BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het gezag ten aanzien van de minderjarige:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna verder: de minderjarige.
2. De moeder verzoekt het hof bij het beroepschrift en het aanvullend beroepschrift de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de in eerste aanleg door de moeder geformuleerde verzoeken alsnog toe te wijzen.
3. De gecertificeerde instelling verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de bestreden beschikking, af te wijzen.
4. De pleegouders verweren zich eveneens daartegen en verzoeken het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar (naar het hof begrijpt:) hoger beroep, althans de grieven af te wijzen, met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
5. De moeder voert ter onderbouwing van haar verzoek het volgende aan. De moeder klaagt dat de rechtbank voorbij is gegaan aan het rapport van de Centrale Autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden (verder te noemen: de CA). Nu de rechtbank overweegt dat in het door de CA verrichte onderzoek de draagkracht en capaciteiten van de moeder alsmede de specifieke behoeften van de minderjarige onvoldoende zijn belicht, had het op de weg van de rechtbank gelegen om na ontvangst van het rapport de CA de opdracht te geven bepaalde punten verder te onderzoeken. Dit dient alsnog te gebeuren. De moeder betoogt dat uit niets blijkt dat de moeder de minderjarige niet zou kunnen bieden wat hij nodig heeft. De moeder wijst er op dat bij haar sprake is van een stabiele woonsituatie, een stabiele werk- en inkomenssituatie, zij gaat naar Nederlandse les en zij heeft een uitgebreid ondersteunend netwerk. Ook volgt de moeder opvoedingscursussen bij Home start en heeft zij al gesproken met een kinderdagverblijf. De moeder meent dat de negatieve beeldvorming rondom haar prostitutieverleden en de turbulente fase rondom de geboorte van de minderjarige geen rol meer mag spelen en dat thans alle omstandigheden in positieve zin aanwezig zijn om alsnog tot een terugplaatsing van de minderjarige bij haar te komen. Dat hechtingsproblematiek hieraan nog in de weg zou kunnen staan, volgt de moeder niet. De rechtbank heeft immers in haar beschikking uitsluitend gesproken over de stabiliteit van de thuissituatie van de moeder en of zij al dan niet voldoende inzicht heeft in wat er nodig is om de minderjarige veiligheid en stabiliteit te bieden. Deze visie die door de pleegouders en de gecertificeerde instelling naar voren wordt gebracht, doet geen recht aan alle stappen die reeds in het hechtingsproces tussen de moeder en de minderjarige zijn gezet. In haar aanvullend beroepschrift heeft de moeder aangegeven en benadrukt dat zij na hereniging met de minderjarige verder in Nederland wil blijven.
6. Namens de gecertificeerde instelling wordt het volgende naar voren gebracht. De gecertificeerde instelling ziet het perspectief van de minderjarige in het huidige pleeggezin en de rol van de moeder in de vorm van een moeder op afstand. Vermeden dient te worden dat de minderjarige in een loyaliteitsconflict komt en dat hij in spanning over zijn thuisbasis opgroeit. De gecertificeerde instelling stelt dat de moeder onvoldoende sensitief is naar de minderjarige, zijn behoefte en zijn ontwikkelingsfase in het contact met hem. De minderjarige verblijft al van baby af aan bij zijn huidige perspectief biedende pleeggezin en alleen in de eerste maanden heeft hij in een crisispleeggezin gewoond. Een terugplaatsing naar de moeder zal desastreus zijn voor de hechting van de minderjarige, hetgeen de basis is van alle verdere ontwikkelingstaken van de minderjarige. Op dit moment zijn de wekelijkse onbegeleide bezoeken van de minderjarige terug gedraaid naar eens in de drie weken twee uur in aanwezigheid van de pleegmoeder en onder begeleiding van een pleegzorgmedewerkster. Hierdoor is geborgd dat de minderjarige zich emotioneel veilig voelt en dat er gewerkt kan worden aan een goede aansluiting van de moeder op de ontwikkeling van de minderjarige. De minderjarige is een stuk rustiger en meer ontspannen geworden in het pleeggezin, sinds de bezoeken niet meer elke week plaatsvinden. De moeder sluit niet aan op de ontwikkeling van de minderjarige. Een overstap naar een ander gezin zal op zichzelf al traumatisch zijn voor de minderjarige, maar een overstap naar de moeder die niet sensitief is naar de beleving van de minderjarige en niet kan inspelen op zijn behoeftes aan veiligheid zal dubbel traumatisch zijn. De gecertificeerde instelling wijst er op dat gewerkt zal worden aan de band tussen de moeder en de minderjarige, nu deze band erg belangrijk is, ongeacht de situatie waarin de minderjarige opgroeit. Er wordt ingezet op een uitgebreidere bezoekregeling. De reden dat er niet verder uitgebreid is, is vanwege de kwaliteit van de interactie tijdens de bezoeken en de onrust die de bezoeken bij de minderjarige veroorzaakten. Er is onvoldoende hechtingsgedrag tussen de moeder en de minderjarige ontstaan. Dit is niet enkel ontstaan door gebrek aan tijd, maar ook vanwege de interactie tussen de moeder en de minderjarige waarbij de moeder onvoldoende sensitief en responsief is richting de minderjarige. Verder acht de gecertificeerde instelling het zorgelijk dat de moeder de pleegouders en de gecertificeerde instelling onvoldoende lijkt te geloven of te vertrouwen.
