6.1.De Rechtbank (nr. SGR 08/8756) heeft omtrent het geschil in de zaak betreffende de aanslag IB/PVV 1998 en de bijbehorende verliesvaststellingsbeschikking als volgt overwogen:
"8. De rechtbank stelt vast dat [belanghebbende] tegen de aanslag geen gronden heeft aangevoerd. Bij de nadere vaststelling van het verlies heeft [de Inspecteur] de correcties teruggenomen met uitzondering van die met betrekking tot de aanschaf van de woning. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
9. Bij buitengewone lasten ligt de bewijslast bij [belanghebbende]. Artikel 46 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (de Wet) bevat een limitatieve opsomming van de uitgaven die voor aftrek in aanmerking komen, alsmede regels voor het in aanmerking nemen van die uitgaven.
10. De rechtbank is van oordeel dat [belanghebbende] het door hem te leveren bewijs aangaande zijn stelling dat de aankoopsom van de woning in [Y] aftrekbaar is als uitgaven ter zake van ziekte, niet heeft geleverd. Hij heeft zijn stelling niet nader met stukken onderbouwd. Ook kan de woning niet als een hulpmiddel in de zin van artikel 46, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet worden aangemerkt. [De Inspecteur] heeft het aankoopbedrag van ƒ 645.000 derhalve terecht niet in aftrek toegelaten.
11. Voorts overweegt de rechtbank dat in hetgeen [belanghebbende] heeft aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten zijn gelegen voor het oordeel dat het verlies in verband met nadere kosten op een hoger bedrag had dienen te worden vastgesteld. Daarbij is in aanmerking genomen dat [belanghebbende] zijn in bezwaar opgeworpen stelling dat ook nog recht op aftrek van kosten ten bedrage van ƒ 3.500 bestaat niet nader heeft onderbouwd. [De Inspecteur] heeft derhalve het verlies voor 1998 niet te laag vastgesteld. Het beroep is in zoverre ongegrond.
12. De gronden van het beroep van [belanghebbende] zien voorts - voor zover hier van belang - op het na de vaststelling van het verlies voor 1998 in aanmerking te nemen saldo van de te verrekenen verliezen per 31 december 1998, alsmede op de weigering van [de Inspecteur] [belanghebbende] een kostenvergoeding voor de bezwaarfase toe te kennen. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Saldo te verrekenen verliezen
13. Anders dan met betrekking tot de verliesvaststelling, waarvoor ingevolge artikel 51a van de Wet geldt dat het verlies bij voor bezwaar vatbare beschikking wordt vastgesteld en op het aanslagbiljet wordt vermeld, is bij de vermelding op het aanslagbiljet van het totaalbedrag per einde van het jaar nog te verrekenen verliezen geen sprake van een voor bezwaar vatbare beslissing. De vermelding is volgens vaste jurisprudentie slechts een mededeling waartegen geen bezwaar en beroep openstaat. Het totaalbedrag is in beginsel het saldo van alle voorafgaande vaststellingsbeschikkingen en de toegepaste verrekeningen, tegen welke beschikkingen afzonderlijk bezwaar en beroep heeft opengestaan. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
Vergoeding kosten bezwaar
14. De rechtbank overweegt allereerst dat voor het geval dat [belanghebbende] in het onderhavige geval zelf zijn belangen behartigt, geen grond bestaat voor een vergoeding van kosten, omdat [belanghebbende] in dezen niet als beroepsmatig rechtsbijstandverlener voor zichzelf kan optreden.
15. Voor het geval [belanghebbende] zich heeft laten vertegenwoordigen door een derde, bijvoorbeeld kantoor [A] , en deze [belanghebbende] heeft aangezocht om het bezwaarschrift in te dienen, bestaat evenmin grond voor vergoeding van kosten.
16. Volgens artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) komen de kosten, die een belanghebbende in verband met de behandeling van zijn bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, onder voorwaarden voor vergoeding in aanmerking. Daarbij dient onder andere te worden beoordeeld of het redelijk is dat [belanghebbende] een derde heeft ingeschakeld om rechtsbijstand te verlenen.
17. Vaststaat dat [belanghebbende] regelmatig optreedt als gemachtigde van cliënten van voornoemd kantoor en in het kader daarvan bezwaar- en beroepschriften behandelt. Gelet op deze professionele status, oordeelt de rechtbank dat [belanghebbende] geacht moet worden te beschikken over de kennis en expertise die nodig zijn om de onderhavige procedure voor zichzelf te voeren. Hij heeft er kennelijk ook de tijd voor gehad. Dit leidt ertoe dat het maken van kosten voor rechtsbijstand, zo dit al is gebeurd, niet redelijk is.
18. Aan dit oordeel kunnen de door [belanghebbende] uit het in 5 genoemde arrest van de Hoge Raad [Hof: HR 15 oktober 2010, nr. 09/03033, ECLI:NL:HR:2010:BO0411, BNB 2011/11] getrokken conclusies niet afdoen. [De Inspecteur] heeft het verzoek om vergoeding van de kosten in bezwaar dan ook terecht afgewezen. Het beroep is in zoverre ongegrond."