6.1.De Rechtbank (nr. SGR 08/8766) heeft omtrent het geschil in de zaak betreffende de aanslag IB/PVV 2002, de bijbehorende verliesvaststellingsbeschikking en de beschikking niet in aanmerking genomen pga als volgt overwogen:
"8. De rechtbank stelt vast dat [belanghebbende] tegen de aanslag IB en tegen de nadere vaststelling van het verlies geen gronden heeft aangevoerd.
9. De gronden van het beroep zien - voor zover hier van belang - uitsluitend nog op het in aanmerking te nemen saldo van de te verrekenen verliezen per 31 december 2002, op het bedrag van niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek per 31 december 2002 en op de afwijzing van kostenvergoeding voor de bezwaarfase.
Saldo te verrekenen verliezen
10. Anders dan met betrekking tot de verliesvaststelling, waarvoor ingevolge artikel 3.151 van de Wet IB 2001 geldt dat het verlies bij voor bezwaar vatbare beschikking wordt vastgesteld en op het aanslagbiljet wordt vermeld, is bij de vermelding op het aanslagbiljet van de bedragen van de per 31 december 2002 nog te verrekenen verliezen geen sprake van een voor bezwaar vatbare beslissing. Deze vermelding is volgens vaste jurisprudentie slechts een mededeling waartegen geen bezwaar en beroep openstaat. Het bedrag is immers het saldo van alle voorafgaande verliesvaststellingsbeschikkingen en alle voorafgaande beschikkingen verliesverrekening, waartegen ingevolge de artikelen 3.151 en 3.152 van de Wet IB 2001 afzonderlijk bezwaar en beroep heeft opengestaan. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
Beschikking niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek
11. Volgens artikel 6.1 van de Wet IB 2001 is persoonsgebonden aftrek het gezamenlijke bedrag van:
a. de in het kalenderjaar op de belastingplichtige drukkende persoonsgebonden aftrekposten en
b. het gedeelte van de persoonsgebonden aftrek van voorafgaande jaren dat niet eerder in aanmerking is genomen.
12. Volgens artikel 6.2a, eerste lid, van de Wet IB 2001 stelt de inspecteur het bedrag van de op enig tijdstip niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek vast bij voor bezwaar vatbare beschikking. Volgens artikel 6.2a, zesde lid, van de Wet IB 2001 kunnen rechtsmiddelen tegen de in het eerste lid bedoelde beschikking uitsluitend betrekking hebben op het bedrag, bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, onderdeel a.
13. [De Inspecteur] heeft bij de uitspraak op bezwaar de bij de aanslagregeling toegepaste correcties geheel teruggenomen en de aanslag nader vastgesteld conform de aangifte. De door [belanghebbende] geclaimde persoonsgebonden aftrek van € 5.966 is derhalve volledig toegekend. Nu ook de correctie in box 3 is teruggenomen, bedraagt het saldo van de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek per 31 december 2002 € 5.966. Aangezien niet, althans onvoldoende is gesteld en aannemelijk gemaakt dat van hogere op [belanghebbende] drukkende persoonsgebonden aftrekposten sprake is, faalt in zoverre het beroep van [belanghebbende] tegen de beschikking niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek.
14. De vraag of het saldo per 31 december 2001, zoals [belanghebbende] stelt, niet nihil is maar een positief bedrag betreft, kan gezien artikel 6.2a, zesde lid, van de Wet IB 2001 hier niet aan de orde komen. Het is het resultaat van de aan het jaar 2002 voorafgaande beschikkingen niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek. Een foutief bedrag per 31 december 2001 vindt zijn oorzaak in een of meerdere onjuiste beschikkingen niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek, waartegen op grond van artikel 6.2a van de Wet IB 2001 afzonderlijk bezwaar en beroep openstaat dan wel heeft opengestaan. [Belanghebbende] zal haar stelling dat het bedrag aan eerder niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek onjuist is berekend dan ook in een procedure tegen de betreffende beschikking(en) aan de orde dienen te stellen. Het beroep is ook in zoverre niet-ontvankelijk.
Vergoeding kosten bezwaarfase
15. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift door [belanghebbende] zelf is ingediend. Het aanvullend bezwaarschrift is namens [belanghebbende] ondertekend door haar echtgenoot.
16. Voor zover de echtgenoot als gemachtigde van [belanghebbende] de aanvulling heeft ingediend, overweegt de rechtbank met verwijzing naar het in 5 genoemde arrest [Hof: HR 15 oktober 2010, nr. 09/03033, ECLI:NL:HR:2010:BO0411] dat de tussen [belanghebbende] en haar echtgenoot bestaande relatie niet aan het beroepsmatig karakter van de verleende rechtsbijstand in de weg behoeft te staan. 17. Voor beantwoording van de vraag of de echtgenoot hierbij op zakelijke basis voor haar is opgetreden, heeft [belanghebbende] in de na de conclusie van repliek ingediende nadere stukken gewezen op de uitspraak van het Hof ’s-Gravenhage van 8 juni 2011 in de zaken met registratienummers BK-10/00330 en 10/00331, ECLI:NL:GHSGR:2001:BR2951. Hierin en in hetgeen [belanghebbende] verder heeft aangevoerd acht de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van op zakelijke basis verleende rechtsbijstand. [Belanghebbende] heeft niet aannemelijk gemaakt dat tegen een beloning rechtsbijstand is verleend, dat aan haar is gefactureerd en dat zij voor de verleende rechtsbijstand heeft betaald. Voor zover [belanghebbende] beoogt te stellen dat sprake is van verrekening, overweegt de rechtbank dat niet aannemelijk is gemaakt dat kosten van verleende rechtsbijstand - zo die kosten al zijn gemaakt - zijn verrekend met een vordering die [belanghebbende] op haar echtgenoot heeft vanwege door haar aan hem verleende rechtsbijstand. Niet aannemelijk is immers dat [belanghebbende] aan haar echtgenoot rechtsbijstand heeft verleend, nu op geen enkele wijze aannemelijk is geworden dat zij beroepsmatig als rechtsbijstandverlener optreedt. 18. [De Inspecteur] heeft het verzoek om kostenvergoeding terecht afgewezen."