goede wil wordt gevraagd bevatten geen schriftelijke mededelingen waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt, zeker niet van de onder a) gestelde schade. Productie 121 en 122 (de brieven van de raadsman van [appellant] van 10 en 11 december 2003) betreffen de dreigende ontruiming van de pontons en aansprakelijkstelling voor de daaruit voortvloeiende schade. Deze bevat geen stuiting van de onderhavige vordering. Productie 123 (brief van [appellant] namens twee stichtingen van 16 maart 2004) heeft als strekking de Gemeente te laten meedenken over de toekomst van de zeilschool en spreekt schande over het verspreiden van een dreigend persbericht van haar voornemen handhavend te gaan optreden, waarbij de deelgemeente aansprakelijk wordt gesteld voor de schade. Een schriftelijke stuiting van de schadevordering a) is hierin niet te lezen. Datzelfde geldt voor productie 124 (de brief van [appellant] van 18 februari 2004). Een schadeclaim wordt hierin niet genoemd. In productie 125 (het bezwaarschrift van 6 mei 2004 tegen handhavingsbesluiten van de Gemeente) is evenmin melding gemaakt van schade, nog daargelaten of een bezwaarschrift een geëigend middel daartoe is. Productie 126 (de brief van [appellant] van 7 mei 2004) bevat een aansprakelijkstelling van de Gemeente voor de verwijdering van de pontons, niet voor schending van de door [appellant] gestelde onderhavige toezegging. De productie 127 (brief van [appellant] van 6 juni 2004), waarin [appellant] onder meer schrijft dat hij niet zozeer uit is op het innen van een schadeclaim en dat hij meer ziet in het herinvesteren van een aanzienlijk deel van het schadebedrag in een stadszeilschool, is te vaag om als een stuiting in de zin van artikel 3:317 lid 1 BW te kunnen gelden. Dit geldt ook voor productie 128 (Plan van Aanpak [appellant] van 20 juli 2004) en voor productie 129 (e-mail [appellant] van 17 december 2004). Ook de producties 130 van 7 maart 2005, 131 van 7 maart 2005, waarin [appellant] constateert dat de schade toeneemt, zich bereid verklaart om af te zien van het innen van schadevergoeding en een laatste poging doet om de schade buitengerechtelijk te regelen, bevatten niet een dergelijk vereiste schriftelijke aanzegging en bovendien gaat [appellant] in op de schade ten gevolge van de verwijdering van de pontons en dus niet op schade door het niet-nakomen van de beweerde toezegging, nog daargelaten dat onduidelijk is gebleven of deze producties de Gemeente ooit hebben bereikt. Productie 132 betreft een presentatie over zijn schade: dat is geen schriftelijke stuitingshandeling in de zin van artikel 3:317 lid 1 BW. De producties 133 tot en met 136 zijn alle van ná 2008 en kunnen de verjaring van vordering a) in ieder geval niet meer ongedaan maken.
Ad b)
Ad c)
Ad d)
A e)
In dit verband weegt het hof nog het volgende mee. Het hof acht aannemelijk (zoals overigens ook door de voorzieningenrechter is overwogen) dat, indien de Gemeente een deugdelijke rechtsgang tot ontruiming van de pontons zou hebben gevolgd, de rechter de ontruiming zou hebben gelast. Vast staat immers dat [appellant] nooit (reguliere) huur voor de pontons heeft betaald en dus tekort schoot in de nakoming van zijn verplichting uit de overeenkomst tot huur van de pontons. Deze tekortkoming kan niet worden geheeld door op een laat moment nog eenmalig huur en borg te betalen. De Gemeente heeft deze betaling, zoals eerder gezegd, ook mogen weigeren. Het hof wil hiermee niet zeggen dat er geen schade is geweest voor [appellant] , maar wél dat hij waarschijnlijk toch had moeten ontruimen en dat niet is onderbouwd dat hij door de voortijdige, onrechtmatige, ontruiming door de Gemeente méér schade heeft geleden dan de reeds toegekende en betaalde € 30.000.
Slotsom in reconventie
Beoordeling van grief 16
Beslissing
- verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het vonnis van 25 september 2013;
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 21 mei 2014;