ECLI:NL:GHDHA:2017:1268

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2017
Publicatiedatum
8 mei 2017
Zaaknummer
BK-15/00887, BK-15/00888 en BK-15/00889
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen inkomstenbelasting en verliesvaststellingsbeschikkingen 2001, 2002 en 2003

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanslagen in de inkomstenbelasting en de verliesvaststellingsbeschikkingen voor de jaren 2001, 2002 en 2003. De belanghebbende, een natuurlijke persoon, had bezwaar gemaakt tegen de uitspraken van de Rechtbank Den Haag, die eerder de aanslagen en beschikkingen had beoordeeld. De geschilpunten betroffen onder andere de hoorplicht, de verbeurde dwangsom door de Inspecteur wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar, en de juistheid van de verliesvaststellingsbeschikkingen. Het Hof oordeelde dat de hoorplicht niet was geschonden, omdat de Inspecteur de bezwaren van de belanghebbende had ingewilligd. Tevens werd geoordeeld dat de verliesvaststellingsbeschikkingen correct waren vastgesteld en dat er geen recht op immateriële schadevergoeding bestond. Het Hof bevestigde de uitspraken van de Rechtbank en gelastte de terugbetaling van het betaalde griffierecht aan de belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-15/00887, BK-15/00888 en BK-15/00889

Uitspraak van 2 mei 2017

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en
de inspecteur van de (thans) Belastingdienst/kantoor Hoofddorp, de Inspecteur,
op de hoger beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag (hierna: de Rechtbank) van 29 juni 2015, nummers SGR 08/2743, SGR 08/8760 en SGR 08/8761, betreffende de hierna vermelde aanslagen en beschikkingen.

Aanslagen, beschikkingen, bezwaren en gedingen in eerste aanleg

BK-15/00887
1.1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.672. De Inspecteur heeft, gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag, bij beschikking een bedrag van € 29.932 aan verliezen uit werk en woning uit voorgaande jaren verrekend met het belastbaar inkomen uit werk en woning van het onderhavige jaar (de verliesverrekeningsbeschikking 2001).
1.1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar toegewezen, het belastbaar inkomen uit werk en woning nader vastgesteld op -/- € 34.577 en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen nader vastgesteld op nihil, met verrekening van € 920 aan persoonsgebonden aftrek (hierna: pga). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen heeft de Inspecteur het verlies over het jaar 2001 vastgesteld op € 34.577 (de verliesvaststellingsbeschikking 2001) en de op 31 december 2001 niet in aanmerking genomen pga vastgesteld op € 6.376.
1.1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank (nr. SGR 08/2743) heeft het beroep voor zover gericht tegen de mededeling van het saldo van de te verrekenen verliezen per 31 december 2001 niet-ontvankelijk, voor zover gericht tegen de verliesvaststellingsbeschikking 2001 gegrond en voor het overige ongegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar in zoverre vernietigd, het verlies over het jaar 2001 vastgesteld op € 37.726 en de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van € 39 aan belanghebbende te vergoeden. De Rechtbank heeft het onderzoek heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over schadevergoeding.
BK-15/00888
1.2.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van -/- € 24.690 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil, met verrekening van € 1.713 aan pga. De Inspecteur heeft, gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag, het verlies uit werk en woning bij beschikking vastgesteld op € 24.690 (de verliesvaststellingsbeschikking 2002) en de op 31 december 2002 niet in aanmerking genomen pga bij beschikking vastgesteld op € 7.526.
1.2.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar toegewezen, het belastbaar inkomen uit werk en woning nader vastgesteld op -/- € 25.385 en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen vastgesteld op nihil.
1.2.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank (nr. SGR 08/8760) heeft het beroep voor zover gericht tegen de mededeling van het saldo van de niet in aanmerking genomen pga per 31 december 2001, alsmede tegen de mededeling van het saldo van de te verrekenen verliezen per 31 december 2002 niet-ontvankelijk, voor zover gericht tegen de verliesvaststellingsbeschikking 2002 gegrond en voor het overige ongegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar in zoverre vernietigd en het verlies over het jaar 2002 vastgesteld op € 28.206. De Rechtbank heeft het onderzoek heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over schadevergoeding.
BK-15/00889
1.3.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van -/- € 16.922 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil, met verrekening van € 2.632 aan pga. De Inspecteur heeft, gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag, het verlies uit werk en woning bij beschikking vastgesteld op € 16.922 (de verliesvaststellingsbeschikking 2003) en de op 31 december 2003 niet in aanmerking genomen pga bij beschikking vastgesteld op € 9.371.
1.3.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar toegewezen, het belastbaar inkomen uit werk en woning nader vastgesteld op -/- € 17.616 en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen vastgesteld op nihil.
1.3.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank (nr. SGR 08/8761) heeft het beroep voor zover gericht tegen de mededeling van het saldo van de niet in aanmerking genomen pga per 31 december 2002, alsmede tegen de mededeling van het saldo van de te verrekenen verliezen per 31 december 2003 niet-ontvankelijk, voor zover gericht tegen de verliesvaststellingsbeschikking 2003 gegrond en voor het overige ongegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar in zoverre vernietigd en het verlies over het jaar 2003 vastgesteld op € 25.372. De Rechtbank heeft het onderzoek heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over schadevergoeding.

