ECLI:NL:GHDHA:2017:1796
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid in hoger beroep bij partneralimentatie en vermogensrechtelijke afwikkeling
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van hoger beroep in een geschil tussen een man en een vrouw over partneralimentatie en de vermogensrechtelijke afwikkeling na hun echtscheiding. De man is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin zijn verzoek tot partneralimentatie werd afgewezen. De vrouw heeft incidenteel appel ingesteld tegen de afwijzing van haar verzoek tot vaststelling van partneralimentatie. Het hof overweegt dat het hoger beroep van de man zich enkel richt tegen het tussenuitspraakdeel van de bestreden beschikking, wat volgens de hoofdregel van artikel 358 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet-ontvankelijk verklaard moet worden. De vrouw heeft haar grief ter zake de partneralimentatie ingetrokken, waardoor het hoger beroep van de man enkel gericht is tegen het tussenuitspraakdeel. Het hof concludeert dat de man niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn hoger beroep, en ook de vrouw in haar incidenteel hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van doelmatige procesvoering en de noodzaak om samenhangende onderdelen van een verzoek niet te splitsen.