ECLI:NL:GHDHA:2017:8

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2017
Publicatiedatum
2 januari 2017
Zaaknummer
200.161.150/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontwikkelingsovereenkomst tussen Waterlinie Driebruggen B.V. en Gemeente Bodegraven-Reeuwijk met betrekking tot bestemmingswijzigingen en inspanningsverplichtingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Waterlinie Driebruggen B.V. (hierna: WD) tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 29 oktober 2014. WD had een ontwikkelingsovereenkomst gesloten met de gemeente Reeuwijk, de rechtsvoorganger van de Gemeente Bodegraven-Reeuwijk, met betrekking tot de ontwikkeling van een bouwlocatie voor woningbouw. De gemeente had zich in de overeenkomst verplicht om medewerking te verlenen aan de ontwikkeling en het wijzigen van de bestemming van de bouwlocatie. WD vorderde in deze procedure dat de Gemeente toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van de ontwikkelingsovereenkomst en de overeenkomst van grondruil, en eiste schadevergoeding.

De rechtbank had de vorderingen van WD afgewezen en de reconventionele vordering van de Gemeente toegewezen, waarbij WD in de proceskosten werd veroordeeld. WD kwam in hoger beroep en voerde verschillende grieven aan, waaronder het uitblijven van inspanningen van de Gemeente om de rode contour te verruimen, wat volgens WD noodzakelijk was voor de realisatie van het project. De Gemeente verweerde zich door te stellen dat de ontwikkeling niet mogelijk was vanwege een agrarische bestemming die aan de gronden was toegekend, en dat er geen tekortkoming aan haar zijde was.

Het hof oordeelde dat de grieven van WD falen. Het hof bevestigde dat de Gemeente een inspanningsverplichting had, maar dat de omstandigheden, waaronder de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, maakten dat verdere inspanningen van de Gemeente niet tot het beoogde resultaat zouden hebben geleid. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde WD in de kosten van de procedure in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Rolnummer : 200.161.150/01
Zaak/rolnummer rechtbank: C/09/449427/HA ZA 13-949

Arrest van 17 januari 2017

in de zaak van

Waterlinie Driebruggen B.V.,

gevestigd te Hazerswoude-Dorp, gemeente Alphen aan den Rijn,
appellante,
hierna te noemen: WD,
advocaat: mr. L.C.J. Dekkers te Alphen aan den Rijn,
tegen

Gemeente Bodegraven-Reeuwijk,

zetelend te Bodegraven,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Gemeente,
advocaat: mr. J.J. Turenhout te Alphen aan den Rijn.

Het geding

Bij exploot van 27 november 2014 is WD in hoger beroep gekomen van het vonnis van 29 oktober 2014, gewezen door de rechtbank Den Haag. Bij memorie van grieven van 2 februari 2016 (met producties) heeft WD zes grieven tegen het vonnis aangevoerd¸ die de Gemeente bij memorie van antwoord (met producties) heeft bestreden. Ter zitting van het hof van 28 november 2016 hebben partijen hun zaak doen bepleiten door hun advocaten, die zich daarbij hebben bediend van (overgelegde) pleitaantekeningen. Vervolgens is arrest gevraagd.

