ECLI:NL:GHDHA:2016:3661

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2016
Publicatiedatum
9 december 2016
Zaaknummer
200.196.110-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling beslagvrije voet bij in buitenland wonende schuldenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van de beslagvrije voet van een in Spanje wonende schuldenaar, hierna te noemen [verzoeker]. [verzoeker] had eerder een verzoek ingediend bij de kantonrechter in Rotterdam om een beslagvrije voet vast te stellen, omdat hij en zijn echtgenote onvoldoende middelen van bestaan hadden. De kantonrechter had dit verzoek afgewezen, omdat [verzoeker] volgens de kantonrechter onvoldoende inzicht had gegeven in zijn financiële situatie.

In hoger beroep heeft [verzoeker] zijn financiële situatie verder toegelicht, waarbij hij aangaf dat zijn inkomsten uit AOW en pensioen niet voldoende waren om in zijn levensonderhoud te voorzien. Hij heeft zijn vaste lasten en de financiële situatie van zijn echtgenote uiteengezet, die ook niet kan werken door gezondheidsproblemen. Het hof heeft vastgesteld dat [verzoeker] geen andere inkomstenbronnen heeft en dat zijn huidige inkomsten niet genoeg zijn om in de basisbehoeften te voorzien.

Het hof heeft de argumenten van [verweerder] dat er onduidelijkheid was over de financiële situatie van [verzoeker] en de onttrekkingen aan de Holding, als speculatief bestempeld. Het hof heeft geoordeeld dat [verzoeker] voldoende bewijs heeft geleverd van zijn financiële situatie en dat hij niet in staat is om aan zijn verplichtingen te voldoen. De bestreden beschikking van de kantonrechter is vernietigd en de beslagvrije voet is vastgesteld op € 1.491,56. De proceskosten in eerste aanleg worden gecompenseerd, terwijl [verweerder] in de kosten van het hoger beroep wordt veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.196.110/01
Zaak- rekestnummer rechtbank : 4751155 VZ VERZ 16-555

beschikking van 20 december 2016

in de zaak van

[naam],

wonende te [woonplaats] (Spanje),
verzoeker in hoger beroep,
nader te noemen: [verzoeker],
advocaat: mr. R.P.L.H. Burger te Rotterdam,
tegen:

[naam],

wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: [verweerder],
advocaat: mr. P.J. de Bruin te Rotterdam.

Het geding

Bij beroepschrift (met 19 producties), ingekomen op 26 juli 2016, is [verzoeker] met een grief in beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank Rotterdam, team kanton, locatie Rotterdam, (hierna ook: de kantonrechter) van 29 april 2016. [verweerder] heeft bij verweerschrift verweer gevoerd. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 november 2016, waarbij [verzoeker] en beide gemachtigden aanwezige waren, partijen hun standpunten hebben toegelicht, mr. Burger aan de hand van pleitaantekeningen. Ter gelegenheid daarvan heeft [verzoeker] tevoren de producties 20 tot en met 24 overgelegd. Ter zitting is namens [verzoeker] nog een berekening beslagvrije voet overgelegd, waarop de gemachtigde van [verweerder] na de schorsing heeft gereageerd. Vervolgens is uitspraak bepaald.