Loop van de gedingen in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende is van de uitspraken van de Rechtbank in hoger beroep gekomen. In verband daarmee is door de griffier per zaak een griffierecht geheven van € 123, derhalve in totaal € 369.
2.2.1.
Ter zake van de in het najaar van 2016 behandelde hoger beroepen van belanghebbende zijn de volgende griffierechten geheven:
Zitting
BK-nr.
Middel/jaar
Griffierecht
20-09-2016
15/00883
15/00884
15/00885
15/00886
Verliesverrekeningsbeschikking 1988
Aanslag IB/PVV 1998
Aanslag IB/PVV 1999
Aanslag IB/PVV 2000
€ 123€ 123
-
-
11-10-2016
15/00887
15/00888
15/00889
Aanslag IB/PVV 2001
Aanslag IB/PVV 2002
Aanslag IB/PVV 2003
€ 123€ 123€ 123
08-11-2016
15/00894
15/00895
15/00896
Verliesvaststellingsbeschikking 2004
Navorderingsaanslag Zfw 2004
Verliesverrekeningsbeschikking 2004
€ 123
-
-
15-11-2016
15/00890
15/00891
15/00892
15/00893
Aanslag IB/PVV 2005 en Zfw 2005
Navorderingsaanslag IB/PVV en Zfw 2005
Aanslag IB/PVV en Zvw 2006
Aanslag IB/PVV en Zvw 2007
€ 123
-€ 123€ 123
13-12-2016
15/00897
15/00898
Naheffingsaanslag OB 2004
Naheffingsaanslag OB 2005-2007
€ 248
-
2.2.2.
Ter zake van de in het najaar van 2016 behandelde hoger beroepen van de echtgenote van belanghebbende zijn de volgende griffierechten geheven:
Zitting
BK-nr.
Middel/jaar
Griffierecht
20-09-2016
15/00871
15/00872
15/00873
Aanslag IB/PVV 1998
Aanslag IB/PVV 1999
Aanslag IB/PVV 2000
€ 123
-
-
11-10-2016
15/00874
15/00875
Aanslag IB/PVV 2002
Aanslag IB/PVV 2003
€ 123€ 123
08-11-2016
15/00876
15/00877
Navorderingsaanslag IB/PVV en Zfw 2004
Aanslag IB/PVV 2004
€ 123€ 123
15-11-2016
15/00879
15/00880
15/00881
15/00882
Aanslag IB/PVV 2005
Navorderingsaanslag IB/PVV en Zfw 2005
Aanslag IB/PVV 2006
Aanslag IB/PVV 2007
€ 123€ 123€ 123€ 123
13-12-2016
15/00878
Naheffingsaanslag OB 2005-2007
€ 123
2.3.
De mondelinge behandeling van de onderhavige zaken heeft plaatsgehad ter zitting van 11 oktober 2016, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.4.
Op 2 februari 2017 heeft belanghebbende bij het Hof twee brieven afgegeven met het opschrift "KLACHT Over de Postbezorging door Postnl, van met name aangetekende stukken, verstuurd door oa. Voornoemde 3 organen" en het opschrift beginnend met "Onder verwijzing naar verzoek art 12 toepassing door dhr [X] dd 19-01-2017, ingediend, met het verzoek om ontvangst bevestiging (…)". Aangezien deze brieven na sluiting van het onderzoek zijn binnengekomen en de inhoud van deze brieven niet noopt tot heropening van het onderzoek, zullen deze brieven niet in de beoordeling worden betrokken.

