ECLI:NL:GHDHA:2017:4092
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toelating tot de schuldsaneringsregeling op basis van de hardheidsclausule
In deze zaak hebben appellanten hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin hun verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat appellanten niet te goeder trouw waren ten aanzien van het ontstaan van hun schulden en dat zij hun verplichtingen niet naar behoren zouden nakomen. Appellanten hebben op 10 april 2017 een verzoek ingediend om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling, met een totale schuldenlast van € 249.846,75. Het hof heeft de zaak op 3 oktober 2017 mondeling behandeld, waarbij appellanten bijgestaan werden door hun advocaat.
Het hof heeft de grieven van appellanten in volle omvang beoordeeld en gekeken naar de goede trouw van appellanten met betrekking tot hun schulden. Het hof heeft vastgesteld dat appellanten hun ondernemersactiviteiten hebben gestaakt en dat appellant een fulltime baan heeft, terwijl appellante actief solliciteert. Het hof heeft ook overwogen dat appellanten in het afgelopen anderhalf jaar geen nieuwe schulden hebben gemaakt en dat zij zich inspannen om hun verplichtingen na te komen.
Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat er voldoende aanleiding is om de hardheidsclausule van artikel 288 lid 3 van de Faillissementswet toe te passen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken voor appellanten, waarbij de zaak is verwezen naar de rechtbank voor de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.