ECLI:NL:GHDHA:2017:2408

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2017
Publicatiedatum
21 augustus 2017
Zaaknummer
200.214.899/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot het bevelen van een gedwongen schuldregeling ex artikel 287a Fw

In deze zaak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin haar verzoek om Hema B.V. te bevelen in te stemmen met een door haar aangeboden schuldregeling werd afgewezen. Het hof heeft op 15 augustus 2017 geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat Hema in redelijkheid kon weigeren in te stemmen met de schuldregeling. Het hof heeft vastgesteld dat het voorstel van [appellante] goed en betrouwbaar is gedocumenteerd en dat de schuld aan Hema, die voortkwam uit verduistering door [appellante] als medewerkster, niet voldoende grond biedt voor Hema om de regeling te weigeren. Het hof heeft overwogen dat de belangen van [appellante] en de overige schuldeisers zwaarder wegen dan het belang van Hema bij volledige betaling van haar vordering. Het hof heeft daarom het vonnis van de rechtbank vernietigd en Hema bevolen in te stemmen met de door [appellante] aangeboden schuldregeling. Het hof heeft geen kostenveroordeling uitgesproken, aangezien [appellante] hier niet om had verzocht. Het hof heeft ook opgemerkt dat [appellante] inmiddels een aanzienlijk deel van de hoofdsom heeft afgelost en dat de totale schuldenlast van [appellante] € 20.956,51 bedraagt, met een aanbod van 12,7% van de preferente vorderingen en 6,35% van de concurrente vorderingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.214.899/01
Rekestnummer rechtbank : C/09/525869 / FT RK 17/168

arrest van 15 augustus 2017

inzake

[naam 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. P. van der Veld te Den Haag.
tegen

Hema B.V.,

gevestigd te Amsterdam,
verweerster,
hierna te noemen: Hema,
advocaat: E.H.J. Slager te Amsterdam.