De beoordeling van het hoger beroep

1. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank onder het kopje “2. De feiten” een aantal feiten vastgesteld. Die vaststelling is niet in geschil, zodat deze feiten ook voor het hof als uitgangspunt gelden.
2. Met inachtneming daarvan en van hetgeen overigens enerzijds is gesteld en anderzijds niet (voldoende) gemotiveerd is weersproken, gaat het in deze zaak om het volgende.
2.1.
Op 12 mei 2009 hebben WD en de gemeente Reeuwijk, de rechtsvoorganger van
de Gemeente, een ontwikkelingsovereenkomst gesloten (hierna: de
ontwikkelingsovereenkomst). De ontwikkelingsovereenkomst, waarin WD wordt aangeduid
als 'de BV' en de contractspartijen tezamen als 'Ondergetekenden', bepaalt o.m. het volgende:
'
Ondergetekenden:
(...)
In aanmerking nemende:
1. De gemeente heeft met Janssen de Jong Projectontwikkeling BVhof: hierna: JdJ)
(...) op 18 juni 2007 een ontwikkelingsovereenkomst gesloten voor de locatie in het projectgebied De Groendijck-Oost te Driebruggen. In de ontwikkelingsovereenkomst zijn de uitgangspunten vastgelegd voor de realisatie van woningbouw in het
plangebied. De gemeente heeft de gronden in het plangebied verworven.
(...)
3. De gemeente en JdJ zijn voornemens om voor het plangebied een
realisatieovereenkomst te sluiten. Er is nog geen stedenbouwkundig plan. De ontsluiting van het plangebied zal plaatsvinden via De Groendijck ter hoogte van nr. 18.
4. De BV heeft overeenstemming bereikt met [verkoper 1] over de verkoop van aan laatstgenoemde in eigendom toebehorende grond ten westen van voornoemd plangebied De Groendijck-Oost, verder te noemende bouwlocatiehof: hierna: de bouwlocatie).
De BV is voornemens om op die grond 9 vrijstaande woningen te realiseren (...). De ontsluiting zal plaatsvinden via het plangebied.
5. De gemeente heeft aan derden de aanleg toegezegd van vier parkeerplaatsen nabij de Zuidkadehof: hierna: de parkeerplaatsen).
De ontsluiting zal plaatsvinden via het plangebied.
6. Voor het ontsluiten van de bouwlocatie is instemming van JdJ vereist. Aan
deze instemming kunnen voorwaarden verbonden worden ten laste van de BV.
Komen het volgende overeen:
(…)
1.1.
Partijen spreken het voornemen uit om te komen tot de ontwikkeling van de bouwlocatie.
1.2.
Partijen zullen zich gedurende de looptijd van de overeenkomst onthouden van handelingen die het bereiken van de doelstelling van deze overeenkomst kunnen belemmeren.
(...)
3. l. De gemeente verplicht zich medewerking te verlenen aan de ontwikkeling van de bouwlocatie, voor zover het betreft de bevoegdheid van het college, en daartoe medewerking te verlenen aan het wijzigen van de bestemming van de bouwlocatie teneinde de woningbouw mogelijk te maken.
3.2.
De gemeente zal zich inspannen te bewerkstelligen dat de voor de planuitvoering benodigde vergunningen, toestemmingen en goedkeuringen tijdig beschikbaar zijn voor de BV. Teneinde deze inspanning mogelijk te maken zal de BV alle (...) benodigde vergunningen en toestemmingen tijdig aanvragen. (...)
3.4.
Al hetgeen partijen overeenkomen kan niet ten nadele werken van de tussen JdJ en de gemeente gesloten ontwikkelovereenkomst.
(...)
3.6.
De ontwikkeling van de bouwlocatie dient in navolging van de ontwikkeling van De Groendijck-Oost plaats te vinden.
(...)
4.4.
Het risico van de ontwikkeling van de bouwlocatie ligt bij de BV. (…)
(…)
5.1.
Partijen zullen nog overleg voeren over (…):
5.1.1.
het woningprogramma;
(…)
6.2.