Vaststaande feiten

In hoger beroep is, op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1.1.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2001 aangifte voor de IB/PVV gedaan naar een verlies uit werk en woning en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen.
3.1.2.
De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag een bedrag van € 29.932 aan verliezen uit werk en woning uit voorgaande jaren verrekend met het door hem vastgestelde belastbaar inkomen uit werk en woning (de verliesverrekeningsbeschikking 2001). Op het aanslagbiljet IB/PVV 2001 is vermeld dat het bedrag van de nog te verrekenen verliezen uit werk en woning (excl. ondernemingsverlies) is vastgesteld op € 17.659 en dat het nog te verrekenen ondernemingsverlies € 69.804 bedraagt.
3.1.3.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het verlies over het jaar 2001 vastgesteld op € 34.577. Gelet op de uitspraak op bezwaar is de verliesverrekeningsbeschikking 2001 vernietigd.
3.2.1.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2002 aangifte voor de IB/PVV gedaan naar een verlies uit werk en woning en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil.
3.2.2.
De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag een bedrag van € 1.713 van de door belanghebbende aangegeven pga van € 9.239 verrekend met het door hem vastgestelde belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. Dientengevolge heeft hij het bedrag aan niet in aanmerking genomen pga per 31 december 2002 bij beschikking vastgesteld op € 7.526. Het aanslagbiljet bevat voorts een mededeling betreffende het bedrag van de nog te verrekenen verliezen uit werk en woning, welke een gelijke strekking heeft als de hiervoor in 3.1.2 bedoelde mededeling.
3.2.3.
Gelet op de uitspraak op bezwaar is de beschikking pga nader vastgesteld op € 9.239 en is de verliesvaststellingsbeschikking 2002 nader vastgesteld op € 25.385.
3.3.1.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2003 aangifte voor de IB/PVV gedaan naar een verlies uit werk en woning en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil.
3.3.2.
De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag een bedrag van € 2.632 van de door belanghebbende aangegeven pga van € 13.003 verrekend met het door hem vastgestelde belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. Dientengevolge heeft hij het bedrag aan niet in aanmerking genomen pga per 31 december 2003 bij beschikking vastgesteld op € 9.371. Het aanslagbiljet bevat voorts een mededeling betreffende het bedrag van de nog te verrekenen verliezen uit werk en woning, welke een gelijke strekking heeft als de hiervoor in 3.1.2 bedoelde mededeling.
3.3.3.
Gelet op de uitspraak op bezwaar is de beschikking pga nader vastgesteld op € 13.003 en is de verliesvaststellingsbeschikking 2003 nader vastgesteld op € 17.616.
3.4.
De Inspecteur heeft in elk van de onderhavige zaken in de bezwaarfase besloten om voor het vaststellen van het inkomen uit te gaan van de door belanghebbende aangegeven belastbare inkomens. Hij heeft de bij de aanslagregeling doorgevoerde correcties derhalve teruggenomen. In de uitspraak op het bezwaarschrift 2003, met dagtekening 2 december 2008, schrijft hij:
"Gelijk aan voorgaande jaren heb ik besloten om in uw geval voor het vaststellen van het inkomen uit te gaan van (…) de door u ingediende aangifte. De correcties bij aanslagregeling neem ik terug.
Er heeft door mij enkel om doelmatigheidsredenen geen inhoudelijke beoordeling plaatsgevonden van de teruggenomen correcties. Ik benadruk dat de Belastingdienst hiermee geen standpunt inneemt over de aanvaardbaarheid van deze aftrekposten voor de toekomst."
3.5.
Belanghebbende heeft bij brief van 16 september 2015 een beroep op betalingsonmacht griffierecht gedaan. Bij brief van 6 oktober 2015 heeft hij het toegezonden formulier en de gevraagde gegevens aan de griffier (retour) gezonden. Belanghebbende heeft in dit formulier het volgende verklaard:
"I. ondergetekende verklaart voor zichzelf en zijn eventuele fiscale partner dat zij
beiden:
  • geen inkomen genieten.
  • wel inkomen genieten. (…)
(…)
II. Ondergetekende verklaart voor zichzelf en zijn eventuele fiscale partner dat zij
gezamenlijkin Nederland en/of in het buitenland:
 niet over vermogen beschikken.
[Hof: met pen bijgeschreven]= negatief zie bijlage/uitleg."
3.6.
Belanghebbende heeft bij de hiervoor onder 3.5 vermelde verklaring vier bijlagen gevoegd. Kort samengevat heeft belanghebbende in deze bijlagen verklaard dat hij per 1 oktober 2015 samen met zijn echtgenote een bedrag van € 555.559,49 is verschuldigd aan hun twee kinderen. Voorts heeft hij gesteld dat hun gezamenlijke vermogen per saldo negatief is, aangezien tegenover de schuld aan de kinderen banktegoeden staan van € 219.988,38 op naam van belanghebbende plus € 302.165,52 op naam van de echtgenote, derhalve in totaal een bedrag van € 522.153,90. Belanghebbende en zijn echtgenote zetten in de 'bijlage bij de verzoeken 30-09-2015', ingekomen op 7 oktober 2015, uiteen dat dit:
"[i]n feite impliceert […] dat voor vrijstelling griffierecht rechtmatig kan worden geopteerd. In een eerder jaar is dat ook altijd wel toegekend. De laatste tijd hebben we daarvan echter vrijwillig afgezien […]. De […] alhier/cumulerende griffierechten worden ons echter te gortig".