Het geding

Bij verzoekschrift (met producties), ingekomen ter griffie van het hof op 26 april 2017, heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 21 april 2017, waarbij haar verzoek om [Hema] te bevelen in te stemmen met een door haar aangeboden schuldregeling is afgewezen. Zij verzoekt het hof het vonnis waarvan hoger beroep te vernietigen en alsnog haar verzoek tot een gedwongen schuldregeling toe te wijzen. Bij brief van 4 juli 2017 heeft mr. Van der Veld nog een aantal producties aan het hof toegezonden. Bij brief van 27 juli 2017 heeft Hema haar verweerschrift aan het hof doen toekomen.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2017. Verschenen zijn: [appellante] , bijgestaan door haar advocaat, alsmede mr. M.J. Koopman (gerechtsdeurwaarder bij Van Twuijver Incasso en Gerechtsdeurwaarder), vergezeld van [naam 2] (HR business partner Hema) en [naam 3] (fraudeonderzoeker Hema).
Ter zitting van het hof heeft mr. Van der Veld nog een aantal producties overgelegd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. [appellante] heeft op 24 januari 2017 bij de rechtbank tegelijk met het verzoek tot toepassing tot de schuldsaneringsregeling een verzoek ingediend om Hema op de voet van artikel 287a lid 1 Fw te bevelen in te stemmen met de door haar aangeboden schuldregeling.
2. De rechtbank heeft het verzoek ex artikel 287a lid 1 Fw afgewezen op grond van het oordeel dat Hema in redelijkheid tot haar weigering heeft kunnen komen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat niet aannemelijk is dat het aanbod van [appellante] het maximaal haalbare is waartoe zij financieel in staat moet worden geacht. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de schuld aan Hema is ontstaan doordat [appellante] , als medewerkster van Hema, geld uit de kassa heeft verduisterd. Ook dat is een grond waarop Hema haar weigering kan baseren, aldus de rechtbank.
3. [appellante] betwist dat het aanbod niet het maximaal haalbare is. Zij is niet in staat om fulltime te werken, maar solliciteert wel naar een (parttime) baan. Daarnaast heeft zij hulp gezocht bij re-integratie door een afspraak te maken met een verzekeringsarts.
Voorts heeft [appellante] gesteld dat zij inmiddels nagenoeg de gehele hoofdsom van de vordering van Hema heeft afgelost. Immers, de oorspronkelijke hoofdsom van de vordering bedroeg € 2.800,--. Door rente en bijkomende kosten is het bedrag echter gestegen naar een bedrag van € 5.021,35. Hiervan is in totaal reeds € 2.177,99 voldaan. Als daarbij ook het aangeboden percentage van 6,35% wordt opgeteld is in totaal € 2.355,08 voldaan.
Verder heeft [appellante] aangevoerd dat het financiële belang van Hema bij volledige betaling van haar vordering in verhouding met de financiële spankracht van haar onderneming zeer gering moet zijn. Bij toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal Hema, zoals uit het verzoek blijkt, minder ontvangen dan bij het aangeboden akkoord. Hierin zit voor Hema dus ook geen belang om te weigeren, aldus [appellante] .
4. Hema heeft – kort samengevat – aangevoerd dat het voorstel van [appellante] om akkoord te gaan met de door haar aangeboden schuldregeling niet, althans niet voldoende, goed en betrouwbaar is gedocumenteerd. Daarnaast is de schuld te kwader trouw ontstaan. Met [appellante] is in 2009 een betalingsregeling getroffen welke zij niet volledig is nagekomen.
De aangeboden schuldregeling is gebaseerd op de minimale aflossingscapaciteit, maar nu [appellante] parttime gaat werken is aannemelijk dat de aflossingscapaciteit van [appellante] zal stijgen. Aldus is Hema van mening dat [appellante] niet het maximaal haalbare heeft aangeboden en dat de kans op gehele betaling van haar vordering aanwezig is.
5. Bij de beoordeling van het verzoek tot het opleggen van een schuldregeling in het kader van artikel 287a Fw neemt het hof als uitgangspunt dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt voldaan, zodat deze schuldeiser niet snel het verwijt gemaakt kan worden dat hij misbruik maakt van zijn bevoegdheid om volledige betaling te verlangen. Uitgangspunt is voorts dat een schuldeiser slechts onder bijzondere omstandigheden kan worden gedwongen in te stemmen met een door de schuldenaar aangeboden schuldregeling.
6. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting wordt als volgt overwogen. Het hof stelt vast dat het voorstel inzake de schuldregeling is getoetst door de gemeente Den Haag, die als gemeente bij uitstek een onafhankelijke en deskundige partij is. Het voorstel is voorts goed en betrouwbaar gedocumenteerd. Voor wat betreft de omvang van de schulden is conform de Gedragscode van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK) een overzicht verkregen van de schuldensituatie van [appellante] . Het hof volgt Hema dan ook niet in het betoog dat het voorstel niet goed en betrouwbaar is gedocumenteerd.
De totale schuldenlast van [appellante] bedraagt € 20.956,51. [appellante] heeft een schuldregeling aangeboden inhoudende een betaling van 12,7% van de preferente vorderingen en 6,35% van de concurrente vorderingen, met finale kwijting voor het restant. Het hof acht dat aanbod het maximaal haalbare waartoe [appellante] financieel in staat moeten worden geacht. Dat [appellante] binnen afzienbare termijn een hoger inkomen kan verwerven waarmee zij haar schuldeisers beter tegemoet kan komen, is niet aannemelijk geworden. Daarbij betrekt het hof het gegeven dat is gebleken dat [appellante] te kampen heeft met medische problematiek die maakt dat niet aannemelijk is dat [appellante] een inkomen uit een fulltime dienstbetrekking kan verwerven dat hoger is dan de uitkering die zij nu ontvangt. Mocht [appellante] een parttime dienstbetrekking verwerven, dan zal haar inkomen worden aangevuld tot de bijstandsnorm, waardoor – in tegenstelling tot hetgeen Hema heeft gesteld – ook in deze situatie haar inkomen niet zal stijgen. Daar komt bij dat ook volgens de gemeente Den Haag, gezien het arbeidsverleden en het opleidingsniveau van [appellante] , het niet de verwachting is dat het inkomen van [appellante] zal stijgen.
Voorts wordt in aanmerking genomen dat er niet eerder een minnelijke of gedwongen schuldregeling van toepassing is geweest die door [appellante] niet naar behoren is nagekomen, dat de vordering van Hema 13,3% vormt van de totale schuldenlast, dat in hoger beroep niet aannemelijk is geworden dat een faillissement of toepassing van de schuldsaneringsregeling een beter uitzicht voor Hema biedt en dat zij de enige weigerachtige schuldeiser is. Het feit dat de vordering van Hema ziet op een schuld die te kwader trouw is ontstaan, en derhalve ziet op verwijtbaar handelen van [appellante] jegens Hema, is voor het hof onvoldoende reden om het dwangakkoord te weigeren, met name gezien de lange tijd die verstreken is sinds het ontstaan van deze vordering en het gegeven dat [appellante] inmiddels in het kader van deze vordering € 2.177,99 heeft voldaan. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de belangen van [appellante] en de overige schuldeisers, die met het aanbod hebben ingestemd, zoveel zwaarder wegen dan het belang van Hema bij de uitoefening van haar bevoegdheid tot weigering dat Hema de aangeboden regeling in redelijkheid niet kan weigeren (artikel 287a lid 5 Fw). Het verzoek van [appellante] dient dan ook te worden toegewezen.
7. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd. Het hof zal Hema bevelen in te stemmen met de door [appellante] aangeboden schuldregeling.
Het hof ziet af van een kostenveroordeling, waar [appellante] overigens ook niet om heeft verzocht. Ten overvloede worden de kosten aan haar zijde tot op heden begroot op nihil.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 21 april 2017;
en opnieuw beslissende:
- beveelt Hema in te stemmen met de door [appellante] aangeboden schuldregeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.E.H.M. Pinckaers, M.C.M. van Dijk en S.R. Mellema en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 augustus 2017 in aanwezigheid van de griffier.