Indien geen tijdige overeenstemming wordt bereikt over de exploitatieovereenkomst zullen partijen in overleg treden over de wijze waarop de samenwerking wordt beëindigd. Partijen dragen hun eigen kosten en zijn jegens elkaar niet gehouden tot vergoeding van enige schade.
6.3.
Indien blijkt dat de ontwikkeling van de Groendijck-Oost niet mogelijk is, zullen partijen in overleg treden over de wijze waarop de samenwerking wordt beëindigd. Partijen dragen hun eigen kosten en zijn jegens elkaar niet gehouden tot vergoeding van enige schade.’
2.2.
Na het sluiten van de ontwikkelingsovereenkomst heeft JdJ een stedenbouwkundig
plan laten opstellen. In de ontwikkelingsovereenkomst (randnummer 4 van de considerans) is bepaald dat de ontsluiting van de bouwlocatie zou plaatsvinden via het plangebied, maar in dit plan stond dat die ontsluiting zou plaatsvinden via een op de bouwlocatie aan te leggen weg. Dit betekende een verkleining van de bouwlocatie. Vanwege dit nadeel heeft WD bezwaar gemaakt tegen het stedenbouwkundig plan van JdJ en daarover overleg gevoerd met de gemeente Reeuwijk. Tijdens dit overleg is besproken dit nadeel te compenseren door 10 woningen te realiseren in plaats van de in de ontwikkelingsovereenkomst genoemde 9 woningen.
2.3.
Vervolgens heeft WD op 17 juli 2009 een aanvraag voor een reguliere bouwvergunning (eerste fase) bij de gemeente Reeuwijk ingediend. De aanvraag strekte tot de bouw van 10 koopwoningen met een kavelbreedte van 15 meter. Tot op heden is hiervoor geen vergunning afgegeven.
2.4.
Omdat WD enerzijds voor de realisatie van de 10 woningen over meer grond
diende te beschikken dan zij in eigendom had en de gemeente Reeuwijk anderzijds in verband met de aanleg van de parkeerplaatsen (randnummer 5 van de considerans van de ontwikkelingsovereenkomst) een perceel grond van WD in eigendom wilde verwerven, is tussen WD en de gemeente Reeuwijk een mogelijke grondruil aan de orde geweest als oplossing voor die twee problemen. De grondruil betreft de hierna onder 2.6. te noemen percelen.
2.5.
Op 13 juli 2010 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen de heer [directeur WD] (directeur van WD), de heer [verkoper 2] wethouder [wethouder] en de heer [jurist gemeente 1] (jurist in dienst van de gemeente Reeuwijk). Van deze bespreking is een kort verslag opgemaakt d.d. 14 juli 2010. Het verslag vermeldt onder meer het volgende:
'
Betreft het bouwplan van 10 woningen van WD.
(…)
De heer [directeur WD] (...) overhandigt kaartjes met een kadastrale ondergrond waarop de kavels staan aangegeven. De kavelbreedte bedraagt 15 meter. Vooralsnog vallen twee woningen buiten de rode contour welke de provincie hanteert. Dit is buiten de woning van de heer Walst daar die dient ter vervanging van een woning die thans ook buiten de rode contour ligt. (...).
De heer [wethouder] stelt de ruiling van grond aan de orde. De grondruil vindt plaats meter tegen meter en de overbedeling wordt verrekend tegen de historische kostprijs van die grond. De heren [verkopers] en [directeur WD] kunnen hiermee instemmen.'
2.6.
Op 16 november 2010 schrijft WD aan de gemeente Reeuwijk (B&W) onder meer:
'
Naar aanleiding van ons gesprek van 13 juli 2010 betreffende het bouwplan van 10 woningen te Driebruggen maakten wij een aantal afspraken welke nader uitgewerkt dienen te worden. Hierbij een eerste aanzet, welke in de binnenkort af te sluiten exploitatieovereenkomst kunnen worden opgenomen.
(...) WD brengt (...) de navolgende kavels in (...).
De (...) gemeente brengt (...) het navolgende kavel in (...).