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.
In hoger beroep is - naar het Hof begrijpt - in geschil of:
  • a. de hoorplicht is geschonden;
  • b. de Inspecteur wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17, lid 1, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), heeft verbeurd;
  • c. de verliesvaststellingsbeschikkingen op de juiste bedragen zijn vastgesteld;
  • d. (het saldo van) de te verrekenen verliezen op te lage bedragen zijn vastgesteld;
  • e. het bedrag van de nog te verrekenen pga op te lage bedragen zijn vastgesteld;
  • f. sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
  • g. de Rechtbank ten aanzien van belanghebbendes beroepen met betrekking tot de jaren 2002 en 2003 ten onrechte heeft verzuimd de Inspecteur op te dragen het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden; en of
  • h. belanghebbende recht heeft op immateriële schadevergoeding.
4.2.
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de van hen afkomstige stukken en naar hetgeen partijen in aanvulling daarop ter zitting hebben aangevoerd.

Conclusies van partijen

5.1.
De hoger beroepen van belanghebbende strekken, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar, tot vaststelling van de verliezen over de jaren 2001, 2002 en 2003, alsmede van de niet in aanmerking genomen pga op hogere bedragen, tot vergoeding van de griffierechten (Rechtbank SGR 08/8760 en SGR 08/8761), tot vergoeding van proceskosten, tot toewijzing van het verzoek om immateriële schadevergoeding en tot het vaststellen van een door de Inspecteur verbeurde dwangsom.
5.2.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraken van de Rechtbank.

Oordeel van de Rechtbank

6.1.
De Rechtbank (nr. SGR 08/2743) heeft omtrent het geschil in de zaak betreffende de aanslag IB/PVV 2001, de bijbehorende verliesvaststellingsbeschikking en de beschikking niet in aanmerking genomen pga als volgt overwogen:
"
De uitspraak op bezwaar
11. [Belanghebbende] heeft aangevoerd dat hij tijdens de bezwaarfase niet door [de Inspecteur] is gehoord en het beroep reeds daarom gegrond moet worden verklaard. Deze beroepsgrond faalt omdat [de Inspecteur] bij de uitspraak op bezwaar geheel aan de bezwaren van [belanghebbende] is tegemoet gekomen en voor een hoorzitting dus geen aanleiding was.
12. De uitspraak op bezwaar is blijkens het aanvullende beroepschrift op 18 april 2008 door [belanghebbende] ontvangen. [Belanghebbende] is in deze aanvulling inhoudelijk op de uitspraak ingegaan. De in het beroepschrift van 11 april 2008 nog genoemde stelling dat de uitspraak niet is ontvangen, is daarom niet meer van belang.
13. [Belanghebbende] heeft daarnaast aangevoerd dat [de Inspecteur] niet binnen de wettelijke termijn uitspraak op bezwaar heeft gedaan, zodat het bezwaar niet tijdig is weersproken en daarom als juist moet worden aanvaard. Naar het oordeel van de rechtbank vindt deze stelling geen steun in het recht.
Verliesvaststellingsbeschikking
14. [De Inspecteur] heeft bij de uitspraak op bezwaar de correcties bij de aanslagregeling geheel teruggenomen en heeft alsnog de aangifte gevolgd. De stelling van [belanghebbende] dat het biww moet worden verminderd met € 3.149 voor advocaatkosten ter verwerving en behoud van zijn WAO-uitkering, heeft [de Inspecteur] niet weersproken. De rechtbank heeft geen reden eraan te twijfelen dat deze kosten zijn gemaakt. Deze kunnen volgens artikel 3.108 van de Wet IB 2001 in aftrek worden gebracht. In zoverre is het beroep gegrond en dient het verlies nader te worden vastgesteld op € 37.726 (€ 34.577 + € 3.149). Het bedrag van € 3.149 behoort tot de beperkt verrekenbare verliezen.
15. [Belanghebbende] voert aan dat de inkomsten uit vroegere arbeid voor een te hoog bedrag in aanmerking zijn genomen en moeten worden verminderd met € 8.309. Hij heeft hiervoor in de gedingstukken noch ter zitting enige onderbouwing gegeven. Deze beroepsgrond faalt daarom. De stelling dat deze beroepsgrond moet worden gehonoreerd omdat [de Inspecteur] daarop in de uitspraak niet is ingegaan, vindt geen steun in het recht.
Saldo te verrekenen verliezen
16. Anders dan bij de verliesvaststelling, waarvoor artikel 3.151 van de Wet IB 2001 bepaalt dat verliezen bij voor bezwaar vatbare beschikking worden vastgesteld en op het aanslagbiljet worden vermeld, is bij de vermelding op het aanslagbiljet van de ultimo 2001 nog te verrekenen bedragen in verband met verliezen geen sprake van een voor bezwaar vatbare beslissing. De vermelding op het aanslagbiljet is ingevolge vaste jurisprudentie slechts een mededeling waartegen geen bezwaar en beroep openstaat. Deze bedragen zijn het saldo van nog te verrekenen voorafgaande verliesvaststellingsbeschikkingen waartegen afzonderlijk bezwaar en beroep heeft opengestaan. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
Beschikking niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek
17. [Belanghebbende] heeft aanvankelijk een persoonsgebonden aftrek geclaimd van € 9.376, maar bij zijn verbeterde aangifte deze aftrek verlaagd naar € 7.296. [De Inspecteur] heeft bij de uitspraak de verbeterde aangifte gevolgd. De aftrek van € 7.296 is derhalve volledig toegekend. In beroep heeft [belanghebbende] een extra aftrek geclaimd van € 1.901 voor dieetkosten. Hij heeft dit bedrag niet met stukken onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt. Deze beroepsgrond faalt.
Vergoeding kosten bezwaar
18. De rechtbank overweegt allereerst dat ingeval [belanghebbende] zelf zijn belangen heeft behartigd, geen grond bestaat voor vergoeding van kosten, omdat [belanghebbende] niet als beroepsmatig rechtsbijstandverlener voor zichzelf kan optreden.
19. Voor het geval [belanghebbende] zich heeft laten vertegenwoordigen door een derde, bijvoorbeeld kantoor [Y] , en dat deze derde [belanghebbende] heeft aangewezen om bezwaar in te dienen, bestaat evenmin grond voor kostenvergoeding. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
20. Volgens artikel 7:15, tweede lid, van de Awb komen de kosten, die een belanghebbende in verband met de behandeling van zijn bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken onder voorwaarden voor vergoeding in aanmerking. Daarbij dient onder andere te worden beoordeeld of het redelijk is dat [belanghebbende] een derde heeft ingeschakeld om rechtsbijstand te verlenen.
21. Vaststaat dat [belanghebbende] regelmatig optreedt als gemachtigde van cliënten van voornoemd kantoor en bezwaar- en beroepschriften opstelt en verdedigt. Gelet op deze professionele status moet [belanghebbende] worden geacht te beschikken over de kennis en expertise die nodig zijn om in deze voor zichzelf op te komen. Hij heeft dit ook gedaan, dus tijdsgebrek kan evenmin reden zijn geweest een ander in te schakelen. Daarom is het niet redelijk, zo dit al is gebeurd, dat [belanghebbende] kosten heeft gemaakt voor professionele rechtsbijstand.
22. Aan dit oordeel kunnen de door [belanghebbende] uit het onder 5 genoemde arrest van de Hoge Raad [
Hof: HR 15 oktober 2010, nr. 09/03033, ECLI:NL:HR:2010:BO0411] getrokken conclusies niet afdoen. [De Inspecteur] heeft het verzoek om kostenvergoeding in bezwaar dan ook terecht afgewezen. Het beroep van [belanghebbende] is op dit punt ongegrond.
Proceskosten
23. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Weliswaar is het beroep gegrond, maar [belanghebbende] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij kosten heeft gemaakt of redelijkerwijs heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen."
6.2.
De overwegingen en oordelen van de Rechtbank in de zaken betreffende de aanslagen IB/PVV 2002 en 2003 en de bijbehorende beschikkingen (nrs. SGR 08/8760 en SGR 08/8761) hebben - voor zover in hoger beroep nog van belang - wat betreft de hiervoor onder 6.1 opgenomen beslissingen een gelijke strekking.