Beoordeling van het hoger beroep

De door de kantonrechter in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.10) van de beschikking vastgestelde feiten staan niet ter discussie, zodat het hof van deze feiten uitgaat.
Kort en zakelijk weergegeven zijn met name de volgende feiten van belang.
(2.1) Verzoeker, geboren op [geboortedatum], met Nederlandse nationaliteit, woont met zijn echtgenote, [naam], geboren op [geboortedatum], in [plaats] (Spanje). [verzoeker] ontvangt vanuit Nederland een AOW-uitkering van € 1.375,85 bruto (€ 1.257,95 netto) per maand. [verweerder] heeft op 12 oktober 2015 op de AOW-uitkering executoriaal beslag doen leggen ter verhaal van een vordering van ruim
€ 38.000,--, zodat [verzoeker] sindsdien aan AOW een bedrag van € 24,21 netto per maand ontvangt.
(2.2) [verzoeker] heeft daarnaast een pensioenuitkering van het Pensioenfonds Detailhandel van € 237,06 bruto (€ 204,21 netto) per maand.
(2.3) [verzoeker] heeft zich tot de kantonrechter gewend met het verzoek op grond van artikel 475e Rv een beslagvrije voet vast te stellen. [verzoeker] stelt daartoe dat hij zonder het inkomen waarop [verweerder] beslag heeft gelegd, onvoldoende middelen van bestaan heeft om in zijn levensonderhoud en dat van zijn echtgenote te voorzien.
(2.4) De kantonrechter heeft dit verzoek afgewezen en heeft daartoe, zeer kort en zakelijk weergegeven, overwogen dat [verzoeker] onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn inkomens- en vermogenssituatie en aldus niet de vereiste openheid over zijn financiële situatie heeft gegeven. Daarom heeft [verzoeker], aldus de kantonrechter, niet aangetoond (in de zin van artikel 475e Rv) dat hij naast de AOW-uitkering waarop het beslag rust, over onvoldoende middelen van bestaan beschikt om in zijn levensonderhoud te voorzien.
Het hoger beroep van [verzoeker] richt zich, mede ter herstel van verzuimen, tegen de onder 2.4 genoemde beslissing en de overwegingen waarop deze beslissing is gebaseerd.
Op grond van het bepaalde in artikel 475e Rv geldt geen beslagvrije voet voor vorderingen van een schuldenaar die niet in Nederland verblijft, tenzij de schuldenaar aantoont dat hij door het beslag onvoldoende middelen van bestaan heeft. Dit artikel tracht te voorkomen dat de schuldenaar in Nederland de volledige beslagvrije voet op zijn inkomsten zou genieten zonder dat rekening wordt gehouden met zijn buitenlandse inkomsten. De schuldenaar die in Nederland geen vaste verblijfplaats heeft wordt daarom geacht over bronnen van inkomsten te beschikken die voldoende middelen van bestaan opleveren buiten de vorderingen tot periodieke betaling die hij in Nederland heeft.
5. [verzoeker] heeft in dit verband in hoger beroep het volgende gesteld:
(a) Hij heeft nu slechts aan inkomsten de in rechtsoverwegingen 2.1 (slot) en 2.2 van dit arrest genoemde bedragen (tezamen € 228,42 per maand).
(b) Van zijn inkomsten uit AOW en pensioen kon hij voordien wel leven, maar niet sparen.
(c) Hij kan thans met de onder (a) genoemde inkomsten met zijn vrouw niet in zijn levensonderhoud voorzien. Hij is nu noodgedwongen afhankelijk van welwillendheid en ondersteuning van zijn omgeving.
(d) Zijn vaste lasten bedragen € 1.135,92 (€ 680,72 huur, € 99,10, afbetaling Zorginstituut Nederland, € 80,-- verhaalsbijdrage zoon en € 175,30, stroom water en gas). Hier komen de variabele boodschappen, medicijnen, abonnementen en dergelijke nog bij. De eigen bijdrage zorgverzekering wordt direct ingehouden op zijn AOW.
(e) Hij is 73 jaar en lijdt aan longfibrose en longemfyseem (productie 1 beroepschrift). Hij is daardoor niet in staat om te werken.
(f) Zijn echtgenote kan evenmin werken. Zij lijdt aan de ziekte van Ménière en tinnitus. Daarnaast kampt ze met hart- en vaatproblemen (productie 2 beroepschrift). Hier komt bij dat Spanje een werkloosheid kent van 32%, terwijl zijn echtgenote geen Spaans spreekt. Blijkens de verklaring geregistreerd inkomen 2014 bedroeg haar inkomen dat jaar € 0,00. In de jaren daarna is de situatie ongewijzigd gebleven.
(g) Hij heeft geen spaargeld en evenmin andere inkomstenbronnen (producties 11, 12 en 13 beroepschrift).
(h) De vennootschap […].(hierna ook: de Holding) is technisch failliet en heeft een vordering van ruim 1 miljoen Euro op hem (productie 11 beroepschrift).
(i) De vennootschappen […] en […] zijn ontbonden en beëindigd per 21 januari 2016 (productie 14 beroepschrift). Met de pensioen-BV heeft [verzoeker] nooit financiële handelingen verricht. Deze is altijd leeg gebleven.
(j) [verzoeker] was via de Holding bestuurder van de Dutch- Nut-Group-(DNG) Holding B.V. Deze vennootschap is tezamen met de daaraan gelieerde vennootschappen Dutch-Nut-Vastgoed B.V., DNG Verpakkingingen B.V., Samba B.V. en Dutch-Nut-Group Industrials B.V. op 13 juli 2011 failliet verklaard. De curator schrijft in het meest recente geconsolideerde faillissementsverslag van 10 februari 2016:
“In verband met het ontbreken van voldoende verhaalsmogelijkheden is de curator niet tot rechtsmaatregelen jegens de bestuurders overgegaan.”(productie 15 beroepschrift).
(k) [verzoeker] had zich indertijd jegens de Rabobank ten behoeve van de DNG Holding B.V. borg gesteld. De Rabobank maakt aanspraak op een bedrag van € 625.000 (productie 13 inleidend verzoekschrift). [verzoeker] heeft de Rabobank niet kunnen betalen.
(l) De opbrengst van zijn huis in Nederland is naar de Holding gegaan, aangezien de Holding voor het huis, met bedrijfsruimte had betaald.
(m) [verzoeker] heeft voor het laatst over 2011 aangifte IB gedaan (productie 15 inleidend verzoekschrift); sindsdien niet meer wegens verblijf in buitenland, pensionering en het ontbreken van werk, terwijl hij alleen zijn AOW en het aanvullend pensioentje heeft.
(n) [verzoeker] heeft met zijn echtgenote twee bankrekeningen in Spanje (een bij de BBVA en een bij de Sabadell bank). Op beide bankrekeningen staat een tamelijk gering saldo (status juli 2016) van respectievelijk € 508,43 en € 662,23 (producties 16 en 17).
(o) Hij heeft zijn auto in 2014 verkocht voor € 32.000,--. Dit bedrag is door [verzoeker] contant opgenomen. Daarvan zijn huurbetalingen gedaan.
(p) [verzoeker] wil met zijn echtgenote weer in Nederland gaan wonen. In verband daarmee heeft hij zich ingeschreven voor een sociale huurwoning in Amersfoort.
6. [verweerder] heeft niet betwist dat [verzoeker] en zijn echtgenote geen werk hebben en thans ook geen inkomsten (uit werk) kunnen genereren. Omtrent de vaste lasten heeft [verzoeker] in hoger beroep bewijsstukken overgelegd, met name ten aanzien van (contante) huurbetalingen, de alimentatiebetalingen voor zijn zoon ad
€ 80 per maand (productie 4 beroepschrift) en de afbetalingsverplichting jegens het Zorginstituut Nederland van € 99,10 (productie 8 inleidend verzoekschrift). Behoudens de aflossing aan het Zorginstituut acht het hof deze lasten genoegzaam aangetoond, evenals de vaste lasten water en energie. De schuld aan het Zorginstituut van € 1.188,07 per 19 januari 2015 is met een maandelijkse aflossing van € 99,10 waarschijnlijk (verder) afgelost, zij het dat [verzoeker] betoogt dat hij sinds het beslag deze schuld niet meer kan aflossen. Duidelijk is dan ook dat de onder 5(a) genoemde huidige inkomsten (na beslag) niet genoeg zijn om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien, zeker niet als nog rekening wordt gehouden met de opgevoerde variabele lasten, die het hof reëel acht.
7. [verweerder] stelt zich echter op het standpunt dat er teveel onduidelijkheid is om de vordering van [verzoeker] toe te wijzen. Met name de verhouding tussen privé en de Holding is onduidelijk. Blijkens de jaarstukken zijn er gelden aan de Holding onttrokken, terwijl de aandeelhouder [verzoeker] een schuld aan de Holding had van meer dan € 1 miljoen . [verzoeker] moet aantonen dat hij deze onttrokken gelden niet meer heeft/ wat hij daarmee heeft gedaan. [verzoeker] heeft altijd goed voor zichzelf gezorgd. Het zal zeker niet zo zijn dat hij niets meer achter de hand heeft, aldus nog steeds [verweerder].
8. Niet in geschil is dat de DNG-groep, waarvan [verzoeker] indirect bestuurder was, in 2011 failliet is verklaard en dat de curator onvoldoende verhaalsmogelijkheden heeft aangetroffen (om een procedure te beginnen). Daarnaast heeft [verzoeker] (als productie 24 beroepschrift) de concept-jaarrekening 2010 van de DNG- Holding B.V. overgelegd, waaruit valt af te leiden dat [verzoeker] daar niets aan heeft overgehouden. Evenmin is in geschil dat [verzoeker] geen ander bedrijf meer heeft in Nederland. Zoals de kantonrechter in rechtsoverweging 5.3 van de beschikking heeft overwogen is het door [verweerder] genoemde, geregistreerde, bedrijf in Nederland van de zoon van [verzoeker]. Dit wordt thans ook door [verweerder] erkend.