Deze gronden worden om niet met elkaar geruild waarbij WD het verschil in meters (overbedeling) (...) bij betaalt volgens de eerder door de gemeente betaalde (historische) aankoopsom, zijnde € 49,66 k.k. (totale koopsom €68.381,82 k.k.)
Het transport vindt niet eerder plaats dan dat het bestemmingsplan voor de 10 woningen conform de door WD ingediende bouwaanvraag van 23 juli 2009 (...) onherroepelijk is geworden. (...) Gaarne per omgaande bevestiging van bovenstaande afspraken, waarna in overleg met de ambtelijke dienst de exploitatieovereenkomst verder uitgewerkt kan worden.'
2.7.
Op 2 december 2010 heeft wederom een bijeenkomst plaatsgevonden in het
gemeentehuis, waarbij de heren [wethouder], [jurist gemeente 1], [jurist gemeente 2] (jurist
in dienst bij de gemeente Reeuwijk) en [directeur WD] aanwezig waren. Aanleiding voor de bijeenkomst waren de verschillend gehanteerde uitgangspunten bij de bouwlocatie. Het van deze bijeenkomst opgestelde (globaal)verslag - waarin JdJ ook wordt aangeduid als Jajo - vermeldt onder meer het volgende:
'
WD heeft conform afspraak een brief gestuurd naar Reeuwijk met hierin vermeld de te verruilen meters met hiervoor door de gemeente betaalde historische kostprijs. Dit als onderlegger voor de uitwerking van de te maken exploitatieovereenkomst.
(...)
Kern van het thans voorliggende probleem is dat Janssen de Jong toentertijd bewust niet de door WD en Reeuwijk gemaakte afspraken heeft overgenomen in het te maken bestemmingsplan ontwerp en vervolgens een aantal voor WD zeer nadelige verkavelingen heeft gemaakt zonder daar WD in te kennen.
Ook is te constateren dat van gemeentewege hier geen stappen tegen zijn ondernomen. De gedachte bij WD was dat JaJo dit zonder overleg met de gemeente heeft gedaan. Tijdens het gesprek bleek echter dat de gemeente (heer Brevet) wel bekend was met deze wijzigingen, maar niet de door WD en Reeuwijk gemaakte afspraken heeft geimplanteerd.
(...)
Tijdens het gesprek is ook duidelijk geworden dat er (nog) niet met de provincie is gecommuniceerd de contour overschrijding van 25 a 30 meter aan de andere zijde van het bestemmingsplan te beperken. Men gaf ook aan dat dit een gepasseerd station is?? Wat echter wel duidelijk is dat met name JaJo10 procent meer woningenheeft geprojecteerd terwijl ditten koste gaat van WD.
De bespreking eindigde zonder concrete oplossingen voor de ontstane problematieken (...) (Tijdens het gesprek van 13 juli j.l. is wel aangegeven (...) dat als de
contouroverschrijding van de twee kavels geen toestemming zou krijgen en dit niet middels een kavel ruil opgelost zou kunnen worden, dit financieel gecompenseerd zou moeten worden)'.
2.8.
Bij brief van 13 december 2011 heeft WD de Gemeente aangemaand om de
ontwikkelingsovereenkomst na te komen en per omgaande met WD in overleg te treden
over de te sluiten exploitatieovereenkomst.
2.9.
Bij brief van 13 december 2011, verzonden op 16 februari 2012, heeft de Gemeente zich op het standpunt gesteld dat de ontwikkelingsovereenkomst is geëindigd.
2.10.
Op 31 juli 2013 heeft WD beslag doen leggen op een perceel van de Gemeente.
2.11.
Op 20 november 2013 heeft B&W een realisatieovereenkomst met JdJ gesloten.
3. WD vordert in deze procedure voor recht te verklaren dat de Gemeente toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de ontwikkelingsovereenkomst en van de overeenkomst van grondruil alsmede de Gemeente te veroordelen tot vergoeding van de daardoor door haar geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met de kosten van de procedure. In reconventie heeft de Gemeente opheffing gevorderd van het door WD gelegde beslag.
4. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank de conventionele vorderingen van WD afgewezen, de reconventionele vordering van de Gemeente toegewezen, met veroordeling van WD in de proceskosten. WD komt daartegen op met haar grieven.
5. De
eerste griefheeft betrekking op het uitblijven van een verruiming van de rode contour. WD verwijt de Gemeente een gebrek aan inspanning om de rode contour verruimd te krijgen door middel van indiening van een zienswijzereactie bij de provincie in verband met de ontwerpstructuurvisie. Volgens WD paste het ontwikkelingsplan waarover partijen overeenstemming hadden bereikt van het begin af aan niet volledig binnen de rode contour zoals die er na verruiming van de witte contour uit zou zien.
Volgens de
tweede griefheeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat WD halsstarrig zou hebben vastgehouden aan het plan om tien woningen met een kavelbreedte van vijftien meter te realiseren, wat in combinatie met de onmogelijkheid van de contouraanpassing een niet realiseerbaar plan zou hebben opgeleverd. WD heeft teruggegrepen op het eerdere plan van zeven woningen en uit het gespreksverslag van 2 december 2010 blijkt ook dat het realiseren van slechts een deel van de woningen voor WD tot de mogelijkheden behoorde.
Met de
derde griefklaagt WD erover dat de rechtbank geen toerekenbare tekortkoming van de Gemeente aanwezig heeft geacht. De Gemeente heeft zich van meet af aan niet ingespannen om bij de provincie ruimte te creëren voor de ontwikkeling en heeft, toen het plan niet volledig uitvoerbaar bleek, niet gekozen voor het overleg over een oplossing, welk overleg door art. 6.3 van de overeenkomst wordt voorgeschreven. Volgens de
vierde griefheeft de rechtbank miskend dat de Gemeente ook tekort is geschoten omdat zij niet bereid bleek afspraken te maken over de beëindiging van de overeenkomst. Verder heeft de Gemeente de overeenkomst nooit opgezegd, ontbonden of anderszins rechtsgeldig beëindigd. Met de
vijfde griefbetoogt WD dat, anders dan de rechtbank overwoog, de leidende rol van JdJ zich niet zonder meer verzette tegen een verdere contouraanpassing. De
zesde griefbetreft de grondruil. Volgens WD heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het causaal verband tussen de tekortkoming en de gestelde schade ontbreekt. De grondruil is afhankelijk van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan en het is te wijten aan de tekortkoming van de Gemeente dat geen onherroepelijk bestemmingsplan is vastgesteld waarin de ontwikkeling – al dan niet na gedeeltelijke aanpassing – mogelijk is, zodat het causaal verband aanwezig is.
6. Bij gelegenheid van het pleidooi heeft de Gemeente zich beroepen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) d.d. 20 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1028), waarin de Afdeling zich uitspreekt over de beroepen die waren ingesteld tegen het besluit van de raad van de Gemeente van 16 september 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan “Groendijck-Oost, Driebruggen”. Volgens dat bestemmingsplan zijn de gronden die in eigendom zijn van WD uit het plangebied gelaten en hebben de gronden die voorwerp waren van de ontwikkelingsovereenkomst de bestemming agrarisch gekregen. Onder meer WD had beroep ingesteld bij de Afdeling.
7. De uitspraak van de Afdeling houdt onder meer het volgende in:

15.1. Aan de gronden waarop Waterlinie Driebruggen woningen wenst te bouwen in het westen van het plangebied, was in het bij het besluit van 5 maart 2014 vastgestelde plan een woonbestemming toegekend. Bij het thans bestreden besluit is daaraan een agrarische bestemming toegekend. Het plan laat de bouw van woningen derhalve niet meer toe.
Deze gronden zijn gesitueerd op een afstand van ongeveer 50 m van een aantal bedrijven aan de Esdoornstraat. Onder 16.4 van de uitspraak van 5 november 2014 heeft de Afdeling overwogen dat de raad ten tijde van de vaststelling van het plan op 5 maart 2014 niet kon worden geacht voldoende inzicht te hebben gehad in de aanvaardbaarheid van nieuwe woningen op een afstand van 50 meter van het bedrijf van Steengoed Driebruggen B.V. en andere. In het raadsvoorstel dat tot de vaststelling van het voorliggende plan heeft geleid staat dat de strook in het zuid-westen van het plangebied, tegenover de bedrijfspercelen aan de Esdoornstraat, voorlopig niet wordt ontwikkeld. De komende periode zal volgens het raadsvoorstel worden gebruikt om te komen tot een goede ruimtelijke oplossing die recht doet aan de bestendige bedrijfsvoering van de bestaande bedrijven met behoud van een goed woon- en leefklimaat in De Groendijck-Oost. De raad heeft ter zitting toegelicht dat een goed woon- en leefklimaat ten tijde van de vaststelling van het plan op de strook grond waar Waterlinie Driebruggen woningen wenst te realiseren niet kon worden gegarandeerd.
15.2.
Waterlinie Driebruggen heeft niet betwist dat vanwege de aanwezigheid van het bedrijf van Steengoed Driebruggen B.V. en andere geen goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd ter plaatse van de strook grond in het plangebied waarop Waterlinie Driebruggen woningen wenst te realiseren. De Afdeling ziet daarom in hetgeen Waterlinie Driebruggen heeft aangevoerd geen grond voor de conclusie dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van het toekennen van een woonbestemming aan die strook. De omstandigheid dat Waterlinie Driebruggen met de gemeente een ontwikkelingsovereenkomst heeft gesloten voor het realiseren van woningbouw op die gronden, doet daar niet aan af. Uit artikel 7 van de ontwikkelingsovereenkomst volgt immers dat partijen deze overeenkomst met elkaar zijn aangegaan onder de ontbindende voorwaarde dat de gemeenteraad instemt met of goedkeuring verleent aan deze overeenkomst. Uit het raadsvoorstel volgt verder dat ten tijde van de vaststelling van het plan een mediationtraject gaande was in verband met de civiele procedure over de ontwikkelingsovereenkomst. Anders dan Waterlinie Driebruggen stelt, heeft de raad derhalve het bestaan van deze overeenkomst bij de besluitvorming over het plan betrokken. De in verband daarmee gestelde strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel doet zich in zoverre niet voor.
15.3.
Voor zover Waterlinie Driebruggen heeft aangevoerd dat de gronden die ten noorden van het plangebied zijn gesitueerd, waarop zij twee woningen wenst te realiseren, in het plan hadden moeten worden betrokken, overweegt de Afdeling het volgende. Deze gronden waren evenmin opgenomen in het plan dat bij besluit van 5 maart 2014 is vastgesteld. Waterlinie heeft geen beroep tegen dat besluit ingesteld. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen, kan Waterlinie Driebruggen alleen beroep instellen tegen het besluit van 16 september 2015 als zij door dat besluit in een nadeliger positie verkeert of als sprake is van gewijzigde feiten of omstandigheden waardoor haar in redelijkheid niet kan worden verweten dat zij geen beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 5 maart 2014. Er doen zich echter wat de gronden ten noorden van plangebied betreft geen gewijzigde omstandigheden voor en Waterlinie Driebruggen is in zoverre niet in een nadeliger positie komen te verkeren. Waterlinie Driebruggen kan daarom worden verweten dat zij geen beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 5 maart 2014. Hetgeen Waterlinie Driebruggen in zoverre aanvoert, blijft daarom buiten inhoudelijke bespreking.