Beoordeling van de hoger beroepen

Geschilpunt a (de hoorplicht)
7.1.
Voor zover belanghebbende erover klaagt dat hij in de bezwaarfase niet is gehoord en terugwijzing van de zaken naar de Inspecteur bepleit, treft het betoog geen doel omdat belanghebbende door de gang van zaken niet is benadeeld. Partijen verschillen niet meer van mening omtrent de van belang zijnde feiten en de waardering daarvan. De Inspecteur heeft bij de uitspraken op bezwaar de bij de aanslagregeling doorgevoerde correcties volledig teruggenomen. De uitspraken op bezwaar worden met toepassing van artikel 6:22 van de Awb in stand gelaten (vgl. HR 29 januari 2016, nr. 15/02441, ECLI:NL:HR:2016:114, BNB 2016/74, r.o. 2.5 en HR 18 april 2003, nr. 37790, ECLI:NL:HR:2003:AF7495, BNB 2003/267). Toepassing van artikel 6:22 van de Awb neemt niet weg dat in de gang van zaken aanleiding kan worden gevonden de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten die een belastingplichtige heeft gemaakt. Gelet op het hierna met betrekking tot geschilpunt f overwogene bestaat hiervoor in het onderhavige geval evenwel geen aanleiding.
Geschilpunt b (dwangsom)
7.2.
Voor het geval belanghebbende in hoger beroep heeft bedoeld te stellen in aanmerking te komen voor toekenning van een dwangsom in de zin van artikel 4:17 van de Awb, treft dat betoog geen doel. Voor een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 4:17, lid 3, van de Awb geldt de eis dat uit een geschrift duidelijk is dat de belanghebbende het bestuursorgaan maant om alsnog een bepaald besluit te nemen. Daarvoor is niet vereist dat in dit geschrift bepaalde termen zoals 'aanmanen' of 'in gebreke stellen' worden gebruikt. Wel is vereist dat het geschrift voldoende duidelijk maakt (i) op welke aanvraag het betrekking heeft, (ii) dat de belanghebbende zich op het standpunt stelt dat het bestuursorgaan niet tijdig op de aanvraag heeft beslist, en (iii) dat de belanghebbende erop aandringt dat een zodanige beslissing alsnog wordt genomen (zie HR 10 juni 2016, nr. 15/04352, ECLI:NL:HR:2016:1124, BNB 2016/179). Anders dan belanghebbende mogelijk meent, bevatten de door hem ingediende gedingstukken niet een ingebrekestelling als hiervoor bedoeld. Meer in het bijzonder is van een aandringen op een spoedige beslissing geen sprake indien, zoals in de onderhavige gevallen aan de orde, dat geschrift een uitlating bevat welke niet valt te rijmen met het aandringen op een spoedige beslissing.
Geschilpunt c (verliesvaststellingsbeschikkingen)
7.3.1.
De hiervoor in 1.1.2, 1.2.2 en 1.3.2 vermelde bezwaarschriften zijn gericht tegen de aan belanghebbende opgelegde aanslagen IB/PVV 2001, 2002 en 2003 en de bij beschikking vastgestelde verliezen van de desbetreffende jaren.
7.3.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar om doelmatigheidsredenen de bij de aanslagregeling doorgevoerde correcties volledig teruggenomen.
7.3.3.
Voor zover belanghebbende in hoger beroep betoogt recht te hebben op een aftrekpost in verband met 'negatieve saldi aan renten', heeft hij niet aan zijn stelplicht voldaan, nu omvang, aard en grondslag van de bedoelde aftrekpost ontbreken.
7.3.4.
Bij de stelling dat de onderhavige aanslagen buiten de termijn van artikel 11, lid 3, van de Algemene wet rijksbelasting (hierna: AWR) zijn vastgesteld, heeft belanghebbende geen belang omdat het verliesvaststellingsbeschikkingen betreft. Een niet tijdig opgelegde aanslag kan evenmin tot het door belanghebbende kennelijk voorgestane gevolg leiden dat het verlies wordt vastgesteld conform het in de aangifte vermelde bedrag.
Geschilpunt d (verliesverrekeningsbeschikkingen)
7.4.1.
Voor zover de klachten in hoger beroep ertoe strekken dat belanghebbende tevens opkomt tegen de beschikkingen waarbij de verliezen van de onderhavige jaren zijn verrekend, geldt dat verrekening van verliezen geschiedt bij afzonderlijke beschikking, waartegen afzonderlijk rechtsmiddelen openstaan. Klachten tegen verliesverrekeningsbeschikkingen kunnen in procedures als de onderhavige, inzake aanslagen en verliesvaststellingsbeschikkingen, niet aan de orde komen.
7.4.2.