Aan [verweerder] moet worden toegegeven dat er enige onduidelijkheid is over de onttrekkingen door [verzoeker] van in totaal ruim 1 miljoen Euro uit de Holding. [verzoeker] heeft dit ter mondelinge behandeling toegelicht en gesteld dat de Holding 23 jaar geleden is opgericht en dat in de loop der tijd geregeld betalingen werden gedaan door de Holding ten behoeve van zijn ([verzoekers]) privé-aankopen, die in rekening courant werden verantwoord en die aan het einde van de rit weer zouden worden ‘gladgestreken’/betaald uit de opbrengst van het onroerend goed (de woning en bedrijfsruimte). Niet aannemelijk is dat [verzoeker] nog de beschikking heeft over enig deel van dat bedrag. Het hof acht de door [verzoeker] gegeven toelichting niet onaannemelijk. In ieder geval is, mede gelet op de verklaring van het toenmalige accountantskantoor (de heer [naam], productie 11 beroepschrift ) dat De Holding technisch failliet is, genoegzaam aangetoond dat daaruit voor [verzoeker] geen (thans aanwezige) revenuen zijn verkregen. In dit licht acht het hof de andersluidende stellingen van [verweerder] zodanig speculatief dat het hof daar bij de beoordeling van het onderhavige verzoek verder geen rekening mee zal houden. Omtrent de Pensioen-BV heeft [verzoeker] gesteld dat deze leeg is en dat er nooit iets mee is gedaan. Deze stelling wordt eveneens ondersteund door de verklaring van de heer [naam] in eerdergenoemde productie 11, die de belastingaangifte 2013 heeft verzorgd ten behoeve van de fiscale eenheid […]. en […].
9. Omtrent de verkoop van de auto (rechtsoverweging 5o van dit arrest) blijkt van een contante opname van € 32.000,-- (productie 23 beroepschrift), waarmee [verzoeker] naar zijn zeggen de huur contant heeft betaald. Kwitanties daarvan zijn overgelegd (productie 23 beroepschrift ). De hoogte van de huur is niet in geschil. De omstandigheid dat na deze contante opname in 2014 nog een saldo resteerde van bijna € 15.000,-- , is onvoldoende om de conclusie te dragen dat dit bedrag thans, twee jaar later, nog beschikbaar is voor levensonderhoud.
10. [verweerder] heeft nog gesteld dat er in het Spaans gestelde stukken zijn overgelegd, waarmee geen rekening mag worden gehouden. Het hof gaat hieraan voorbij, en wel op grond van het volgende. Producties 1 en 2 (beroepschrift) betreffen de medische situatie van [verzoeker] en zijn echtgenote. Deze is niet in geschil. Producties 8 en 17 (beroepschrift) zijn identiek. Het gaat om een verzamelafschrift van de rekening bij de Sabadell bank en betreft mutaties (vaste lasten) tussen 12 augustus 2015 en 6 juli 2016, met als eindsaldo € 662,23. Dit afschrift is ook voor iemand die niet bekend is met de Spaanse taal, duidelijk, zeker gelet op de handgeschreven toevoegingen in het Nederlands. Hetzelfde geldt voor productie 16 (beroepschrift). Dit betreft diverse bankafschriften van de bank BBVA tussen november 2015 en 5 juli 2016 (met als beginsaldo 8.080,63 en eindsaldo € 508,43). Productie 19 betreft de alimentatie voor de zoon, die ook is terug te vinden in ingekopieerde bankafschriften. De huurkwitanties (productie 23) zijn duidelijk, terwijl de hoogte van de huur niet wordt betwist.
11. Al met al heeft [verzoeker] naar het oordeel van het hof voldoende inzicht gegeven in zijn financiële situatie en wel zodanig dat het hof aangetoond acht dat [verzoeker] buiten de vorderingen waarop het beslag rust onvoldoende middelen van bestaan heeft. Van neveninkomsten (uit werk) is geen sprake, terwijl er onvoldoende aanwijzingen zijn dat [verzoeker] nog een ‘spaarpotje’ achter de hand heeft. Bij deze beoordeling weegt nog mee dat het niet wel mogelijk is om een volstrekt sluitend bewijs te leveren van niet-bestaande middelen. De grief slaagt.
Hetgeen [verweerder] verder nog heeft aangevoerd maakt dit niet anders.
Slotsom
12. De slotsom is dan ook dat de bestreden beschikking vernietigd zal worden en dat het hof de beslagvrije voet zal vaststellen. [verzoeker] heeft ter zitting een berekening overgelegd, waarin de berekeningswijzer van de KBVG is gebruikt en waarin de bekende lasten en inkomsten zijn opgenomen. Deze berekening komt uit op een beslagvrije voet van € 1.491,56. Het hof heeft deze berekening gecontroleerd. Deze is juist. De namens [verweerder] uitgesproken twijfels maken dit niet anders.
13. Het hof zal de beslagvrije voet vaststellen per datum van heden. Voor terugwerkende kracht ziet het hof geen aanleiding, aangezien thans pas de nodige gegevens zijn verstrekt.
14. De proceskosten in eerste aanleg zullen daarom worden gecompenseerd. In hoger beroep is [verweerder] de overwegend in het ongelijk gestelde partij. Hij zal worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
  • vernietigt de bestreden beschikking en
  • stelt met ingang van heden de beslagvrije voet voor de vorderingen van [verweerder] op [verzoeker] vast op € 1.491,56;
  • bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van de procedure in eerste aanleg draagt;
- veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op € 314,-- aan verschotten en € 1.788,-- aan salaris advocaat;
  • verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
  • wijst af het meer of anders gevorderde.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, E.J. van Sandick en
P. van der Kolk-Nunes en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2016 in aanwezigheid van de griffier.