8. De Gemeente is van mening dat het oordeel van de Afdeling ertoe leidt dat de Gemeente niet tekortgeschoten kan zijn in haar verplichtingen en bovendien WD hierdoor geen schade kan hebben geleden. Thans is immers onherroepelijk vastgesteld dat het plangebied waarop de ontwikkelingsovereenkomst ziet geen woonbestemming heeft verkregen omdat vanwege de aanwezigheid van het bedrijf van Steengoed Driebruggen B.V. en andere geen goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Milieu-eisen hebben zich daartegen verzet.
9. WD heeft daarop gereageerd en aangevoerd dat alleen maar geen woonbestemming binnen 50 meter van het betreffende bedrijf mogelijk is, omdat het hier om geluidsoverlast gaat. Dat is geen ernstige milieuhinder en om dat op te lossen zou een geluidsscherm geplaatst kunnen worden. Ook wijst zij erop dat de Gemeente reeds ten tijde van de ontwikkelingsovereenkomst had kunnen bedenken dat die geluidsoverlast er was.
10. Dit laatste mag waar zijn, dat neemt niet weg, dat voortschrijdend inzicht in milieu-aspecten de raad van de Gemeente tot een andere beslissing op dit punt kan hebben geleid dan de beslissing die het toenmalig college van burgemeester en wethouders destijds voor ogen had. Het hof moet, gelet op de uitspraak van de Afdeling, ervan uitgaan dat thans onherroepelijk vaststaat dat de gronden die onderwerp zijn van de ontwikkelingsovereenkomst geen woonbestemming hebben. De beoogde ontwikkeling is daarmee planologisch niet mogelijk gebleken omdat, naar de Gemeente onvoldoende weersproken naar voren heeft gebracht, uit het oordeel van de Afdeling blijkt dat een verdere verlegging van de rode bebouwingscontour niet tot de mogelijkheden heeft behoord. Dat brengt mee dat moet worden aangenomen dat verdere inspanningen van de Gemeente niet tot het door WD beoogde resultaat zouden hebben kunnen leiden. Nu de verplichting die de Gemeente op zich heeft genomen een inspanningsverplichting is en zich dus niet de situatie voordoet die aan de orde was in het arrest van de Hoge Raad van 19 juni 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1683) stuit de vordering daarop reeds af.
11. Volgens art. 6.3 van de overeenkomst zullen partijen in een geval als dit in overleg treden over de wijze waarop de samenwerking wordt beëindigd. Gesteld noch gebleken is dat op de dag van de uitspraak van de Afdeling of op dit moment nog sprake is van enige samenwerking tussen partijen, dus overleg over de beëindiging daarvan ligt niet in de rede. Voorts moet worden aangenomen dat hiermee in elk geval thans een einde aan de overeenkomst is gekomen.
Art. 6.3 van de overeenkomst bepaalt dat partijen hun eigen kosten dragen en jegens elkaar niet gehouden zijn tot vergoeding van enige schade. Uit hetgeen hiervoor onder 10 is overwogen volgt dat niet gezegd kan worden dat het einde van de overeenkomst is toe te schrijven aan een tekortkoming van de Gemeente, zodat niet valt in te zien waarom van art. 6.3 zou moeten worden afgeweken.
12. Ten aanzien van het tekortschieten in de nakoming van de grondruilovereenkomst geldt dat voorwaarde voor de grondruil een onherroepelijk bestemmingsplan voor tien woningen conform de door WD ingediende bouwaanvraag was (aldus de brief van 16 november 2010). Die voorwaarde is niet in vervulling gegaan, dus van tekortschieten in de nakoming van de grondruilovereenkomst is geen sprake.
13. WD heeft in hoger beroep gespecifieerd bewijs aangeboden. Hetgeen te bewijzen is aangeboden is echter, gelet op het voorgaande, niet beslissend voor de zaak.
14. De slotsom is dat de grieven falen zonder dat zij verder behandeling behoeven. Het vonnis zal worden bekrachtigd met veroordeling van WD in de kosten van de procedure in hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het bestreden vonnis van 29 oktober 2014;
- veroordeelt WD in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de Gemeente bepaald op € 704,- aan griffierecht en op € 2.682,- aan salaris voor de advocaat;
- verklaart dit arrest voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Dupain, J.J. van der Helm en J.C.F. Talman en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 januari 2017 in aanwezigheid van de griffier.