Voor zover belanghebbende in dit verband met een beroep op het bepaalde in artikel 8:42 van de Awb heeft bedoeld te stellen dat de Inspecteur de beweerdelijk door hem ingediende bezwaarschriften tegen de verliesverrekeningsbeschikkingen in het geding moet brengen, faalt deze stelling. Die bezwaarschriften zijn immers geen op de zaak betrekking hebbende stukken in déze procedures.
Geschilpunt d (het saldo van de te verrekenen verliezen)
7.5.
De Rechtbank heeft terecht geoordeeld dat tegen de mededeling op het aanslagbiljet betreffende het totaalbedrag van de nog te verrekenen verliezen geen rechtsmiddelen openstaan.
Geschilpunt e (het bedrag van de nog te verrekenen pga)
7.6.1.
De Inspecteur heeft in de bezwaarfase de bij de aanslagregeling doorgevoerde correcties volledig teruggenomen. Dientengevolge is (i) het bedrag aan niet in aanmerking genomen pga per 31 december 2001 nader vastgesteld op € 6.376 (te weten: € 7.296 met verrekening van € 920 met inkomen uit sparen en beleggen), (ii) het bedrag aan niet in aanmerking genomen pga per 31 december 2002 nader vastgesteld op € 9.239 en (iii) het bedrag aan niet in aanmerking genomen pga per 31 december 2003 nader vastgesteld op € 12.003. Voor zover belanghebbende in hoger beroep betoogt dat in de onderhavige jaren sprake is van hogere op hem drukkende persoonsgebonden aftrekposten dan reeds is toegekend, heeft hij niet aan zijn stelplicht voldaan, nu aard en grondslag van het door hem in hoger beroep geclaimde bedrag ontbreken.
7.6.2.
De Rechtbank heeft voorts, gelet op het bepaalde in artikel 6.2a, lid 6, van de Wet IB 2001, terecht geoordeeld dat rechtsmiddelen gericht tegen de in 7.6.1 vermelde bedragen uitsluitend betrekking kunnen hebben op de in het desbetreffende kalenderjaar op de belastingplichtige drukkende persoonsgebonden aftrekposten en niet op het bedrag van de niet in aanmerking genomen pga uit voorgaande jaren. Tegen het uit een eerder jaar overgehevelde bedrag stonden gelet op deze bepaling immers eerder rechtsmiddelen open. De vraag of de pga uit voorgaande jaren juist is berekend, kan in de onderhavige procedure niet aan de orde komen.
Geschilpunt f (vergoeding van proceskosten)
7.7.1.
De Inspecteur heeft betwist dat de echtgenote in de bezwaar-, beroeps- en hoger beroepsfase op zakelijke basis is opgetreden.
7.7.2.
Belanghebbende heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat tegen een beloning rechtsbijstand is verleend, in hoger beroep aangevoerd dat op basis van het tussen hem en zijn echtgenote geldende huwelijksvermogensregime ieder jaar verrekening van kosten plaatsvindt. De blote stelling dat dit geschiedt, is onvoldoende voor het oordeel dat in de onderhavige zaken sprake is van op zakelijke basis verleende rechtsbijstand. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn echtgenote op zakelijke basis is opgetreden.
7.8.
Belanghebbende heeft voorts gesteld dat kosten zijn gemaakt bij derden (niet zijnde zijn echtgenote) ter zake van rechtsbijstand, doch deze kosten niet gespecificeerd. De Inspecteur betwist belanghebbendes stelling. De enkele stelling dat er facturen zijn terug te vinden in de boekhouding is onvoldoende. Belanghebbende heeft ter zitting aangeboden - om zo het Hof dat wenst stukken te overleggen. Het Hof heeft belanghebbende meerdere malen voorgehouden dat het aan belanghebbende zelf is te bepalen of en welke stukken hij in het geding brengt. Aangezien belanghebbende de desbetreffende stukken niet alsnog in het geding heeft gebracht en het heeft gelaten bij een aanbod daartoe zijn de kosten niet aannemelijk gemaakt.
7.9.
Bovendien is in het onderhavige geval het maken van kosten voor rechtsbijstand, zo dergelijke kosten al gemaakt zijn, niet redelijk. Belanghebbende verleent sinds geruime tijd als adviseur beroepsmatig rechtsbijstand in fiscale procedures. Hij wordt geacht ter zake kundig te zijn en heeft bovendien in de onderhavige zaken steeds alle proceshandelingen zelf verricht.
7.10.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat belanghebbende geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.
7.11.
Belanghebbende heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die kunnen leiden tot het oordeel dat recht bestaat op vergoeding van andere kosten, zoals bijvoorbeeld bedoeld in artikel 41 van het EVRM.