7. De pleegouders brengen het volgende naar voren. De pleegouders ervaren dat het niet goed gaat met de minderjarige. Hij is erg aanhankelijk, heeft de laatste maanden vaker nachtmerries, hij durft niet alleen te blijven, hij heeft veel vragen over wat en hoe en hij is bang om in de steek te worden gelaten door de pleegouders. De afgelopen contactmomenten heeft de moeder, anders dan voorheen, het niet kunnen opbrengen om de minderjarige niet te belasten met haar wensen. De minderjarige raakt daar onzeker van. Voor de minderjarige is het van belang en hij heeft er recht op dat zijn leventje blijft zoals het was en dat hem zo snel mogelijk duidelijk wordt gemaakt dat hij bij de pleegouders mag en kan blijven en dat hij in een passende regeling contact heeft met de moeder. De pleegouders betwisten dat de moeder haar leven nu voldoende op de rit heeft om op een goede manier voor zichzelf te zorgen, dan wel in staat is om een stabiele en veilige thuissituatie voor de minderjarige te bieden en hem de juiste zorg en opvoedomstandigheden te kunnen geven. In de visie van de pleegouders hoefde de CA de rechtbank niet te informeren over de vraag of de moeder in staat is respectievelijk over voldoende draagkracht en capaciteiten beschikt om voor de minderjarige te zorgen. Deze taak lag en ligt bij de gecertificeerde instelling.
8. Het hof stelt voorop dat nu het inleidend verzoekschrift in deze zaak is ingediend op
25 april 2014, dus vóór 1 januari 2015, op grond van artikel 28 lid 1 van de Overgangswet NBW op de beoordeling daarvan het recht van toepassing is zoals dat gold vóór 1 januari 2015.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253r, lid 2 BW kan de rechter de ouders of een van hen wederom met het gezag belasten indien aan de vereisten gesteld in artikel 1:277 lid 1 (oud) BW is voldaan. De maatstaf, waaraan het in eerste aanleg ingediende verzoek van de moeder dient te worden getoetst, is derhalve of de rechter overtuigd is dat de minderjarige wederom aan zijn ouder mag worden toevertrouwd.
9. Het hof is, gelet op de onderhavige stukken en het verhandelde ter zitting, met de rechtbank niet overtuigd dat de minderjarige wederom aan de moeder mag worden toevertrouwd. Het hof neemt, na eigen onderzoek en waardering, de daartoe door de rechtbank gebezigde gronden over en maakt die tot de zijne. In aanvulling daarop neemt het hof in aanmerking dat hoewel de gebrekkige opvoedingsvaardigheden van de moeder, zoals door de rechtbank overwogen, mogelijk met de nodige hulpverlening kunnen worden verbeterd - de leerbaarheid van de moeder hierin nog daargelaten -, het hof het niet in het belang van de minderjarige acht dat de moeder in het gezag wordt hersteld. De minderjarige heeft er belang bij dat de huidige opvoedomgeving bij de pleegouders in stand blijft. De minderjarige verblijft sinds drie maanden na zijn geboorte in het perspectief biedende gezin van de pleegouders, aan wie hij evenals aan zijn pleegzusje veilig is gehecht. Vast staat dat deze hechting van de minderjarige aan de pleegouders veel sterker is dan die tussen de minderjarige en de moeder, welke hechtingsrelatie niet van de grond wil komen. Daarnaast heeft het hof, gelet op het verloop van de omgangscontacten zoals dit beschreven staat in de stukken, niet het vertrouwen dat de moeder (binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn) duurzaam in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen.
10. Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd. Van een schending van het door artikel 8 van het EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van het family life, zoals door de moeder nog is aangevoerd, is geen sprake nu deze inbreuk bij de wet is voorzien.