Geschilpunt g (vergoeding van griffierecht procedure voor de Rechtbank)
7.12.1.
De Rechtbank heeft de beroepen in de onderhavige zaken deels gegrond geklaard, maar alleen in de zaak SGR 08/2743 (Hof-kenmerk BK-15/00887; aanslag IB/PVV 2001) heeft zij tevens beslist dat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht dient te worden vergoed door de Inspecteur.
7.12.2.
Belanghebbende heeft in hoger beroep aangevoerd dat de Rechtbank heeft verzuimd een vergoeding van griffierecht te gelasten in de zaken betreffende de aanslagen IB/PVV 2002 en 2003. Dit betoog wordt verworpen, aangezien de griffier van de Rechtbank in laatst bedoelde zaken geen griffierecht heeft geheven en belanghebbende in deze zaken geen griffierecht heeft betaald.
Geschilpunt h (verzoek om toekenning van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn)
7.13.
Aangezien de Rechtbank bij afzonderlijke uitspraak beslist over het verzoek tot vergoeding van immateriële schade ter zake van het verloop van de procedures in bezwaar en in beroep, zal thans uitsluitend het verzoek tot schadevergoeding in de hogerberoepsfase worden beoordeeld (vgl. HR 25 november 2016, nr. 16/00363, ECLI:NL:HR:2016:2678, r.o. 3.1.1). In casu is binnen twee jaar na het instellen van de hoger beroepen uitspraak gedaan, zodat de redelijke termijn niet is overschreden.
Afsluitende overwegingen
7.14.1.
Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat sprake is van schending van artikel 1 EP bij het EVRM, geldt dat hij deze stelling onvoldoende heeft onderbouwd.
7.14.2.
Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat aan hem in rekening gebrachte heffingsrente, mede gelet op de duur van de procedures, als boete als bedoeld in het EVRM zou moeten worden aangemerkt, geldt dat dit standpunt moet worden verworpen omdat het geen steun vindt in het recht.
7.14.3.
Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden (meer in het bijzonder: het beginsel van detournement de pouvoir), geldt dat hij onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die kunnen leiden tot het oordeel dat sprake is van een dergelijke schending.
7.14.4.
Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat overigens Europeesrechtelijke regels zijn geschonden, geldt dat hij deze stelling onvoldoende heeft gespecificeerd.
7.14.5.
Voor zover belanghebbende stelt 'dat er stukken verdwijnen' en met een beroep op het bepaalde in artikel 8:42 van de Awb bedoelt te stellen dat de Inspecteur deze in het geding moet brengen, geldt dat hij deze stelling onvoldoende heeft onderbouwd.
7.14.6.
Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat het verbod op reformatio in peius is geschonden, geldt het volgende. De onderhavige aanslagen en beschikkingen zijn in bezwaar gehandhaafd dan wel verminderd. Van een verslechtering van de positie van belanghebbende als gevolg van het door hem ingediende bezwaarschriften is derhalve geen sprake. De uitspraken van de Rechtbank hebben evenmin tot gevolg gehad dat belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren dan zonder het instellen van het beroep het geval zou zijn geweest. De grief treft daarom geen doel.
7.14.7.
Voor zover belanghebbende stelt dat de Rechtbank haar uitspraken onvoldoende heeft gemotiveerd, geldt dat deze klacht faalt, reeds omdat belanghebbende niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, nu deze stelling onvoldoende is onderbouwd.
7.14.8.
Voor zover belanghebbende stelt dat de Rechtbank ten onrechte heeft geweigerd stukken aan te nemen die belanghebbende alsnog ter zitting wilde overleggen, geldt dat deze klacht faalt. Belanghebbende had deze stukken al bij aanvang van de beroepsprocedure in bezit en had deze reeds op dat moment in het geding kunnen brengen. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende goede redenen had die stukken niet eerder in te brengen. Gelet hierop kon de Rechtbank het algemeen belang van een doelmatige procesgang laten prevaleren (vgl. HR 15 juni 2012, nr. 11/03308, ECLI:NL:HR:2012:BW8344, BNB 2012/240, r.o. 3.3.2).
Slotsom
7.15.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de hoger beroepen ongegrond zijn.

Proceskosten en griffierecht

8.1.
Er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb (zie onderdeel 7.10).
8.2.1.
Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat het aan hem ter zake van het indienen van het hoger beroep in rekening gebrachte griffierecht ten onrechte in rekening is gebracht, geldt het volgende. Op grond van artikel 8:41 juncto 8:108 van de Awb wordt van de indiener van het hogerberoepschrift een griffierecht geheven. Ingevolge het derde lid van artikel 8:41 van de Awb is, onder meer, bij een beroepschrift tegen twee of meer samenhangende besluiten eenmaal griffierecht verschuldigd. Van samenhang is sprake als besluiten voortkomen uit één samenstel van feiten en omstandigheden.
Er is voor wat betreft de inkomstenbelastingzaken voor de jaren 1998 tot en met 2003 sprake van samenhangende besluiten in voormelde zin omdat de Inspecteur in die zaken de bij de aanslagregeling aangebrachte correcties vanwege doelmatigheidsredenen op één na heeft teruggenomen. Voor dit cluster wordt in de zaak met nr. BK-15/00884 griffierecht geheven ten bedrage van € 123.
Voor de inkomstenbelasting- en omzetbelastingzaken die betrekking hebben op de jaren 2004 tot en met 2007 is sprake van samenhang in voormelde zin omdat die zaken voortvloeien uit boekenonderzoeken. In dit cluster wordt in de zaak met nr. BK-15/00897 griffie-recht geheven ten bedrage van € 248.
Daarnaast wordt voor de behandeling van het hoger beroep in de verliesverrekeningsbeschikking 1988 (BK-15/00883) griffierecht geheven ten bedrage van € 123.
Ten aanzien van de overige zaken zal de griffier worden gelast het betaalde griffierecht terug te betalen.
8.2.2.
Voor zover belanghebbende stelt dat [Y] en hijzelf beroepschriften hebben ingediend tegen hetzelfde besluit als bedoeld in artikel 8:41, lid 3, van de Awb, zodat voor hen beiden slechts eenmaal griffierecht wordt verschuldigd, geldt dat dit betoog faalt, omdat opgekomen wordt tegen verschillende besluiten.
8.2.3.
Dat betekent dat in de zaken met nrs. BK-15/00887, BK-15/00888 en BK-15/00889 het betaalde griffierecht van € 123 per zaak, in totaal derhalve een bedrag van € 369, door de griffier zal worden terugbetaald.
8.2.4.
Gelet op het vorenoverwogene, behoeft het beroep op betalingsonmacht griffierecht geen behandeling.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • bevestigt de uitspraken van de Rechtbank,
  • gelast de griffier het in verband met de hoger beroepen betaalde griffierecht van (in totaal) € 369 aan belanghebbende terug te betalen, en
  • wijst de ingediende verzoeken tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn betreffende de procedure voor het Hof af.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, E.M. Vrouwenvelder en Chr.Th.P.M. Zandhuis, in tegenwoordigheid van de griffiers mrs. E.J. Nederveen en A.S.H.M. Strik. De beslissing is op 2 mei 2017 in het openbaar uitgesproken. De uitspraak is bij afwezigheid van mr. Vonk ondertekend door mr. Zandhuis.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.